Uit de cassatieakte van 1 april 2021 blijkt dat het cassatieberoep niet is gericht tegen de gegeven vrijspraak van de onder feit 1 impliciet ten laste gelegde poging tot moord.
HR, 12-07-2022, nr. 21/01445
ECLI:NL:HR:2022:1071
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-07-2022
- Zaaknummer
21/01445
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1071, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:702
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2021:949
ECLI:NL:PHR:2022:702, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑06‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1071
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag (art. 287 Sr) en poging tot moord (art. 289 Sr), verkrachting (art. 242 Sr), feitelijke aanranding van eerbaarheid (art. 246 Sr) en wederrechtelijke vrijheidsberoving (art. 282 Sr) door in 2017 in Steenbergen zijn ex-vriendin buiten op straat met mes in haar hals te steken en in zijn woning haar keel dicht te knijpen, in zijn woning seksuele handelingen bij haar te verrichten en haar in die woning vast te houden, en voorhanden hebben van wapen (art. 13.1 WWM). 1. Bewijsklacht poging tot moord. Kan voorbedachte raad uit bewijsmiddelen worden afgeleid? 2. Voortgezette handeling of meerdaadse samenloop, art. 56.1 en 57 Sr? Belang bij cassatie? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01445
Datum 12 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 maart 2021, nummer 20-003113-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2022.
Conclusie 07‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Verdachte is wegens verschillende ernstige feiten (waaronder poging tot moord en verkrachting) gepleegd jegens zijn toenmalige partner veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf. Middelen over (1) bewezenverklaarde voorbedachte raad en (2) oordeel hof dat geen sprake is van voortgezette handeling. De AG stelt zich op het standpunt dat beide middelen falen en adviseert het beroep te verwerpen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01445
Zitting 7 juni 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 29 maart 2021 wegens 1. “poging tot doodslag en poging tot moord”, 2. “verkrachting”, 3. “feitelijke aanranding van de eerbaarheid”, 4. “opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden” en 5. “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft het hof beslissingen genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en over in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals in het arrest is vermeld.
1.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende – niet bestreden – feitencomplex. De verdachte en de aangeefster hadden een relatie met elkaar, maar de aangeefster had te kennen gegeven dat zij meer ruimte wilde in de relatie. Kort daarop spraken zij af in de woning van de verdachte, waar zij met elkaar aten en praatten over hun relatie. Zij zijn vervolgens samen met vrienden naar een café gegaan. Op enig moment zijn aangeefster en verdachte die nacht richting de auto van aangeefster gelopen. Aangeefster weet niet meer hoe dit precies is gegaan, maar vast staat dat de verdachte met de aangeefster als bijrijder naar zijn woning is gereden. Daar aangekomen heeft hij haar uit de auto via zijn garage de woning in getrokken, de deur op slot gedaan en haar gedwongen zich uit te kleden. Vervolgens hebben er seksuele handelingen plaatsgevonden, waarbij de verdachte zich zeer dwingend en dreigend heeft opgesteld, daarbij een wapen heeft getoond en aangeefster bij de keel heeft gegrepen. Van het meeste van wat zich in de woning heeft afgespeeld heeft de verdachte geluids- en beeldopnamen met zijn telefoon gemaakt. Op enig moment kreeg de aangeefster toestemming van de verdachte om (samen met hem) haar telefoon uit de auto te pakken die op straat geparkeerd was. De verdachte nam voordat zij naar buiten gingen ook een mes mee. Nadat de aangeefster haar telefoon had gepakt, is zij de straat in gerend om aan de verdachte te ontkomen. Zij is daarbij ten val gekomen, waarna de verdachte haar aan haar haren omhoog heeft getrokken en haar met het mes in haar gezicht en hals heeft gestoken/gesneden. Vervolgens heeft hij haar terug naar de woning gesleept. Eenmaal in de woning is de aangeefster haar gezicht gaan deppen om het bloed te stelpen, waarbij zij de verdachte smeekte om hulpdiensten in te lichten. De verdachte heeft dat geweigerd en gezegd dat hij haar nu wel moest vermoorden. De verdachte heeft aangeefster toen een aantal keren met beide handen bij de keel gepakt en haar keel dichtgeknepen. Ook heeft hij haar weer gestoken/gesneden met het mes in de hals en nek. De politie, die was gealarmeerd naar aanleiding van het gebeuren op straat, heeft kort daarna de deur geforceerd. De verbalisanten zagen de verdachte boven aan de trap staan. De verdachte zei toen dat de aangeefster en hij ruzie hadden en dat hij haar had vermoord. De verbalisanten troffen de aangeefster aan in een grote plas bloed. Zij is overgebracht naar het ziekenhuis en heeft het, ondanks verschillende soorten letsel, waaronder steek/snijwonden en bloedingen, overleefd.
1.3.
Het hof is – samengevat – tot de volgende bewezenverklaringen en kwalificaties gekomen: waarbij ik de chronologie van de gebeurtenissen aanhoud:
- het op verschillende momenten onder dwang de garage en woning in trekken en houden, is bewezen verklaard en gekwalificeerd als het opzettelijk en wederrechtelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden (feit 4),
- het tonen van het wapen is bewezenverklaard en gekwalificeerd als het voorhanden hebben van een op een wapen gelijkend voorwerp (feit 5),
- de gedwongen seksuele handelingen (waarbij ook de keel van aangeefster is dichtgeknepen) is bewezenverklaard en gekwalificeerd als verkrachting (het binnendringen), (feit 2) en aanranding van de feitelijke eerbaarheid (het zichzelf moeten vingeren), (feit 3),
- het eerste steekincident op straat is bewezenverklaard en gekwalificeerd als poging tot doodslag (het onder feit 1, eerste cumulatief tenlastegelegde feit), en
- het tweede steekincident in de woning en het wurgen is bewezenverklaard en gekwalificeerd als poging tot moord (het onder feit 1, tweede cumulatief tenlastegelegde feit).
