Gerechtshof Den Haag 1 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:943.
HR, 14-10-2022, nr. 21/03694
ECLI:NL:HR:2022:1456, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-10-2022
- Zaaknummer
21/03694
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1456, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑10‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:487, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2021:943, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2022:487, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑05‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1456, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑10‑2021
- Vindplaatsen
NTHR 2022, afl. 6, p. 235
GJ 2022/132
GZR-Updates.nl 2022-0308 met annotatie van M.A. van Lopik
TvPP 2023, afl. 1, p. 27
Uitspraak 14‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Gezondheidsrecht. Overeenkomstenrecht. Digitale inkoopprocedure. Is tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder een zorgovereenkomst tot stand gekomen? Schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid (art. 3:61 lid 2 BW).
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/03694
Datum 14 oktober 2022
ARREST
In de zaak van
1. ZILVEREN KRUIS ZORGVERZEKERINGEN N.V. ,gevestigd te Utrecht,
2. INTERPOLIS ZORGVERZEKERINGEN N.V.,gevestigd te Utrecht,
3. AVÉRO ZORGVERZEKERINGEN N.V.,gevestigd te Utrecht,
4. FBTO ZORGVERZEKERINGEN N.V.,gevestigd te Leeuwarden,
EISERESSEN tot cassatie,
hierna gezamenlijk: Zilveren Kruis c.s.,
advocaten: P.A. Fruytier en J.P. Heering,
tegen
INTER-PSY GGZ PRAKTIJK B.V.,gevestigd te Groningen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: IPGGZ,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/09/556162 / HA ZA 18-765 van de rechtbank Den Haag van 22 mei 2019;
het arrest in de zaak 200.271.967/01 van het gerechtshof Den Haag van 1 juni 2021.
Zilveren Kruis c.s. hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen IPGGZ is verstek verleend.
De zaak is voor Zilveren Kruis c.s. toegelicht door hun advocaten, en mede door L.M. van Ringelestijn.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging en verwijzing.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) IPGGZ is een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen (zorgaanbieder). Zij biedt sinds 2014 psychische gezondheidszorg (GGZ) aan. Haar (middellijk) bestuurders zijn in de voor dit geschil relevante periode [bestuurder 1] (hierna: [bestuurder 1]) en [bestuurder 2] (hierna: [bestuurder 2]).
(ii) Zilveren Kruis is een zorgverzekeraar. Zij koopt ten behoeve van haar verzekerden zorg in bij zorgaanbieders.
(iii) Zorgverzekeraars bieden doorgaans twee typen zorgverzekeringen aan: een naturapolis en een restitutiepolis. Bij een restitutiepolis heeft de verzekerde recht op vergoeding van (kort gezegd) de kosten van de behandeling van een door hem gekozen zorgverlener. Bij een naturapolis heeft de verzekerde recht op (kort gezegd) vergoeding van een behandeling door een door de zorgverzekeraar gecontracteerde zorgverlener. Indien de verzekerde kiest voor een behandeling door een niet-gecontracteerde zorgverlener, krijgt hij slechts een gedeelte van de kosten van de behandeling vergoed van zijn zorgverzekeraar.
(iv) Gecontracteerde zorgaanbieders zijn tegenover de zorgverzekeraars gebonden aan een zogeheten omzetplafond.
(v) IPGGZ was in 2016 ten opzichte van Zilveren Kruis een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. IPGGZ had met Zilveren Kruis in dat jaar wel een zogeheten betaalovereenkomst gesloten. Op grond van deze betaalovereenkomst kon IPGGZ de declaraties voor de aan de verzekerden van Zilveren Kruis verleende zorg rechtstreeks bij Zilveren Kruis declareren. Zilveren Kruis betaalde vervolgens 75% van het gemiddelde gecontracteerde tarief aan IPGGZ. Bij het afsluiten van de betaalovereenkomst heeft IPGGZ bij Zilveren Kruis een digitale aanvraagprocedure doorlopen.
(vi) Op 1 april 2016 heeft Zilveren Kruis haar ‘inkoopbeleid GGZ 2017’ gepubliceerd. Daarbij is vermeld dat zorgaanbieders die in 2016 geen zorgovereenkomst met Zilveren Kruis hadden en in aanmerking wilden komen voor een zorgovereenkomst voor 2017, dit per e-mail aan Zilveren Kruis kenbaar konden maken.
(vii) Op 1 juni 2016 heeft [manager algemene zaken], manager algemene zaken bij IPGGZ (hierna: [manager algemene zaken]) per e-mail aan Zilveren Kruis verzocht om in gesprek te gaan over zorginkoop voor het jaar 2017.
(viii) In juni 2016 heeft Zilveren Kruis de Technische uitwerking digitale inkoopprocedure voor instellingen 2017 (hierna: de Technische Uitwerking) gepubliceerd. Daarin is onder meer het volgende opgenomen.
“2 Inkoopproces
Om verzekerden tijdig te kunnen informeren over de zorgaanbieders met wie Zilveren Kruis voor 2017 een overeenkomst voor GGZ heeft gesloten willen wij de contractering uiterlijk 1 oktober 2016 volledig hebben afgerond. Hierbij de belangrijke data van deze inkoopprocedure.
Publicatie inkoopbeleid op hoofdlijnen 1 april 2016
Publicatie technische uitwerking inkoopprocedure half juni 2016
Inkoopapplicatie open 23 augustus 2016
Sluiting inkoopapplicatie 1 oktober 2016
Zilveren Kruis heeft haar inkoopbeleid gepubliceerd op www.zorginkoopbeleid2017.nl. Het is belangrijk deze informatie grondig door te lezen voordat u inlogt in het zorgverlenersportaal. Bij het gebruik van de applicatie en het afsluiten van de overeenkomst gaat u akkoord met alle gepubliceerde informatie.
