De exhibitieplicht
Einde inhoudsopgave
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/2.3.5:2.3.5 Regeling voor verloren gegane schriftelijke bewijsmiddelen bevestigt restrictieve opvatting
De exhibitieplicht (BPP nr. X) 2010/2.3.5
2.3.5 Regeling voor verloren gegane schriftelijke bewijsmiddelen bevestigt restrictieve opvatting
Documentgegevens:
mr. J. Ekelmans, datum 02-12-2010
- Datum
02-12-2010
- Auteur
mr. J. Ekelmans
- JCDI
JCDI:ADS380758:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De terughoudende interpretatie van de exhibitieplicht verklaart ook dat in 1953 een regeling in de wet is opgenomen voor het opvragen van verloren gegane schriftelijke bewijsmiddelen. Die regeling gaat terug tot 1941: in dat jaar trof de secretaris-generaal van het ministerie van justitie een regeling ten aanzien van door oorlogsgeweld verloren gegane bewijsmiddelen.1 Die regeling werd getroffen om de positie te versterken van hen die ter gelegenheid van het bombardement van Rotterdam in mei 1940 schriftelijk bewijsmateriaal hadden verloren. Op grond van een wet tot intrekking van bezettingsmaatregelen verloor deze onder de bezetting getroffen regeling zijn gelding in februari 1953. De wetgever wilde de regeling echter continueren, zodat deze in de wet opgenomen moest worden.2
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de minister meende dat behoefte bestond aan een regeling voor verloren gegane bewijsmiddelen, omdat de belanghebbende bij zo'n bewijsmiddel dit slechts bij een ander kon opvragen als hij op dat stuk als bewijsmiddel enig recht kon laten gelden. Zo'n recht was, aldus de toelichting, ook vereist als het bewijsmiddel verloren was gegaan. Wanneer een bewijsmiddel verloren was gegaan, zou het stellen van die eis dat de opvrager enig recht moest kunnen laten gelden een onredelijke benadeling van de belanghebbende zijn, aldus de toelichting, zeker wanneer bewijsmiddelen door oorlogsgeweld verloren waren gegaan. Vandaar dat een regeling voor verloren gegane bewijsmiddelen werd voorgestaan en ook in de wet werd opgenomen. Die regeling betrof echter niet alleen bewijsmiddelen die door oorlogsgeweld verloren waren gegaan: de regeling betrof alle bewijsmiddelen die verloren waren gegaan. Immers, aldus de toelichting: de zaak ligt niet anders, wanneer de belanghebbende zijn stuk door een toeval van andere aard heeft verspeeld.3
In de regeling werd bepaald dat verloren bewijsmiddelen niet opgevraagd konden worden bij professionele geheimhouders die de stukken in hun hoedanigheid onder zich hadden gekregen. De toelichting behelst niet meer dan een herhaling van de tekst van de wettelijke bepaling en dat ondanks het feit, dat deze uitzondering niet was opgenomen in de oorspronkelijk in 1941 getroffen regeling. Doordat een toelichting ontbreekt, is ook onduidelijk, waarom deze weigeringsgrond niet meteen ook bij de beide andere bepalingen - art. 1922 en 1923 BW - is opgenomen: voorstelbaar waren die beperkingen daar immers evenzeer of wel of niet op hun plaats.