1.4.
Het cassatieberoep is beperkt ingesteld namens de verdachte.1.Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
1.5.
Het eerste middel richt zich tegen de onder feit 1 tweede cumulatief bewezen verklaarde poging tot moord en in het bijzonder tegen het oordeel van het hof dat sprake was van voorbedachte raad.
Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte de bewezen verklaarde feiten niet als voortgezette handeling ex art. 56 lid 1 Sr heeft aangemerkt.
1.6.
Voordat ik over ga tot een bespreking van het eerste middel, geef ik de bewezenverklaring en de relevante bewijsoverwegingen van het hof weer.
2. Bewezenverklaring en relevante overwegingen van het hof
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“1.
hij op 2 september 2017 (op de [a-straat] ) te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [aangeefster] meermalen met een mes in het gezicht en de hals heeft gesneden en/of
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 2 september 2017 in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- die [aangeefster] meermalen met een mes, in de hals/keel en nek heeft gesneden en/of gestoken,
- die [aangeefster] meermalen bij de keel/hals heeft vastgepakt en gedurende enige tijd met kracht die keel/hals heeft dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 2 september 2017 te [plaats] (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, te weten door:
- [aangeefster] van haar vrijheid te beroven door haar in zijn, verdachtes, woning, te houden met de deur (welke (verdere) vrije doorgang naar buiten de woning zou verschaffen) op slot, en
- het slaan op/tegen enig lichaamsdeel van die [aangeefster] , en
- het knijpen in enig lichaamsdeel van die [aangeefster] , en
- die [aangeefster] bij de keel/hals vast te pakken en gedurende enige tijd met kracht die keel/hals dicht te knijpen, en
- die [aangeefster] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen, en
- die [aangeefster] mondeling toe te voegen 'Schiet ik jou dood als het moet' en 'Ga je doen wat ik zeg, ja of nee, knipper maar met je ogen' en 'Pijpen' en 'Ik wil jouw kut' en 'Ik wil seksen' en 'Geen tegenstand', althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- met verdachtes fysieke en psychische overwicht een voor die [aangeefster] bedreigende situatie heeft doen ontstaan,
[aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en mond van die [aangeefster] ;
3.
hij op 2 september 2017 te [plaats] , (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, te weten door:
- [aangeefster] van haar vrijheid te beroven door haar in zijn, verdachtes, woning, te houden met de deur (welke (verdere) vrije doorgang naar buiten de woning zou verschaffen) op slot, en
- het slaan op/tegen enig lichaamsdeel van die [aangeefster] , en
- het knijpen in enig lichaamsdeel van die [aangeefster] , en
- die [aangeefster] bij de keel/hals vast te pakken en gedurende enige tijd met kracht die keel/hals dicht te knijpen, en
- die [aangeefster] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen, en
- die [aangeefster] mondeling toe te voegen 'Schiet ik jou dood als het moet' en 'Ga je doen wat ik zeg, ja of nee, knipper maar met je ogen' en 'Geen tegenstand' en 'Vinger in je kut!' en 'Ik wil dat je je eigen vingert. Nu! Vingeren!', althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- met verdachtes fysieke en psychische overwicht een voor die [aangeefster] bedreigende situatie heeft doen ontstaan,
[aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen van ontuchtige handelingen, te weten het door die [aangeefster] laten duwen/brengen van één of meer vinger(s) in de vagina van zichzelf, [aangeefster] ;
4.
hij op 2 september 2017 te [plaats] opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door die [aangeefster] :
- in zijn, verdachtes, garage (van waar uit de woning van verdachte direct te bereiken is) te trekken en gedurende enige tijd in die garage op te houden, en
- vervolgens in zijn verdachtes slaapkamer te geleiden en de deur die een (verdere) vrije doorgang naar buiten de woning zou verschaffen, op slot te doen en gedurende enige tijd op slot te houden, en
- die [aangeefster] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en een mes te tonen, en
- die [aangeefster] mondeling toe te voegen 'Schiet ik jou dood als het moet' en (nadat die [aangeefster] aan verdachte vroeg of ze naar de wc mocht) 'Als je me dat nog één keer vraagt he, dan maak ik je af!', althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- die [aangeefster] (onder bedreiging met een mes) terug in zijn, verdachtes, woning te geleiden en gedurende enige tijd in die afgesloten woning op te houden;
5.
hij op 2 september 2017 te [plaats] een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat dit voor bedreiging of afdreiging geschikt was, voorhanden heeft gehad.”
2.2.