U kunt vanaf maandag 23 augustus 2016 inloggen in onze inkoopapplicatie voor het sluiten van een overeenkomst. Deze inloggegevens voor de applicatie worden verstrekt aan alle gecontracteerde instellingen 2016, hiervoor gebruiken wij de contactgegevens zoals die bij ons bekend zijn. (…)
Om in aanmerking te komen voor een overeenkomst dient een zorgaanbieder de volgende stappen in de applicatie te hebben doorlopen:
a. Vragenlijst inkoopspecificaties 2017 (bijlage 1)
(…)
f. Afsluiten van de overeenkomst
(...)
5.1
Controle op de zorginkoop
(...)
Overeenkomst sluiten
U kunt alleen elektronisch een overeenkomst afsluiten via de onlineomgeving. Als u een overeenkomst afsluit geeft u daarmee aan dat u op de hoogte bent van de inhoud van dit document inclusief bijlagen en dat u onvoorwaardelijk akkoord gaat met onze inkoopprocedure en de hieraan verbonden voorwaarden, waaronder de overeenkomst 2017. Indien de overeenkomst op juiste wijze is afgesloten door de aanbieder, dan verschijnt de melding “akkoord” in het portaal. U kunt vanaf dat moment de door Zilveren Kruis ondertekende overeenkomst downloaden. We sluiten één overeenkomst met instellingen voor 2017 voor zowel de levering van generalistische basis GGZ als de levering van gespecialiseerde GGZ voor Zilveren Kruisverzekerden.”
(ix) Op 22 juni 2016 heeft Zilveren Kruis de ontvangst van de e-mail van [manager algemene zaken] van 1 juni 2016 aan [manager algemene zaken] bevestigd en medegedeeld:
“(…)
Akkoord voor instellingencontract 2017
Uw aanmelding is ontvangen. De inkoopprocedure start op 23 augustus 2016. Kort tevoren zullen wij u een inlogcode en wachtwoord sturen.
Wilt u zo vriendelijk zijn de volgende informatie per direct aan ons door te geven:
- de volledige naam van de bestuurder die de overeenkomst namens de instelling ondertekent
- de functie van de bestuurder die de overeenkomst namens de instelling ondertekent
- telefoonnummer
- e-mail adres waar de inlogcodes naar toegestuurd moeten worden.”
(x) [manager algemene zaken] heeft Zilveren Kruis op 27 juni 2016 geantwoord:
“Hierbij ontvangt u de u de door u opgevraagde informatie:
Naam bestuurders die de overeenkomst ondertekenen: [[bestuurder 2]] en [[bestuurder 1]].
Functie beide bestuurders: directeur algemene zaken
(...)
E-mail adres inlogcodes: [e-mailadres] (...)”
(xi) Zilveren Kruis heeft [manager algemene zaken] per e-mail van 27 juni 2016 geantwoord dat het niet mogelijk is om twee bestuurders op te nemen in de administratie en dat [bestuurder 2] als bestuurder zal worden vastgelegd.
(xii) Zilveren Kruis heeft bij e-mail van 13 september 2016 de inlogcodes gestuurd aan het door [manager algemene zaken] opgegeven emailadres.
(xiii) Medio september 2016 zijn de aan IPGGZ verstrekte inlogcodes voor het digitale portaal geactiveerd en zijn de stappen doorlopen die nodig waren voor de ontvangst van een aanbieding van Zilveren Kruis. Aan de hand van de in het portaal verstrekte informatie is automatisch een (aanbod voor een) overeenkomst gegenereerd en via het digitale portaal beschikbaar gekomen. Op de (aangeboden) overeenkomst stond de ingescande handtekening van de directeur zorginkoop van Zilveren Kruis en namens IPGGZ stond de naam van [bestuurder 2] vermeld.
(xiv) Op 29 september 2016 heeft [cöordinator zorgverkoop], coördinator zorgverkoop van IPGGZ (hierna: [cöordinator zorgverkoop]) via het digitale portaal de door Zilveren Kruis aangeboden overeenkomst geopend en vinkjes gezet vóór elk van de volgende drie zinnen:
“# Ik verklaar dat ik alle vragen naar waarheid heb beantwoord.
# Ik verklaar dat ik bevoegd ben om digitaal te mogen ondertekenen namens mijn
organisatie.
# Ik heb de overeenkomst gelezen en ga akkoord met de voorwaarden in de overeenkomst en hiermee onderteken ik de overeenkomst.”
Onder deze drie zinnen stonden drie buttons met achtereenvolgens de teksten ‘Bevestigen’, ‘Aanpassen’ en ‘Afwijzen’. [cöordinator zorgverkoop] heeft op de knop ‘Bevestigen’ geklikt.
(xv) In 2017 heeft IPGGZ de zorg die zij heeft verleend aan verzekerden van Zilveren Kruis rechtstreeks gedeclareerd bij Zilveren Kruis.
(xvi) Bij brief van 11 juli 2017 heeft [bestuurder 1] namens IPGGZ aan Zilveren Kruis het volgende geschreven:
“Onlangs vroeg u bij IP GGZ Praktijk gegevens uit als zou IP GGZ Praktijk een contract met u hebben. Wij waren daar stomverbaasd over. Bij nader onderzoek bleek inderdaad een door u getekend contract in het zorgverlenersportaal beschikbaar te zijn gesteld en is op de voor 2017 op 100% NZa ingediende declaraties een contracttarief betaald, althans meer dan het restitutietarief. Wij wisten daar niets van en wilden dit ook niet.
IP GGZ Praktijk heeft namelijk geen overeenkomst met Zilveren Kruis c.s. gesloten. Volgens de statuten wordt de directie gevormd door [[bestuurder 2]] en ondergetekende en is in het handelsregister aangetekend dat wij enkel gezamenlijk bevoegd zijn om de vennootschap te vertegenwoordigen.
