Ter zitting heeft belanghebbende benoemd dat de omvang van de bevoordeling inmiddels groter blijkt dan eerder gedacht, tot mogelijk ruim € 46 miljard, wat zou betekenen dat het zelfs om ongeveer 10% gaat.
Rb. Gelderland, 05-03-2024, nr. AWB, 22, 5506
ECLI:NL:RBGEL:2024:1164
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
05-03-2024
- Zaaknummer
AWB_22_5506
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2024:1164, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 05‑03‑2024; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
CFN 2024/18 met annotatie van -
NDFR Nieuws 2024/455
NLF 2024/0652
NTFR 2024/581 met annotatie van mr. P.R.M. Bierlaagh
Uitspraak 05‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting/premie volksverzekering. Belanghebbende wil 5% korting op haar aanslag, omdat zij er bezwaar tegen heeft dat de overheid meer dan 5% van het geïnde belastinggeld besteedt aan subsidiëring en bevoordeling van fossiele bedrijven. De rechtbank is van oordeel dat de belastingaanslag juist is en niet in strijd is met algemene rechtsbeginselen.
áRECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5506
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats], belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Amsterdam, de inspecteur.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 augustus 2022.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.380. De aanslag is vastgesteld op een te betalen bedrag van € 489, te vermeerderen met € 4 belastingrente.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2024 op zitting behandeld. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [naam 1], [naam 2] en [naam 3]. Namens de inspecteur zijn [naam 4] en [naam 5] verschenen.
Feiten
1. Op 21 juni 2022 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV over 2021 gedaan. De inspecteur heeft met dagtekening 9 augustus 2022 de aanslag overeenkomstig de aangifte van belanghebbende aan haar opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de aanslag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. In geschil is of de aanslag met (ten minste) 5% verminderd dient te worden omdat de overheid 5% van haar begroting besteedt aan belasting- en andere financiële voordelen voor fossiele bedrijven.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Daarbij heeft de rechtbank de volgende afwegingen gemaakt.
5. Belanghebbende noemt zichzelf belastingstaker voor het klimaat. Zij is niet tegen het heffen of betalen van belasting, maar wil dat haar belastingaanslag wordt verminderd, omdat zij er bezwaar tegen heeft dat de overheid 5%1.van het geïnde belastinggeld besteedt aan (kort gezegd) subsidiëring en bevoordeling van fossiele bedrijven (in de volksmond “fossiele subsidies”). De Staat houdt zich niet aan het Klimaatakkoord van Parijs2.. Hiermee wordt het leven van volgende generaties in gevaar gebracht. Deze handelwijze van de overheid druist in tegen alle beginselen van behoorlijk bestuur en ook overigens pleegt de overheid hiermee een misdaad tegen de mensheid, wat in strijd is met de Grondwet en internationale verdragen.
6. De inspecteur heeft aangevoerd dat bezwaren van een belanghebbende tegen de besteding van overheidsgelden niet kunnen leiden tot een vermindering van de aanslag. Hij heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie over gewetens- en gemoedsbezwaarden3.en een uitspraak van Rechtbank Noord-Holland in een vergelijkbare zaak als deze4..
7. De rechtbank acht de situatie van gewetens- en gemoedsbezwaarden niet vergelijkbaar met die van belanghebbende. In de jurisprudentie waarnaar de inspecteur heeft verwezen gaat het om mensen die het niet eens zijn met beslissingen van de overheid. Zij stellen de besteding van de gelden aan doeleinden waarmee zij het niet eens zijn ter discussie. Hier is sprake van een spiegelbeeldig argument. Belanghebbende wenst de overheid juist te houden aan haar afspraken. De doelstellingen die de overheid heeft worden niet bereikt zolang de fossiele subsidies in stand blijven. Dat is waartegen belanghebbende opkomt.
8. Niettemin bieden de regels uit de jurisprudentie die de inspecteur heeft genoemd, en overigens ook andere vergelijkbare jurisprudentie, wel houvast voor de beoordeling van het beroep van belanghebbende. Een individuele belastingplichtige kan de voldoening aan de wettelijke verplichting tot belastingbetaling niet (gedeeltelijk) afhankelijk stellen van het doel waarvoor de overheid de belasting aanwendt en hij of zij kan niet bepalen voor welke overheidsuitgaven hij of zij wel of niet betaalt. Het bestrijden van een aanslag kan niet succesvol plaatsvinden met een beroep op filosofische of andere beginselen of regels als dat geen rechtsbeginselen of rechtsregels zijn. De rechtbank moet de aanslag dus beoordelen op eventuele strijd met rechtsregels of rechtsbeginselen.
9. Niet in geschil is dat de aanslag in overeenstemming met de bepalingen van de Wet IB 2001 is opgelegd. Strijd met de wet is er dus niet. De rechter mag bovendien de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet toetsen5.en mag de wet ook niet aan de Grondwet toetsen6.. Evenmin is het aan de belastingrechter om de doelmatigheid van de belastingheffing te toetsen.
10. De rechter mag de formele wet als zodanig evenmin toetsen aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur7.. Die beginselen kunnen echter wel in verdragen zijn opgenomen. In dat geval kunnen zij ertoe leiden dat een bepaald wetsartikel in een concreet geval buiten toepassing moet blijven.
11. De rechtbank is van oordeel dat het Klimaatakkoord van Parijs geen rechtstreeks werkende regels (in elk geval niet voor de inkomstenbelasting) bevat, zodat belanghebbende zich in deze procedure niet rechtstreeks op dat akkoord kan beroepen. Naar de rechtbank ter zitting heeft begrepen, onderkent belanghebbende dat overigens ook. Zij heeft met name aangevoerd dat de overheid zich niet houdt aan de door haar gemaakte afspraken en dat de gemaakte beleidskeuzes indruisen tegen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
12. Wat belanghebbende aanvoert, vat de rechtbank op als een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel dan wel het verbod van willekeur, en op het beginsel van fair play.