Het bestreden arrest houdt – voor zover van belang – de volgende bewijsoverwegingen van het hof in:
“Vaststelling feiten en omstandigheden
Aangeefster [aangeefster] en verdachte hadden sinds januari 2017 een relatie met elkaar. Aangeefster had in de week voorafgaand aan de incidenten op 2 september 2017 aan verdachte te kennen gegeven dat zij meer ruimte wilde in de relatie. Op 1 september 2017 hebben zij en verdachte samen gegeten in de woning van verdachte, gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] en gesproken over hun relatie. Aangeefster is rond 22.00/22.15 uur uit de woning van verdachte vertrokken. Toen zij naar haar auto liep kwam zij bekenden tegen waarmee zij iets in Café [A] is gaan drinken. Verdachte heeft [aangeefster] om 22.28 uur een Whatsapp-bericht gestuurd met de vraag of zij al thuis was. Aangeefster liet toen weten dat zij nog even op de hoek van de straat stond te praten met wat vrienden
Vervolgens is verdachte ook die kant uitgegaan en heeft hij zich bij het gezelschap gevoegd. Op enig moment zijn aangeefster en verdachte richting de auto van aangeefster gelopen. Gelet op de verklaring van aangeefster dat zij om 3.22 uur nog vanuit café [A] een berichtje heeft gestuurd aan haar zoon zullen zij en verdachte na dit tijdstip bij de auto van aangeefster zijn aangekomen.
Vast staat dat verdachte in de auto van aangeefster is gestapt en met aangeefster op de bijrijdersstoel naast zich, naar zijn woning aan de [a-straat 1] te [plaats] is gereden.
Bij de woning aangekomen heeft verdachte aangeefster uit de auto en in de garage getrokken waarna verdachte de garagedeur sloot en tegen aangeefster heeft gezegd dat zij zich moest uitkleden. Verdachte pakte aangeefster vast en dwong aangeefster zijn woning in te gaan. Vervolgens heeft verdachte de deur op slot gedaan.
Uit de door verdachte gemaakte geluidsopnames volgt dat er in ieder geval tussen 4.20 uur en 5.10 uur seksuele en ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden, waarbij verdachte zich dwingend en dreigend heeft opgesteld. Toen aangeefster zich verzette tegen het filmen door verdachte met zijn telefoon, werd verdachte boos en heeft hij haar, zo heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, bij de keel gegrepen. Op de geluidsopname is te horen dat de verdachte bang is dat aangeefster naar de politie zal gaan omdat hij haar heeft geprobeerd te wurgen. Verdachte heeft aangeefster ook een pistool getoond, gezegd dat het een echt wapen was en haar daarmee met de dood bedreigd.
Op enig moment (na 5.10 uur) kreeg aangeefster toestemming van verdachte om naar buiten te gaan om haar telefoon uit haar auto te halen. Alvorens zij naar buiten gingen heeft verdachte een mes gepakt en dat samen met het wapen bij zich gestoken, waarbij hij aangeefster duidelijk maakte dat het de bedoeling was dat ze na het ophalen van de telefoon weer terug de woning in zouden gaan. Verdachte pakte op weg naar buiten de autosleutels van aangeefster, die zij op de grond had gevonden, af en klikte buiten de auto open. Nadat aangeefster haar telefoon uit de auto had gepakt zag zij haar kans te ontsnappen en is zij gaan rennen om aan verdachte te ontkomen. Ze is daarbij op haar knieën ten val gekomen waarna verdachte haar aan haar haren omhoog heeft getrokken. Verdachte heeft aangeefster vervolgens met het mes in haar gezicht en rechts in haar nek (hals) gestoken/gesneden. Getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben tussen 6.00 uur en 6.30 uur waargenomen dat aangeefster door verdachte onder dwang werd teruggevoerd naar de garage terwijl zij riep dat zij bloedde en dat hij haar los moest laten. Getuige [betrokkene 2] heeft daarbij waargenomen dat verdachte in zijn rechterhand een mes vasthield. Het wapen van verdachte, een gasdrukpistool gelijkend op een pistool van het merk Sig Sauer P226 MK 25 Marine, wordt tussen 6.30 uur en 6.45 uur door een voorbijganger op het midden van de weg in de [a-straat] aangetroffen.
Eenmaal terug in de woning van verdachte is aangeefster in de badkamer haar gezicht gaan deppen om het bloed te stelpen. Aangeefster heeft verdachte gesmeekt om een dokter of 112 te bellen. Verdachte heeft dat geweigerd en tegen aangeefster gezegd dat hij haar nu wel moest vermoorden. Op de overloop heeft verdachte haar weer een aantal keren met beide handen om de keel gepakt en haar keel dichtgeknepen. Ook heeft verdachte aangeefster nog een aantal keren met het mes gestoken/gesneden. Op een gegeven moment kwam zij bij met haar gezicht in een plas met bloed. Terwijl aangeefster de politie hoorde roepen heeft verdachte haar op de grond vanaf de zijkant weer met twee handen rond haar nek vastgepakt en hard geknepen. Verbalisanten hoorden een vrouw in paniek gillen en hebben de ruit van de deur in moeten slaan om zich toegang tot de woning te verschaffen. Zij zagen verdachte boven aan de trap staan, met bebloede handen en bloedspetters op zijn kleding, en hebben hem gesommeerd naar beneden te komen. Verdachte heeft toen uit eigen beweging en zoals de verbalisanten relateren met een koele en emotieloze stem gezegd dat hij en aangeefster ruzie hadden gehad en dat hij haar had vermoord. De verbalisanten troffen bovenaan de trap op de overloop aangeefster aan, gelegen in een grote plas bloed, met daarbij een, over de gehele lengte bebloed, mes. Het mes betrof een vleesmes waarvan het lemmet een lengte van 20 cm had, vanaf de punt tot het heft uitlopend tot 3 cm breed.