Wij [[bestuurder 2]] en ondergetekende, zijn niet akkoord gegaan met een aanbod noch hebben wij iemand gemachtigd om dat namens ons te doen. [[bestuurder 2]] heeft alleen een aanvraag laten doen voor een offerte. Wij hebben geen opdracht gegeven om een contract aan te vragen. (...)
Op grond van het voorgaande verzoek ik u voortaan het restitutietarief op de door IP GGZ Praktijk ingediende declaraties toe te passen. (…)”
(xvii) Zilveren Kruis heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen haar en IPGGZ een rechtsgeldige en bindende zorgovereenkomst voor het jaar 2017 is gesloten.
2.2
IPGGZ vordert, voor zover in cassatie van belang, een verklaring voor recht dat tussen IPGGZ en Zilveren Kruis geen overeenkomst curatieve GGZ 2017 tot stand is gekomen en veroordeling van Zilveren Kruis tot afrekening van de facturen voor in 2017 gestarte behandelingen naar het ongecontracteerde tarief.
2.3
De rechtbank heeft de vorderingen van IPGGZ afgewezen.
2.4
Het hof1.heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van IPGGZ toegewezen. Daartoe heeft het hof onder meer als volgt overwogen.
“‘Schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid
12. Naar het oordeel van het hof is hier ook geen sprake van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. [bestuurder 2] en [bestuurder 1] hebben deze schijn in elk geval tegenover Zilveren Kruis niet gewekt. Zoals gezegd is het contact met Zilveren Kruis uitsluitend via [manager algemene zaken] verlopen. [manager algemene zaken] heeft Zilveren Kruis er bovendien bij e-mail van 27 juni 2017 [HR: 2016] uitdrukkelijk op gewezen dat bij IPGGZ een twee handtekeningen clausule geldt. Zilveren Kruis is pas bij de inleidende dagvaarding en tijdens de comparitie van partijen bij de rechtbank bekend geworden met het feit dat [cöordinator zorgverkoop] de verklaringen digitaal heeft aangevinkt en verzonden. Deze bij Zilveren Kruis niet bekende rol van [cöordinator zorgverkoop] bij het contracteerproces en haar functie bij IPGGZ kunnen dus bij Zilveren Kruis niet de schijn hebben gewekt dat [bestuurder 2] en [bestuurder 1] volmacht hadden verleend aan [cöordinator zorgverkoop] om door plaatsing van de digitale vinkjes in het portaal namens hen voor IPGGZ de zorgovereenkomst af te sluiten. Ook overigens zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan Zilveren Kruis er (op enig moment) gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [cöordinator zorgverkoop] vertegenwoordigingsbevoegd was. De functie van [cöordinator zorgverkoop] (jurist/coördinator verkoop) is daarvoor onvoldoende, nu deze als zodanig geen vertegenwoordigingsbevoegdheid inhoudt.”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Onderdeel 1.2 van het middel klaagt dat het hof (in rov. 12) miskent dat van de schijn van volmachtverlening als bedoeld in art. 3:61 lid 2 BW niet alleen plaats kan zijn als de wederpartij bij een namens de pseudo-volmachtgever verrichte rechtshandeling door een toedoen van de pseudo-volmachtgever gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de volmachtverlening aan de pseudo-gevolmachtigde, maar ook als dat vertrouwen is gegrond op feiten en omstandigheden die voor risico van de pseudo-volmachtgever komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Onderdeel 1.3 klaagt dat het hof (in rov. 12) miskent dat onder de omstandigheden die voor risico van de pseudo-volmachtgever komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid, mede kunnen worden begrepen het laten voortbestaan van een bepaalde situatie of een andersoortig niet-doen, die rechtvaardigen dat de pseudo-volmachtgever in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt. Onderdeel 1.6 klaagt dat het hof niet is ingegaan op een aantal door Zilveren Kruis naar voren gebrachte essentiële stellingen en dat rov. 12 hierdoor onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd.
3.2
Indien het hof voor de verwerping van het beroep op schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid beslissend heeft geacht dat de beide bestuurders van IPGGZ deze schijn in elk geval niet tegenover Zilveren Kruis hebben gewekt, op de grond dat het contact met Zilveren Kruis uitsluitend is verlopen via [manager algemene zaken], dan is het uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan IPGGZ kan immers ook plaats zijn ingeval Zilveren Kruis gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die IPGGZ betreffen en voor risico van IPGGZ komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.2.Van zodanige feiten en omstandigheden kan ook sprake zijn ingeval van een niet-doen, waaronder het laten voortbestaan van een bepaalde situatie.3.
Indien het hof dit een en ander niet heeft miskend, heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd in het licht van de in onderdeel 1.6 vermelde stellingen die Zilveren Kruis heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar betoog dat zij erop mocht vertrouwen dat IPGGZ haar organisatie zo had ingericht en haar medewerkers zo zou instrueren, dat een zorgovereenkomst met Zilveren Kruis slechts met toestemming van de bevoegde bestuurders zou worden gesloten.
De hierop gerichte klachten van de onderdelen 1.2, 1.3 en 1.6 slagen.
3.3
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.4
Zilveren Kruis c.s. hebben in hun procesinleiding gevorderd – kort gezegd – dat het bestreden arrest wordt vernietigd, “kosten rechtens”. Eerst in hun schriftelijke toelichting hebben zij wettelijke rente over de kosten van het geding in cassatie gevorderd. Nu IPGGZ in cassatie niet is verschenen, kan laatstgenoemde vordering niet worden toegewezen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 juni 2021;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt IPGGZ in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Zilveren Kruis c.s. begroot op € 1.045,39 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren A.E.B. ter Heide en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 14 oktober 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑10‑2022
Vgl. HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671 (ING/Bera); HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143.
Vgl. HR 1 maart 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB6642; HR 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9429.
