Einde inhoudsopgave
Regeling voertuigen
Artikel 5.3a.49 [Stootbalk]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2018
- Bronpublicatie:
24-11-2017, Stcrt. 2017, 67488 (uitgifte: 01-12-2017, regelingnummer: IENM/BSK-2016/284984)
- Inwerkingtreding
01-01-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-11-2017, Stcrt. 2017, 67488 (uitgifte: 01-12-2017, regelingnummer: IENM/BSK-2016/284984)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
Eisen | Wijze van Keuren | |
---|---|---|
1. | Bussen die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een deugdelijke beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden, indien de afstand van de onderzijde van het voertuig tot het wegdek, gemeten over de volle breedte onder de achterzijde van het onderstel of onder de hoofddelen van het koetswerk op een afstand van meer dan 1,00 m achter het hart van de achterste as, meer bedraagt dan 0,70 m dan wel meer bedraagt dan 0,55 m, indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen. | Leden 1 tot en met 5: visuele controle; in geval van twijfel wordt gemeten. |
2. | De afstand van de onderzijde van de beschermingsinrichting tot het wegdek mag voor bussen, in gebruik genomen na 30 juni 1967 doch vóór 1 januari 1998, niet meer bedragen dan 0,70 m en voor bussen, in gebruik genomen na 31 december 1997, niet meer bedragen dan 0,55 m. | |
3. | Indien de bus in gebruik is genomen na 31 december 2004, mag de beschermingsinrichting niet meer dan 0,45 m voor het achterste punt van het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden voertuigdelen boven 2,00 m gemeten vanaf het wegdek buiten beschouwing gelaten. | |
4. | Indien de bus in gebruik is genomen na 30 juni 1967 doch voor 1 januari 2005, mag de beschermingsinrichting niet meer dan 0,60 m voor het achterste punt van het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden voertuigdelen boven 2,00 m gemeten vanaf het wegdek buiten beschouwing gelaten. | |
5. | De beschermingsinrichting mag niet breder zijn noch aan weerszijden meer dan 0,10 m smaller zijn dan:
| |
6. | De beschermingsinrichting en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt. | Visuele controle. |