Op de spoedeisende hulp van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam wordt op 2 september 2017 vastgesteld dat aangeefster multipele steekverwondingen aan beide zijden van de hals (nog bloedend bij binnenkomst) en in het gezicht heeft. Uit het rapport Letselbeschrijving van forensisch arts De Veth volgt dat aangeefster verschillende soorten letsels had, waaronder steek/snijwonden in het gezicht, rechts in de hals, links in de nek en op de rechterschouder. Tevens is sprake van bloedingen in het hoornvlies van beide ogen, ontstaan ten gevolge van drukverhoging, zoals bij verwurging, en horizontaal parallel half circulair rode streepvormige sporen in de hals die gelet op de aard en het verloop kunnen passen bij een poging tot verwurging.
Feit 1 Poging tot doodslag/poging tot moord
Aan verdachte is tenlastegelegd de poging tot moord c.q. doodslag op [aangeefster] op de [a-straat] te [plaats] en/of in de woning van verdachte aan de [a-straat 1] te [plaats] .
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van hetgeen hiervoor ten aanzien van het letsel is beschreven staat vast dat verdachte aangeefster meermalen met een mes in het gezicht, haar hals, nek en schouder heeft gestoken/gesneden en haar meermalen heeft gepoogd te wurgen, hetgeen bij aangeefster tot ernstig letsel heeft geleid. Het hof gaat er, gelet op de verklaring van aangeefster dat verdachte haar buiten op de [a-straat] met het mes in haar, gezicht en rechts in haar nek/hals heeft gestoken/gesneden, van uit dat verdachte aangeefster de andere steek/snijwonden heeft toegebracht in zijn woning.
a. Het steekincident op de [a-straat] te [plaats] (feit 1)
Het hof ziet zich vooraleerst voor de vraag gesteld of het (voorwaardelijk) opzet van verdachte er op gericht was om aangeefster op de [a-straat] van het leven te beroven door haar met een mes in het gezicht en in haar hals te steken/snijden. Hoewel uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte, vóórdat hij en aangeefster de woning verlieten om haar telefoon te halen, haar reeds een aantal malen in de woning had bedreigd met de dood, blijkt uit de verklaring van aangeefster dat het voor haar duidelijk was dat zij weer met verdachte terug de woning in moest. Het hof leidt hier uit af dat verdachte op dat moment niet het boos opzet had om aangeefster op straat te doden.
Van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is sprake indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Het hof is van oordeel dat de verdachte door het steken/snijden met een scherp en puntig voorwerp, in de hals van aangeefster, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij aangeefster hierdoor dodelijk zou verwonden. Het hof overweegt in dit verband dat, zoals algemeen bekend kan worden verondersteld, zich in de hals kwetsbare vitale delen zoals slagaders en de luchtpijp bevinden. Indien met een mes in de halsstreek van het slachtoffer gestoken/snijden wordt, is de kans groot dat bijvoorbeeld een halsslagader geraakt wordt, hetgeen tot de dood kan leiden. Naar het oordeel van het hof kan de bewezen verklaarde gedraging van de verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van aangeefster dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Gelet op de situatie waarin het op de [a-straat] is gekomen tot het daadwerkelijk steken/snijden van aangeefster, namelijk een situatie waarin aangeefster rennend is gevlucht en waarbij verdachte haar in haar vlucht heeft weten te achterhalen en haar vervolgens in bedwang heeft gehouden, acht het hof niet bewezen dat verdachte voorafgaand aan zijn stekend/snijdend handelen gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van het voorgenomen steken/snijden en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Ook overigens heeft het hof geen bewijsmiddel aangetroffen dat erop duidt dat er ten aanzien van het steken door verdachte op de [a-straat] sprake was van voorbedachte raad.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, nu het bestanddeel voorbedachte raad niet bewezen kan worden verklaard, verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot moord op de [a-straat] te [plaats] . Evenals de advocaat-generaal acht het hof op grond van het voorgaande wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 2 september 2017 op de [a-straat] te [plaats] schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [aangeefster] .
b. De gebeurtenissen in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats]
Ook ten aanzien van de geweldshandelingen in de woning van verdachte ziet het hof zich voor de vraag gesteld of verdachte heeft getracht aangeefster opzettelijk en met voorbedachte raad te doden.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Uit de verklaring van aangeefster en de geluidsopnames volgt dat, voordat aangeefster en verdachte op de [a-straat] naar de auto van aangeefster zijn gelopen, verdachte al de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en heeft overwogen aangeefster om het leven te brengen. Na het steek/snij-incident op straat heeft verdachte aangeefster (omstreeks 6.30 uur) weer zijn woning in gedirigeerd. Verdachte hield haar vast en heeft haar met het mes in zijn hand gedwongen de garage en zijn woning in te gaan. Getuige het bloedspoortraject dat van de straat tot in de woning liep, bloedde aangeefster toen hevig. Aangeefster heeft getracht haar wonden in de badkamer te verzorgen en verdachte gesmeekt om een dokter of 112 te bellen. Dit werd echter door verdachte geweigerd. Aangeefster heeft daarover verklaard: “hij zei gewoon keihard nee. Hij zei dat we dat niet meer gingen doen. Hij zei: ik moet je nu wel vermoorden. Het wordt nu afgemaakt. " Verdachte heeft haar daarna nog een aantal keren proberen te wurgen. De eerste keer toen zij nog rechtop stond en verdachte voor haar ging staan en haar keel met zijn handen dicht kneep. Aangeefster heeft verklaard dat zij zich toen voelde wegglijden en dat verdachte kalm en berekenend bleef. Daarna, toen zij op de grond in een plas bloed bijkwam, voelde zij dat verdachte haar vanaf de zijkant met twee handen om haar nek vastpakte en wederom hard kneep. Op hetzelfde moment hoorde zij de politie roepen en glasgerinkel. Op de vraag van verbalisant Vis bij aankomst (omstreeks 6.50/6.55 uur) wat verdachte deed toen zij “politie” riepen, wist aangeefster nog uit te brengen dat verdachte haar toen aan het wurgen was.