Conclusie 20‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Onbevoegde vertegenwoordiging. Risicoleer. Later gebleken feiten en omstandigheden. Art. 3:61 lid 2 BW.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03694
Zitting 20 mei 2022
CONCLUSIE
W.L. Valk
In de zaak
1. Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.
2. Interpolis Zorgverzekeringen N.V.
3. Avéro Zorgverzekeringen N.V.
4. FBTO Zorgverzekeringen N.V.
tegen
Inter-PSY GGZ Praktijk B.V.
Partijen worden hierna verkort aangeduid als Zilveren Kruis (in enkelvoud) respectievelijk IPGGZ.
1. Inleiding en samenvatting
1.1
Deze zaak betreft een op naam van IPGGZ in de digitale portal van Zilveren Kruis met haar gesloten zorgovereenkomst. IPGGZ heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst niet door haar (alleen tezamen bevoegde) bestuurders is aangegaan. Zilveren Kruis heeft zich er onder meer op beroepen dat medewerkers van IPGGZ door de bestuurders waren geïnstrueerd en hun gang konden gaan. Het hof heeft het beroep van Zilveren Kruis op de toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid verworpen. Onder meer daartegen richt zich het cassatiemiddel.
1.2
Mijns inziens heeft het hof óf miskend dat behalve op grond van een toedoen van de bevoegde persoon ook op grond van de verkeersopvattingen een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid toerekenbaar kan zijn (de in het arrest ING/Bera aanvaarde risicoleer), óf de risicoleer veel te beperkt opgevat, en slagen diverse klachten van het middel.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
(i) IPGGZ is een WTZi-zorginstelling (zorgaanbieder).2.Zij biedt sinds 2014 psychische gezondheidszorg (GGZ) aan in het Noorden van Nederland. Haar (middellijk) bestuurders zijn (in de voor dit geschil relevante periode) [bestuurder 1] (hierna: [bestuurder 1] ) en [bestuurder 2] (hierna: [bestuurder 2] ).
(ii) Zilveren Kruis is een zorgverzekeraar als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Zij koopt ten behoeve van haar verzekerden zorg in bij zorgaanbieders.
(iii) Zorgverzekeraars (waaronder Zilveren Kruis) bieden doorgaans twee typen zorgverzekeringen aan: een naturapolis en een restitutiepolis. Bij een restitutiepolis heeft de verzekerde recht op vergoeding van (kort gezegd) de kosten van de behandeling van een door hem gekozen zorgverlener. Bij een naturapolis heeft de verzekerde recht op (kort gezegd) vergoeding van een behandeling door een door de zorgverzekeraar gecontracteerde zorgverlener. Indien de verzekerde kiest voor een behandeling door een niet-gecontracteerde zorgverlener krijgt hij slechts een gedeelte van de kosten van de behandeling vergoed van zijn zorgverzekeraar. Het restant moet de verzekerde zelf betalen.
(iv) Gecontracteerde zorgaanbieders zijn tegenover de zorgverzekeraars gebonden aan een zogeheten omzetplafond. Kort gezegd houdt een omzetplafond in dat de zorgaanbieder de door haar gedeclareerde zorg vergoed krijgt tot maximaal het bedrag van het omzetplafond. Als het omzetplafond is bereikt, worden de behandelingen niet meer door de zorgverzekeraar vergoed.
(v) IPGGZ was in 2016 ten opzichte van Zilveren Kruis een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. IPGGZ had met Zilveren Kruis in dat jaar wel een zogeheten betaalovereenkomst gesloten. Op grond van deze betaalovereenkomst kon IPGGZ de declaraties voor de aan de verzekerden van Zilveren Kruis verleende zorg rechtstreeks bij Zilveren Kruis declareren. Zilveren Kruis betaalde vervolgens 75% van het gemiddelde gecontracteerde tarief aan IPGGZ. Bij het afsluiten van de betaalovereenkomst heeft IPGGZ bij Zilveren Kruis een digitale aanvraagprocedure doorlopen.
(vi) Op 1 april 2016 heeft Zilveren Kruis haar ‘inkoopbeleid GGZ 2017’ gepubliceerd. Daarbij is vermeld dat zorgaanbieders die in 2016 geen zorgovereenkomst met Zilveren Kruis hadden en in aanmerking wilden komen voor een zorgovereenkomst voor 2017, dit per e-mail aan Zilveren Kruis kenbaar konden maken.
(vii) Op 1 juni 2017 heeft [manager algemene zaken] , manager algemene zaken bij IPGGZ (hierna: [manager algemene zaken] ) zich per e-mail aangemeld bij Zilveren Kruis met het verzoek om in gesprek te gaan over zorginkoop voor het jaar 2017.
(viii) In juni 2017 heeft Zilveren Kruis de Technische uitwerking digitale inkoopprocedure voor instellingen 2017 (hierna: de Technische Uitwerking) gepubliceerd. Daarin is onder meer het volgende opgenomen over het inkoopproces en de totstandkoming van de overeenkomst met ‘kleine’ aanbieders van geestelijke gezondheidszorg (dat wil zeggen zorgaanbieders met een bij Zilveren Kruis gedeclareerde omzet tot ongeveer € 4 miljoen).
‘2 Inkoopproces
Om verzekerden tijdig te kunnen informeren over de zorgaanbieders met wie Zilveren Kruis voor 2017 een overeenkomst voor GGZ heeft gesloten willen wij de contractering uiterlijk 1 oktober 2016 volledig hebben afgerond. Hierbij de belangrijke data van deze inkoopprocedure.
Publicatie inkoopbeleid op hoofdlijnen 1 april 2016
Publicatie technische uitwerking inkoopprocedure half juni 2016
Inkoopapplicatie open 23 augustus 2016
Sluiting inkoopapplicatie 1 oktober 2016
Zilveren Kruis heeft haar inkoopbeleid gepubliceerd op www.zorginkoopbeleid2017.nl. Het is belangrijk deze informatie grondig door te lezen voordat u inlogt in het zorgverlenersportaal. Bij het gebruik van de applicatie en het afsluiten van de overeenkomst gaat u akkoord met alle gepubliceerde informatie.