13. De rechtszekerheid vereist dat een burger erop mag vertrouwen dat de overheid in overeenstemming handelt met de door haar gestelde regels, de door haar gedane toezeggingen en de overigens door haar gewekte verwachtingen. Daarnaast dient de rechtsstaat de burger te beschermen tegen de willekeur van onder meer de overheid. De overheid mag de rechtspositie van de burger niet op onverwachte, onberekenbare wijze aantasten. Dat is in strijd met de rechtszekerheid. Die vereist dat het overheidsoptreden voorspelbaar is.8.
14. Nog daargelaten of er een verdragsrechtelijke grondslag te vinden is voor dit rechtszekerheidsbeginsel, komt de rechtbank tot het oordeel dat de inspecteur het beginsel van rechtszekerheid en het verbod van willekeur niet heeft geschonden. Er bestaat geen rechtstreeks verband tussen de hoogte van de belastingtarieven in de inkomstenbelasting en het feit dat bepaalde bedrijven belastingvoordelen ontvangen. Als de fossiele subsidies worden afgebouwd, leidt dat niet per definitie tot een vermindering van de belastingaanslag van belanghebbende. Verder betaalt iedereen in dezelfde positie als belanghebbende hetzelfde bedrag aan belasting, omdat dit rechtstreeks en kenbaar uit de wet voortvloeit. Daarom moet de conclusie zijn dat inhoudelijk gezien het uiteindelijk toch niet de vaststelling van de aanslag is waar de bezwaren van belanghebbende zich werkelijk tegen richten, maar dat het haar gaat om de besteding van de (belasting)inkomsten door de overheid of, breder geformuleerd, de inrichting van de financiële huishouding van de overheid. Daarover kan de belastingrechter echter geen oordeel geven. De wetgever heeft bewust een onderscheid gemaakt tussen de belastingheffing (daar zijn de inspecteur en eventueel de belastingrechter aan zet) en de besteding van de belastingopbrengsten.
15. In de kern geldt het voorgaande ook voor het beginsel van fair play. De inspecteur doet niets ongeoorloofds. De hoogte van de aanslag vloeit - zoals hiervoor is overwogen - kenbaar voort uit de wet en de inspecteur past eenvoudigweg de wet toe. Er is ook geen verband tussen de hoogte van de aanslag en (belasting)voordelen voor fossiele bedrijven, zodat ook in zoverre niet valt in te zien dat de inspecteur zich van enige gedraging jegens belanghebbende had dienen te onthouden. Belanghebbende heeft weliswaar geen invloed op de besteding van de gelden, maar het is, zoals gezegd, niet aan de belastingrechter om daar een oordeel over te geven.
16. In de stellingen van belanghebbende leest de rechtbank ook mogelijk een beroep op het ontbreken van een daadwerkelijk rechtsmiddel. Dat zou een schending van artikel 13 van het EVRM9.kunnen betekenen, voor zover de vrijheden in het geding zijn die het EVRM beschermt. De rechtbank kan dat laatste niet uitsluiten, waarbij met name gedacht kan worden aan het recht op leven in artikel 2 van het EVRM en het recht op veiligheid in artikel 5 EVRM. Zij is echter van oordeel dat artikel 13 van het EVRM niet is geschonden. Voor zover er geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang binnen het bestuursrecht (belastingrecht) openstaat, kan belanghebbende zich desgewenst tot de civiele rechter als “restrechter” wenden.10.Hieraan kan de belastingrechter dus geen bevoegdheid ontlenen om een belastingaanslag te verminderen.
17. Belanghebbende stelt zich subsidiair op het standpunt dat iedereen die aan de staking voor het klimaat meedoet gezamenlijk in aanmerking moet komen voor een vaststellingsovereenkomst (VSO). De rechtbank volgt belanghebbende evenmin in deze stelling. De rechtbank beoordeelt immers alleen de aanslag van belanghebbende. Die is niet ten onrechte opgelegd. Belanghebbende kan - hoe nobel deze inzet wellicht ook is - bij de belastingrechter niet opkomen voor anderen die in deze procedure geen partij (kunnen) zijn.11.Bovendien kan de belastingrechter de inspecteur niet verplichten om een VSO met een belastingplichtige te sluiten.
18. Gelet op het voorgaande, is het beroep tegen de aanslag ongegrond.
19. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke gronden tegen de belastingrentebeschikking ingediend en de rechtbank ziet overigens geen aanleiding om deze te verminderen of te vernietigen.
20. Belanghebbende heeft gevraagd om een proceskostenvergoeding. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank dat verzoek af.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑03‑2024
Overeenkomst van Parijs van 12 december 2015, Trb. 2016, 162.
Vergelijk Hoge Raad 25 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AW8679, BNB 1984/114 en Hoge Raad 26 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5618.
Rechtbank Noord-Holland 31 januari 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:783.
Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen.
Artikel 120 van de Grondwet.
Hoge Raad 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725.
Ontleend aan de conclusie van A-G IJzerman van 17 september 2021, ECLI:NL:PHR:2021:835.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Zie Hoge Raad 16 maart 1990, NJ 1990/500 en Hoge Raad 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2314; zie ook artikel 112 van de Grondwet en artikel 8:71 van de Algemene wet bestuursrecht.
Vergelijk artikel 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.