Naar het oordeel van het hof was er voor verdachte voldoende tijd waarin hij de gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat verdachte al voordat hij en aangeefster vanuit de woning van verdachte naar de auto zijn gelopen, de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en haar heeft gezegd dat zij haar kinderen nooit meer zal zien, dat hij zich ervan rekenschap heeft gegeven dat aangeefster mogelijk de politie zou waarschuwen en dat hij dit wilde voorkomen, dat hij zich voorzien heeft van wapens, waaronder een mes, om een eventuele vluchtpoging van aangeefster te beletten, dat, toen aangeefster trachtte te vluchten, hij dit heeft belet en haar heeft gedwongen weer zijn woning in te gaan, dat aangeefster nog in de badkamer bezig is geweest om haar wonden te verzorgen en dat zij nog heeft gevraagd om medische hulp, daarmee verdachte expliciet de mogelijkheid biedend om alsnog te kiezen voor haar welzijn en gezondheid, dat verdachte er desondanks toe is overgegaan aangeefster wederom te steken/snijden en te wurgen en dat hij nogmaals haar keel dichtkneep toen de politie-ambtenaren hun aanwezigheid al kenbaar hadden gemaakt.
Aldus staat voor het hof vast dat verdachte meer dan voldoende tijd heeft gehad zich te kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit om aangeefster om het leven te brengen en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Dat verdachte seksuele handelingen met aangeefster wilde verrichten staat aan het voorgaande niet in de weg. Hij heeft haar toen al gezegd dat zij haar kinderen nooit meer zal zien, waaruit is af te leiden dat hij haar om het leven wilde brengen. Ook de omstandigheid dat verdachte op enkele momenten kennelijk emotioneel is geweest en aan aangeefster heeft gezegd dat zij hem maar moest doden, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de bewijsmiddelen blijkt afdoende dat verdachte berekenend te werk is gegaan en de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Hij heeft zich aan de smeekbedes van aangeefster niets gelegen laten liggen en is, toen de politie bij zijn woning kwam, zelfs doorgegaan met het trachten aangeefster van het leven te beroven door haar te wurgen.
Gelet op het vorenstaande en de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gepoogd heeft om [aangeefster] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven te beroven door haar in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] te steken/snijden met een mes en door haar meermalen te wurgen.
Feiten 2 en 3 Verkrachting en het dwingen tot ontuchtige handelingen
(…)
Naar het oordeel van het hof kan op basis van de geluidsopnames en de verklaring van aangeefster alsmede de verklaring van verdachte dat er orale seks heeft plaatsgevonden, wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het lichaam van aangeefster seksueel is binnengedrongen door het duwen/brengen van verdachtes penis in de vagina en mond van aangeefster.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt voorts dat verdachte die betreffende nacht een voor aangeefster bijzonder dreigende situatie heeft gecreëerd. Hij had de deur van de woning op slot gedaan en aangeefster gedwongen zich uit te kleden. Op de geluidsfragmenten is te horen dat verdachte heel dwingend is naar aangeefster en haar opdrachten geeft tot het verrichten van seksuele handelingen. Zo moest ze hem pijpen, zichzelf vingeren, wilde hij seks met haar en wilde hij in haar (klaar) komen. Als ze daaraan geen gevolg wil geven zegt verdachte dat ze geen weerstand mag bieden. Ondanks het feit dat aangeefster vele malen ‘nee’ zegt en protesteert, blijft verdachte zijn opdrachten steeds herhalen en telt hij zelfs meerdere malen af van 5 tot 1 om haar aan te sporen gehoor te geven aan zijn eisen. Te horen is dat aangeefster wordt geslagen en dat zij daarop ‘au’ roept. Ook kan worden waargenomen dat verdachte aangeefster verbiedt naar de wc te gaan. Verdachte bedreigt aangeefster met de dood, knijpt haar keel dicht en heeft haar een wapen getoond. Hij zegt ook dat zij haar kinderen nooit meer zal zien. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte erkend dat hij boos werd toen aangeefster zich verzette tegen het filmen met zijn telefoon en dat hij haar toen bij de keel heeft gepakt.
Naar het oordeel van het hof is gelet op de reacties/gedragingen van verdachte op het verzet en de weigeringen van aangeefster voldoende vast komen te staan dat hij moet hebben geweten dat zij de seksuele handelingen niet wenste.
Op de geluidsopnames is ook te horen dat de stemming van verdachte wisselt en dat hij zich onberekenbaar/onvoorspelbaar gedraagt. Hoewel hij op het ene moment huilt, zegt dat hij haar pijn heeft gedaan en zegt dat ze maar naar huis moet gaan (p. 292), slaat zijn gedrag het volgende moment volledig om en zegt hij op koele toon: “Hehe denk je dat ik gek ben of zo”. Gezien de omstandigheden waaronder hij aangeefster heeft gebracht - het afsluiten van de woning zodat zij niet weg kon, het haar dwingen zich uit te kleden, het haar op bed gooien, het geven van bevelen aan haar, het tonen van een wapen, het voorkomen dat zij de politie zou bellen - kan het niet anders zijn dan dat verdachte heeft geweten dat hij voor aangeefster een zeer bedreigende situatie heeft gecreëerd waarin voor aangeefster geen enkele keuze meer bestond. Dat aangeefster zich genoodzaakt zag om zich lief en aardig op te stellen om de situatie niet te laten escaleren is dan ook geen omstandigheid waaruit verdachte had kunnen en mogen afleiden dat zij toestemming gaf tot het verrichten van de seksuele handelingen. Ook uit de opnames blijkt dat verdachte zich dit terdege heeft gerealiseerd. Zo zegt verdachte op enig moment: “je neemt me echt in de zeik”, “Ik ben niet gek”.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan en het verrichten van seksuele handelingen en dat bij verdachte sprake was van opzet.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 2 september 2017 te [plaats] schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [aangeefster] en het haar dwingen tot het plegen van ontuchtige handelingen.