U kunt vanaf maandag 23 augustus 2016 inloggen in onze inkoopapplicatie voor het sluiten van een overeenkomst. Deze inloggegevens voor de applicatie worden verstrekt aan alle gecontracteerde instellingen 2016, hiervoor gebruiken wij de contactgegevens zoals die bij ons bekend zijn. Voor het opstellen van de overeenkomst gaan wij uit van de gegevens uit Vektis, deze moeten aansluiten bij uw inschrijving in de KvK.
Om in aanmerking te komen voor een overeenkomst dient een zorgaanbieder de volgende stappen in de applicatie te hebben doorlopen:
a. Vragenlijst inkoopspecificaties 2017 (bijlage 1)
b. Inkoopcriteria
c. Wachtlijstgegevens (bijlage 2)
d. invullen van alle zorglocaties ten behoeve van klantinformatie in de Zorgzoeker
e. Samenvatting van de resultaten van de inhoud van de overeenkomst
f. Afsluiten van de overeenkomst
(...)
5.1
Controle op de zorginkoop
(...)
Overeenkomst sluiten
U kunt alleen elektronisch een overeenkomst afsluiten via de onlineomgeving. Als u een overeenkomst afsluit geeft u daarmee aan dat u op de hoogte bent van de inhoud van dit document inclusief bijlagen en dat u onvoorwaardelijk akkoord gaat met onze inkoopprocedure en de hieraan verbonden voorwaarden, waaronder de overeenkomst 2017. Indien de overeenkomst op juiste wijze is afgesloten door de aanbieder, dan verschijnt de melding “akkoord” in het portaal. U kunt vanaf dat moment de door Zilveren Kruis ondertekende overeenkomst downloaden. We sluiten één overeenkomst met instellingen voor 2017 voor zowel de levering van generalistische basis GGZ als de levering van gespecialiseerde GGZ voor Zilveren Kruisverzekerden.’
(ix) Op 22 juni 2016 heeft Zilveren Kruis de ontvangst van de e-mail van [manager algemene zaken] van 1 juni 2016 aan [manager algemene zaken] bevestigd. In deze e-mail is het volgende medegedeeld:
‘(…)
Akkoord voor instellingencontract 2017
Uw aanmelding is ontvangen. De inkoopprocedure start op 23 augustus 2016. Kort tevoren zullen wij u een inlogcode en wachtwoord sturen.
Wilt u zo vriendelijk zijn de volgende informatie per direct aan ons door te geven:
de volledige naam van de bestuurder die de overeenkomst namens de instelling ondertekent
de functie van de bestuurder die de overeenkomst namens de instelling ondertekent
telefoonnummer
e-mail adres waar de inlogcodes naar toegestuurd moeten worden.
Informatie instellingen digitaal
alle informatie over de digitale inkoopprocedure voor instellingen wordt gepubliceerd op onze website: (...) Kijk regelmatig op onze website.’
(x) [manager algemene zaken] heeft Zilveren Kruis op 27 juni 2016 geantwoord:
‘Hierbij ontvangt u de u de door u opgevraagde informatie:
Naam bestuurders die de overeenkomst ondertekenen: [bestuurder 2] en [bestuurder 1] .
Functie beide bestuurders: directeur algemene zaken
(...)
E-mail adres inlogcodes: [e-mailadres] (...)’
(xi) Zilveren Kruis heeft [manager algemene zaken] per e-mail van 27 juni 2016 geantwoord dat het niet mogelijk is om twee bestuurders op te nemen in de administratie en dat [bestuurder 2] als bestuurder zal worden vastgelegd.
(xii) Zilveren Kruis heeft bij e-mail van 13 september 2016 aan [manager algemene zaken] op haar [e-mailadres]
de inlogcodes gestuurd.
(xiii) Medio september 2016 zijn de aan IPGGZ verstrekte inlogcodes voor het digitale portaal geactiveerd en zijn de stappen doorlopen die nodig waren voor de ontvangst van een aanbieding van Zilveren Kruis. Onderdeel hiervan is onder meer het beantwoorden van een vragenlijst en het verstrekken van informatie over de zorglocaties van IPGGZ. Aan de hand van de in het portaal verstrekte informatie is automatisch een (aanbod voor een) overeenkomst gegenereerd en via het digitale portaal beschikbaar gekomen. Op de laatste pagina van Deel 1 van deze (aangeboden) overeenkomst stond de in gescande handtekening van [directeur zorginkoop] , directeur zorginkoop van Zilveren Kruis en namens IPGGZ stond de naam van [bestuurder 2] vermeld.
(xiv) Op 29 september 2016 heeft [cöordinator zorgverkoop] , coördinator zorgverkoop van IPGGZ (hierna: [cöordinator zorgverkoop] ) via het digitale portaal de door Zilveren Kruis aangeboden overeenkomst geopend en vinkjes gezet vóór elk van de volgende drie zinnen:
‘# Ik verklaar dat ik alle vragen naar waarheid heb beantwoord.
# Ik verklaar dat ik bevoegd ben om digitaal te mogen ondertekenen namens mijn
organisatie.
# Ik heb de overeenkomst gelezen en ga akkoord met de voorwaarden in de overeenkomst en hiermee onderteken ik de overeenkomst.’
Onder deze drie zinnen stonden drie buttons met achtereenvolgens de teksten ‘Bevestigen’, ‘Aanpassen’ en ‘Afwijzen’. [cöordinator zorgverkoop] heeft op de knop ‘Bevestigen’ geklikt.
(xv) In 2017 heeft IPGGZ de zorg die zij heeft verleend aan verzekerden van Zilveren Kruis rechtstreeks gedeclareerd bij Zilveren Kruis.
(xvi) Bij brief van 11 juli 2017 heeft [bestuurder 1] namens IPGGZ aan Zilveren Kruis het volgende geschreven:
‘Onlangs vroeg u bij IP GGZ Praktijk gegevens uit als zou IP GGZ Praktijk een contract met u hebben. Wij waren daar stomverbaasd over. Bij nader onderzoek bleek inderdaad een door u getekend contract in het zorgverlenersportaal beschikbaar te zijn gesteld en is op de voor 2017 op 100% NZa ingediende declaraties een contracttarief betaald, althans meer dan het restitutietarief. Wij wisten daar niets van en wilden dit ook niet.
IP GGZ Praktijk heeft namelijk geen overeenkomst met Zilveren Kruis c.s. gesloten. Volgens de statuten wordt de directie gevormd door Ina [bestuurder 2] en ondergetekende en is in het handelsregister aangetekend dat wij enkel gezamenlijk bevoegd zijn om de vennootschap te vertegenwoordigen.
Wij Ina [bestuurder 2] en ondergetekende, zijn niet akkoord gegaan met een aanbod noch hebben wij iemand gemachtigd om dat namens ons te doen. Ina heeft alleen een aanvraag laten doen voor een offerte. Wij hebben geen opdracht gegeven om een contract aan te vragen.
(...)
De reden dat wij niet hebben willen contracteren op de omzet van t-2 is dat er sprake is van een groei en de onderneming daar met langer lopende verplichtingen op is ingericht, onder meer met grotere aantallen personeel op jaarcontracten (...)
Op grond van het voorgaande verzoek ik u voortaan het restitutietarief op de door IP GGZ Praktijk ingediende declaraties toe te passen. (…)’
(xvii) Zilveren Kruis heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen haar en IPGGZ een rechtsgeldige en bindende zorgovereenkomst voor het jaar 2017 is gesloten.
(xviii) Zilveren Kruis heeft voor in 2017 aan haar verzekerden verleende zorg aan IPGGZ een bedrag uitbetaald van € 716.727,25. Het in de zorgovereenkomst opgenomen omzetplafond bedraagt € 103.036,—.
2.2
IPGGZ heeft bij de rechtbank Den Haag, kort gezegd, gevorderd een verklaring voor recht dat er tussen IPGGZ en Zilveren Kruis geen overeenkomst curatieve GGZ 2017 tot stand is gekomen, met veroordeling van Zilveren Kruis in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen. De rechtbank heeft de vordering van IPGGZ afgewezen. Kort gezegd heeft de rechtbank geoordeeld dat Zilveren Kruis, op grond van omstandigheden die in de risicosfeer van IPGGZ liggen, er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat IPGGZ een zorgverzekering met haar wilde sluiten en/of dat de door Zilveren Kruis aangeboden overeenkomst is geaccordeerd door een daartoe bevoegde vertegenwoordiger van IPGGZ.
2.3
IPGGZ heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Naast voornoemde verklaring voor recht heeft zij onder meer betaling gevorderd van, kort gezegd, facturen over in 2017 en volgende jaren door haar aan verzekerden van Zilveren Kruis verleende zorg, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.4
Bij arrest van 1 juni 2021 heeft het hof het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 mei 2019 vernietigd, en opnieuw recht doende de vorderingen van IPGGZ toegewezen.3.
2.5
De belangrijkste overwegingen van het arrest laten zich als volgt samenvatten:
a. Niet in geschil is dat [bestuurder 2] en [bestuurder 1] gezamenlijk bevoegd waren IPGGZ te vertegenwoordigen, dat dit op grond van de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor derden kenbaar was. Ook staat vast dat de zorgovereenkomst niet door [bestuurder 2] en [bestuurder 1] is ondertekend. (rechtsoverweging 8)
b. Vast staat dat Zilveren Kruis geen enkel contact heeft gehad met [bestuurder 2] en/of [bestuurder 1] over (de wens van IPGGZ tot) het sluiten van een zorgovereenkomst. Het e-mail contact tussen partijen is uitsluitend via [manager algemene zaken] verlopen. Naast de toegankelijke informatie uit het handelsregister, is Zilveren Kruis er door [manager algemene zaken] expliciet op gewezen dat bij IPGGZ een twee handtekeningen clausule geldt. Dat Zilveren Kruis uit eigen beweging (en zonder enig contact met [bestuurder 2] en [bestuurder 1] hierover) tot deze vastlegging van alleen [bestuurder 2] in haar administratie is overgegaan komt voor haar risico. Dat [manager algemene zaken] met die vastlegging akkoord is gegaan doet hieraan niet af, omdat zij daartoe niet bevoegd was. Daar komt overigens nog bij dat vast staat dat de overeenkomst ook niet is ondertekend door [bestuurder 2] . (rechtsoverweging 9)
c. Voor het sluiten van een zorgovereenkomst gelden geen vormvereisten. Zilveren Kruis kiest ervoor om haar contracteerproces voor een groot deel van haar klanten digitaal in te richten. Dit proces dient echter voldoende waarborgen te bevatten met betrekking tot de veiligheid en betrouwbaarheid daarvan. Dit geldt temeer daar het bij zorgovereenkomsten over een (in elk geval voor de zorgaanbieders) substantieel financieel belang gaat, hetgeen ook in deze zaak het geval is, en Zilveren Kruis niet eerder een zorgovereenkomst met IPGGZ had afgesloten. (rechtsoverweging 10)
d. Het door IPGGZ gevolgde digitaal contracteerproces voldoet niet aan de hiervoor genoemde waarborgen. De contacten van Zilveren Kruis zijn gedurende het gehele digitale contracteerproces via [manager algemene zaken] verlopen en Zilveren Kruis heeft op geen enkel moment bij de gezamenlijk bevoegde bestuurders [bestuurder 2] en [bestuurder 1] geverifieerd of zij een zorgovereenkomst voor 2017 met Zilveren Kruis wilden sluiten. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat Zilveren Kruis er in de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat dit het geval was. (rechtsoverweging 11)