Feit 4 Wederrechtelijke vrijheidsberoving
(…)
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 2 september 2017 te [plaats] opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden.”
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van de poging tot moord in de woning van de verdachte door aangeefster te wurgen en te steken/snijden met het mes (feit 1 tweede cumulatief) niet naar de eis van de wet voldoende met redenen omkleed is, omdat de voorbedachte raad ontoereikend is gemotiveerd.
3.2.
Het is vaste jurisprudentie dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.2.
3.3.
Of sprake is van voorbedachte raad hangt af van de omstandigheden van het concrete geval. De rechter moet daarbij de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten tegen elkaar afwegen. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar hoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Contra-indicaties kunnen bijvoorbeeld zijn dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, of dat er weinig tijd zit tussen het besluit en de uitvoering, of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
3.4.
Omdat voorbedachte raad strafverzwarende gevolgen heeft, moet de rechter, zeker als de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring extra aandacht schenken.
3.5.
Als ik de toelichting op het middel goed begrijp is de kern van de klacht dat sprake was van een “plotseling escalerend conflict” en dat het hof daarom ten onrechte in het midden heeft gelaten wat de verdachte daadwerkelijk dacht toen hij de aangeefster stak/sneed met het mes en haar keel dichtkneep in de woning. De steller van het middel verwijst hierbij naar de annotatie van Rozemond bij HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3426, NJ 2016/113, waarin de annotator opmerkt dat “plotseling escalerende conflicten betekenisloze levensberovingen veroorzaken”, en dat “wanneer de verdachte in een plotseling escalerend conflict daadwerkelijk over de betekenis van zijn daad zou hebben nagedacht en zich daarvan rekenschap zou hebben gegeven, hij zijn daad waarschijnlijk niet [zou] hebben gepleegd”.
3.6.
Het oordeel van het hof dat geen contra-indicaties aannemelijk zijn geworden, acht de steller van het middel onbegrijpelijk, omdat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte weliswaar tijd en gelegenheid heeft gehad de aangeefster om het leven te brengen, maar dat hij dit tot de politie kwam uiteindelijk niet heeft gedaan en het hof ten onrechte in het midden heeft gelaten waarom hij dit niet heeft gedaan. Dat de verdachte niet uit was op het doden van aangeefster blijkt volgens de steller van het middel ook uit de omstandigheid dat de verdachte seksuele handelingen wilde laten plegen door de aangeefster. Volgens hem is in dat verband ook de volgorde van de door de verdachte verrichtte handelingen van belang, omdat uit de bewijsmiddelen valt af te leiden dat de tot uitdrukking gebrachte wens van de verdachte door aangeefster oraal bevredigd te worden, zich heeft voorgedaan nadat hij haar met een mes heeft verwond en wurghandelingen heeft gepleegd.
3.7.
Dit laatste is gebaseerd op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Uit de vaststellingen en de gebezigde bewijsmiddelen van het hof volgt immers onmiskenbaar dat de gedwongen seksuele handelingen plaatsvonden zowel vóór het toebrengen van de verwondingen met het mes op straat als vóór het snijden/steken met het mes en het dichtknijpen van de keel in de woning. Daarnaast heeft het hof niet onbegrijpelijk overwogen dat de omstandigheid dat de verdachte seksuele handelingen met aangeefster wilde verrichten niet aan de voorbedachte raad in de weg staat, omdat de verdachte ten tijde van de ontuchtige handelingen al had gezegd dat zij haar kinderen nooit meer zal zien, waaruit is af te leiden dat hij haar (uiteindelijk) om het leven wilde brengen.
3.8.
Ook voor het overige is het middel, gezien de uitvoerige vaststellingen en overwegingen van het hof, tevergeefs voorgesteld. Ik zal die overwegingen niet helemaal herhalen, maar volstaan met een verwijzing naar de overwegingen van het hof dat de verdachte al eerder die nacht de keel van de aangeefster heeft dichtgeknepen en heeft gezegd haar om het leven te brengen, dat hij – terwijl de aangeefster hevig bloedde door de steekverwondingen die hij haar had toegebracht – heeft geweigerd medische hulp in te schakelen en toen heeft gezegd “ik moet je nu wel vermoorden. Het wordt nu afgemaakt” en haar daarna nog een aantal keren heeft proberen te wurgen, waarbij hij kalm en berekenend bleef. Ook heeft het hof vastgesteld dat de verdachte nogmaals aangeefsters keel dichtkneep toen de politie-ambtenaren hun aanwezigheid al kenbaar hadden gemaakt. Ook merk ik op dat uit de (niet bestreden) bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, toen de politie-ambtenaren onder aan de trap stonden, tegen hen heeft gezegd “ik heb haar vermoord”. Dat het hof uit dit alles heeft afgeleid dat er voor de verdachte voldoende tijd is geweest waarin hij de gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven en dat geen contra-indicaties aannemelijk zijn geworden, is dus geenszins onbegrijpelijk. Van een “plotseling escalerend conflict” kan evenmin worden gesproken.