e. Zilveren Kruis kon het gerechtvaardigd vertrouwen niet ontlenen aan het feit dat (voor Zilveren Kruis zichtbaar) is ingelogd op het portaal, drie vinkjes zijn gezet bij de genoemde verklaringen, de button ‘bevestigen’ is aangeklikt, in het digitaal portaal de bevestiging is ontvangen en aldaar de mogelijkheid is geboden om de overeenkomst te downloaden. Het op deze wijze ingerichte digitaal contracteerproces bevat onvoldoende waarborgen voor zekerstelling dat het hier gaat om digitale wilsverklaringen die zijn geopenbaard door de gezamenlijk bevoegde bestuurders [bestuurder 2] en [bestuurder 1] . Dat het digitaal contracteerproces op de website van Zilveren Kruis duidelijk is beschreven en dat de hiervoor genoemde digitale verklaringen op zichzelf genomen duidelijk zijn doet hieraan niet af. Dit geldt ook voor het feit dat [cöordinator zorgverkoop] jurist is en zij de door haar aangevinkte verklaringen moet hebben begrepen. Dit zijn geen voldoende betrouwbare aanwijzingen dat het hier (daadwerkelijk) gaat om door [bestuurder 2] en [bestuurder 1] afgelegde (dan wel geaccordeerde) verklaringen. Het komt voor risico van Zilveren Kruis dat zij er bij de inrichting van haar digitaal contracteerproces uit doelmatigheidsoverwegingen voor heeft gekozen om te vertrouwen op de juistheid van de digitaal aangevinkte verklaringen. (eveneens onder rechtsoverweging 11)
f. Het gerechtvaardigd vertrouwen kan Zilveren Kruis ook niet ontlenen aan het feit dat IPGGZ bij het eerder sluiten van de betaalovereenkomst de digitale procedure heeft doorlopen. IPGGZ heeft er in dit verband terecht op gewezen dat dit een andersoortige overeenkomst is dan de hier in geschil zijnde zorgovereenkomst. (eveneens rechtsoverweging 11)
g. Er is geen sprake van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. [bestuurder 2] en [bestuurder 1] hebben deze schijn in elk geval tegenover Zilveren Kruis niet gewekt. Het contact met Zilveren Kruis is uitsluitend via [manager algemene zaken] verlopen en [manager algemene zaken] heeft Zilveren Kruis er bovendien bij e-mail van 27 juni 2017 uitdrukkelijk op gewezen dat bij IPGGZ een twee handtekeningen clausule geldt. Zilveren Kruis is er pas later achter gekomen dat [cöordinator zorgverkoop] de verklaringen digitaal heeft aangevinkt en verzonden. Deze niet bekende rol van [cöordinator zorgverkoop] bij het contracteerproces en haar functie bij IPGGZ kunnen dus bij Zilveren Kruis niet de schijn hebben gewekt dat [bestuurder 2] en [bestuurder 1] volmacht hadden verleend aan [cöordinator zorgverkoop] om door plaatsing van de digitale vinkjes in het portaal namens hen voor IPGGZ de zorgovereenkomst af te sluiten. Ook overigens zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan Zilveren Kruis er (op enig moment) gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [cöordinator zorgverkoop] vertegenwoordigingsbevoegd was. De functie van [cöordinator zorgverkoop] (jurist/coördinator verkoop) is daarvoor onvoldoende, nu deze als zodanig geen vertegenwoordigingsbevoegdheid inhoudt. (rechtsoverweging 12)
h. Het hof volgt Zilveren Kruis niet in het betoog dat IPGGZ de overeenkomst (stilzwijgend) heeft bekrachtigd. Het eerste elektronische bestand dat voor een in 2017 geopende en afgesloten behandeling via het declaratieportaal door de zorgadministratie software is verstuurd dateert van 12 mei 2017. IPGGZ heeft (in verband met het ondoorzichtige vergoedingssysteem) niet direct opgemerkt dat door Zilveren Kruis voor de in 2017 geopende en gesloten behandelingen werd afgerekend op basis van de voorwaarden die gelden voor een zorgovereenkomst. Deze gang van zaken is door Zilveren Kruis niet (althans niet deugdelijk) weersproken. Dat IPGGZ bij meer oplettendheid mogelijk had kunnen zien dat vanaf de declaratie van 12 mei 2017 voor in 2017 geopende en afgesloten behandelingen werd afgerekend op basis van een zorgovereenkomst betekent naar het oordeel van het hof niet dat door het enkele feit dat dit niet direct is opgevallen IPGGZ de zorgovereenkomst (stilzwijgend) heeft bekrachtigd. Het hof tekent hierbij aan dat [bestuurder 1] niet al te lang daarna, te weten bij brief van 11 juli 2017 toen haar (zoals zij daarin aangeeft: ‘tot haar stomme verbazing’) duidelijk werd dat Zilveren Kruis bij IPGGZ gegevens uitvroeg als zou IPGGZ een contract met Zilveren Kruis hebben, aan Zilveren Kruis heeft medegedeeld dat IPGGZ geen overeenkomst heeft gesloten met Zilveren Kruis. [bestuurder 1] heeft er in deze brief op gewezen dat [bestuurder 2] en zij enkel gezamenlijk bevoegd zijn de vennootschap te vertegenwoordigen en dat zij niet akkoord zijn gegaan met een aanbod, noch iemand hebben gemachtigd om dat namens hen te doen. Dat Zilveren Kruis vervolgens bij e-mail van 26 juli 2016 heeft medegedeeld dat er wel degelijk een zorgovereenkomst is gesloten leidt niet tot een ander4.oordeel. (rechtsoverweging 13)
2.6
Door indiening van een procesinleiding op 31 augustus 2021 heeft Zilveren Kruis tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het bestreden arrest. IPGGZ is niet verschenen, en tegen haar is verstek verleend. Zilveren Kruis heeft haar standpunt schriftelijk doen toelichten.