3.9.
Het middel faalt.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel keert zich tegen het oordeel van het hof dat geen sprake is van een voortgezette handeling ex art. 56 Sr. Het middel zelf betrekt bij deze klacht de onder 1 t/m 4 bewezen verklaarde feiten. Uit de toelichting maak ik op dat kennelijk is beoogd ook te klagen over het onder 5 bewezen verklaarde feit, terwijl daarin dan weer niet de onder 2 bewezen verklaarde verkrachting wordt genoemd. Ik vat het middel zo op dat bedoeld is te klagen dat het hof ten onrechte geen voortgezette handeling heeft aangenomen ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten.
4.2.
Het proces-verbaal van de zitting bij het hof van 1 maart 2021 houdt in dat de raadsman – voor zover hier relevant – het volgende heeft aangevoerd:
“Ik meen dat hier sprake is van eendaadse samenloop of in ieder geval van een voortgezette handeling en dat derhalve met artikel 56 Sr rekening dient te worden gehouden, ook al loopt de strekking van de bepalingen enigszins uiteen. Er is sprake van één aaneengesloten cascade van gebeurtenissen, één feitencomplex, hetgeen ook blijkt uit het feit dat de advocaat-generaal alles heeft samengepakt. Dit dient te leiden tot strafvermindering.”
4.3.
Het hof heeft in reactie op dit verweer het volgende overwogen:
“De verdediging heeft betoogd dat bij bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten sprake is van eendaadse samenloop, althans, naar het hof begrijpt, een voortgezette handeling. Het hof volgt de verdediging hierin niet. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat sprake is van meerdere ongeoorloofde wilsbesluiten van verdachte.”
4.4.
Verder heeft het hof in de aangehaalde wetsbepalingen art. 57 Sr (meerdaadse samenloop) opgenomen.
4.5.
De Hoge Raad heeft in dat verband in zijn arrest van 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831, het volgende overwogen:
“3.3.1. In zijn arresten van 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1111 tot en met ECLI:NL:HR:2017:1115, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over de eendaadse samenloop en de voortgezette handeling gegeven. De overwegingen uit voornoemde arresten laten zich op hoofdlijnen als volgt samenvatten.
De eendaadse samenloop en de voortgezette handeling vervullen een wezenlijke functie bij het voorkomen van onevenredige aansprakelijkheid en bestraffing in geval van gelijktijdige berechting van sterk samenhangende strafbare feiten.
Voor de eendaadse samenloop komt het vooral aan op de vraag of de bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Voor de voortgezette handeling komt het erop aan of de verschillende bewezenverklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het "wilsbesluit") zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt.
Het toepassingsbereik van deze regelingen is ruimer dan wellicht kon worden afgeleid uit eerdere rechtspraak waarin vooral de verschillen in de strekking van de betrokken strafbepalingen centraal stonden. Die ruimte voor eendaadse samenloop en voortgezette handeling vindt mede steun in het vooral met art. 55, eerste lid, Sr verwante art. 68 Sr dat ook dubbele bestraffing wil voorkomen. Ook in dat verband is immers bij de beantwoording van de vraag of sprake is van "hetzelfde feit" - naast de aan de orde zijnde gedraging van de verdachte - de juridische aard van de aan de orde zijnde feiten relevant, waarbij geen identieke strekking van de desbetreffende strafbepalingen is vereist, maar waarbij vooral van belang is of hun strekking niet wezenlijk uiteenloopt.
Wat betreft de kwalificatie van het bewezenverklaarde in geval van eendaadse samenloop is het in beginsel aan de feitenrechter om de vraag te beantwoorden of hij in geval van eendaadse samenloop het bewezenverklaarde enkelvoudig kwalificeert (onder de zwaarste strafbepaling) dan wel of hij meervoudig kwalificeert en vervolgens de zwaarste strafbepaling toepast bij de straftoemeting. Denkbaar is dat de feitenrechter, teneinde onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen, een enkelvoudige kwalificatie aangewezen acht. Bij een voortgezette handeling ligt dat echter niet in de rede.
3.3.2.
De Hoge Raad heeft in de hiervoor genoemde arresten tevens overwogen dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr in zijn recente rechtspraak zelden aan de orde komen en dat daarbij een belangrijke rol speelt dat hierop betrekking hebbende klachten doorgaans van onvoldoende belang zijn om cassatie te rechtvaardigen omdat - kort gezegd - de opgelegde straf ver onder het strafmaximum ligt dat zou gelden als met de steller van het middel van eendaadse samenloop of voortgezette handeling zou worden uitgegaan. Vanwege het belang dat het thema heeft met name in feitelijke aanleg, heeft de Hoge Raad de onder 3.3.1 samengevat weergegeven opmerkingen gemaakt over de uitleg en de toepassing van voornoemde wetsbepalingen, met de kanttekening dat de zeer beperkte toetsing in cassatie niet zal veranderen.
In verband met die toetsing in cassatie is van belang dat art. 55, eerste lid, en art. 56 Sr weliswaar het in een concreet geval geldende strafmaximum (mede) bepalen, maar dat binnen de grenzen van dat strafmaximum de strafoplegging door uiteenlopende factoren wordt bepaald, waaronder de concrete ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De feitenrechter is – binnen de grenzen van het ter zake geldende strafmaximum – vrij in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht (vgl. HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY7805). Dientengevolge brengt de enkele omstandigheid dat de rechter ten onrechte is uitgegaan van meerdaadse samenloop in plaats van eendaadse samenloop dan wel voortgezette handeling, nog niet met zich dat in die concrete zaak van onevenredige bestraffing sprake is. Een en ander laat onverlet dat de Hoge Raad in cassatie aangevoerde klachten kan bespreken – ook zonder dat zulks leidt tot vernietiging en terugwijzing – met het oog op het aanduiden van de voor de feitenrechter bestaande ruimte tot toepassing van art. 55, eerste lid, en 56 Sr.”
4.6.
De kern van de klacht is dat het hof heeft miskend dat het gaat om verschillende, elkaar in tijd opvolgende gedragingen, die zo nauw met elkaar samenhangen en in elkaar overvloeien dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt moet worden gemaakt. Hiertoe wordt aangevoerd dat de bewezen verklaarde feiten in chronologische volgorde in verband met elkaar staan: “De poging tot doodslag in de garage ging vooraf aan de poging tot moord in de woning. De feitelijke aanranding van de eerbaarheid die volgde vond in dezelfde woning plaats en dat geldt ook voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving en overtreding van de Wet wapens en munitie.” Ook wordt betoogd dat het hof in zijn strafmotivering heeft overwogen dat de verdachte door zijn gedrag een zeer onveilige en beangstigende situatie voor het slachtoffer heeft gecreëerd en dat zij werd geconfronteerd met een partner die zich voor haar volstrekt onberekenbaar en onvoorspelbaar gedroeg en dat dit gedrag “klaarblijkelijk slaat op alle bewezenverklaarde feiten”.
4.7.
Ook hier merk ik allereerst op dat de volgorde (en locatie) van de gebeurtenissen die de steller van het middel schetst, afwijkt van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden, waarnaar ik kortweg verwijs. Daarnaast stel ik bij de bespreking voorop dat de toetsing in cassatie zeer beperkt is.
4.8.
Strikt genomen bevat het middel de klacht dat het hof ten onrechte niet heeft aangenomen dat álle bewezen verklaarde feiten dienen te worden aangemerkt als één voortgezette handeling. Zo is ook het verweer voor het hof ingestoken en het hof heeft dit verweer verworpen, omdat sprake is van meerdere ongeoorloofde wilsbesluiten van de verdachte.
4.9.
Ik meen dat de klacht faalt. Daarbij neem ik in aanmerking dat weliswaar sprake is van een elkaar in de tijd opvolgende gedragingen, maar dat tussen deze verschillende feiten een duidelijke scheidingslijn is waar te nemen tussen gebeurtenissen en wilsbesluiten van de verdachte. Daarbij acht ik van belang dat de verdachte de aangeefster eerst van haar vrijheid heeft beroofd, haar vervolgens (onder meer met een wapen) heeft gedwongen tot het plegen en ondergaan van seksuele handelingen, zij toen op aandringen van de aangeefster naar buiten zijn gegaan en het aldaar tot een gevecht is gekomen omdat de aangeefster trachtte te vluchten. Het is pas daarna dat de verdachte de aangeefster met een mes heeft verwond, opnieuw naar binnen heeft getrokken en heeft proberen te vermoorden. Deze gedragingen hangen niet zo nauw met elkaar samen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt moet worden gemaakt. Het oordeel van het hof dat geen sprake was van voortgezette handeling van alle bewezen verklaarde feiten (maar van meerdaadse samenloop) is dus niet onbegrijpelijk. Ook de genoemde strafmaatoverwegingen van het hof duiden niet op een zodanig verband tussen de feiten dat er sprake is van een voortgezette handeling.
4.10.
Voor het geval de Hoge Raad het middel ruimer zou opvatten in die zin dat óók geklaagd wordt dat het hof ten aanzien van twee of meer bewezenverklaarde feiten geen voortgezette handeling heeft aangenomen, blijf ik van mening dat de klacht niet tot cassatie kan leiden. Op zichzelf zouden de onder 2 bewezen verklaarde verkrachting (seksueel binnendringen van de mond en vagina van de aangeefster) en de onder 3 bewezen verklaarde feitelijke aanranding van de eerbaarheid (zichzelf moeten vingeren) kunnen worden aangemerkt als een voortgezette handeling. Deze seksuele handelingen volgden elkaar op in tijd en plaats, zijn gepleegd en geduld door dezelfde dwangmiddelen van de verdachte en lijken zo nauw met elkaar samen te hangen dat in wezen sprake was van één wilsbesluit van de verdachte. Ook de strekking van de toepasselijke strafbepalingen lopen niet wezenlijk uiteen.3.
4.11.
De eventuele gegrondheid van deze (zeer welwillend gelezen) klacht zal echter ook niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden, omdat hiernaast nog andere feiten zijn bewezen verklaard, waaronder als zwaarste delict de poging tot moord. Hierop is een maximum van 20 jaar gevangenisstraf gesteld. Aangezien er hoe dan ook sprake is van meerdaadse samenloop, blijft gelet op artikel 57 lid 2 Sr het toepasselijke strafmaximum onveranderd, ook indien er bij feit 2 en feit 3 zou moeten worden uitgegaan van eendaadse samenloop. Daarom is deze klacht van onvoldoende belang om cassatie te rechtvaardigen.4.
4.12.
Het middel faalt.
5. Conclusie
5.1.
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑06‑2022
Zie met name HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 en HR 1 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3426, NJ 2016/113, m.nt. Rozemond.
Vgl. onder meer HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:831, HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1068 en HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2359.
Zie recentelijk: HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:358.