2.7
Een in het dossier ontbrekend processtuk (de pleitaantekeningen van de advocaten van Zilveren Kruis bij gelegenheid van het pleidooi bij het hof) is onder mijn verantwoordelijkheid bij de advocaat van Zilveren Kruis opgevraagd en door deze in het webportaal geplaatst.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit drie onderdelen.
3.2
Onderdeel 1 richt zich met een aantal rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof in rechtsoverweging 12 dat geen sprake is geweest van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Rechtsoverweging 12 luidt als volgt:
‘Schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid
12. Naar het oordeel van het hof is hier ook geen sprake van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. [bestuurder 2] en [bestuurder 1] hebben deze schijn in elk geval tegenover Zilveren Kruis niet gewekt. Zoals gezegd is het contact met Zilveren Kruis uitsluitend via [manager algemene zaken] verlopen. [manager algemene zaken] heeft Zilveren Kruis er bovendien bij e-mail van 27 juni 2017 uitdrukkelijk op gewezen dat bij IPGGZ een twee handtekeningen clausule geldt. Zilveren Kruis is pas bij de inleidende dagvaarding en tijdens de comparitie van partijen bij de rechtbank bekend geworden met het feit dat [cöordinator zorgverkoop] de verklaringen digitaal heeft aangevinkt en verzonden. Deze bij Zilveren Kruis niet bekende rol van [cöordinator zorgverkoop] bij het contracteerproces en haar functie bij IPGGZ kunnen dus bij Zilveren Kruis niet de schijn hebben gewekt dat [bestuurder 2] en [bestuurder 1] volmacht hadden verleend aan [cöordinator zorgverkoop] om door plaatsing van de digitale vinkjes in het portaal namens hen voor IPGGZ de zorgovereenkomst af te sluiten. Ook overigens zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan Zilveren Kruis er (op enig moment) gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [cöordinator zorgverkoop] vertegenwoordigingsbevoegd was. De functie van [cöordinator zorgverkoop] (jurist/coördinator verkoop) is daarvoor onvoldoende, nu deze als zodanig geen vertegenwoordigingsbevoegdheid inhoudt.’
3.3
Volgens de rechtsklacht onder 1.2 heeft het hof miskend dat van de schijn van volmachtverlening ex art. 3:61 lid 2 BW niet alleen sprake kan zijn als de wederpartij bij een namens de pseudo-volmachtgever verrichte rechtshandeling door een toedoen van de pseudo-volmachtgever gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de volmachtverlening aan de pseudo-gevolmachtigde, maar ook als dat vertrouwen is gegrond op feiten en omstandigheden die voor risico van de pseudo-volmachtgever komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. De steller van het middel verwijst onder meer naar het bekende arrest ING/Bera.5.
3.4
Het hof heeft de rechtsnorm waarvan zij bij de beoordeling van het beroep van Zilveren Kruis op toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is uitgegaan, niet expliciet verwoord. Dat behoeft op zichzelf ook niet, maar het valt niet mee om uit de overweging van het hof op te maken van welke rechtsnorm het is uitgegaan.
3.5
Het hof begint met de overweging dat in elk geval de beide bestuurders van IPGGZ deze schijn niet tegenover Zilveren Kruis hebben gewekt, omdat het contact uitsluitend via [manager algemene zaken] is verlopen (tweede en derde volzin van rechtsoverweging 12). Lezen we deze overwegingen als zelfstandig redengevend voor de verwerping van het beroep van Zilveren Kruis op schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid, dan is onmiskenbaar dat het hof inderdaad is uitgegaan van de opvatting dat uitsluitend een vertrouwen dat (rechtstreeks) is gegrond op een toedoen van de bevoegde personen (hier de bestuurders [bestuurder 2] en [bestuurder 1] , en wel uitsluitend tezamen) in aanmerking komt. In deze lezing slaagt subonderdeel 1.2.
3.6
Op de tweede en derde volzin van rechtsoverweging 12 volgen echter nog andere overwegingen. Die komen erop neer dat Zilveren Kruis aan het handelen van [manager algemene zaken] als manager algemene zaken bij IPGGZ geen vertrouwen heeft kunnen ontlenen, omdat deze uitdrukkelijk erop heeft gewezen dat de beide bestuurders van IPGGZ alleen tezamen bevoegd waren (vierde volzin), terwijl ook het handelen van [cöordinator zorgverkoop] als jurist en coördinator verkoop bij IPGGZ niet in aanmerking komt, omdat dit handelen pas bij Zilveren Kruis bekend is geworden nadat tussen partijen reeds een geschil was ontstaan, zodat niet is vol te houden dat dit handelen voor Zilveren Kruis enige schijn in het leven heeft geroepen (vijfde en zesde volzin). Daar voegt het hof nog aan toe dat (kennelijk los van het tijdstip waarop Zilveren Kruis met het handelen van [cöordinator zorgverkoop] bekend is geworden) de functie van [cöordinator zorgverkoop] geen toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid oplevert, omdat die functie als zodanig geen vertegenwoordigingsbevoegdheid inhoudt (laatste twee volzinnen).
3.7
Lezen we deze nadere overwegingen van het hof als een onderzoek naar de vraag of afgezien van een toedoen van de bevoegde bestuurders sprake is van een vertrouwen van Zilveren Kruis dat is gegrond op feiten en omstandigheden die voor risico van de pseudo-volmachtgever komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid, dan slaagt de rechtsklacht van subonderdeel 1.2 niet.
3.8
In die lezing slaagt echter wel de volgende rechtsklacht van het onderdeel, onder 1.3. Volgens die klacht heeft het hof miskend dat onder de omstandigheden die voor risico van de pseudo-volmachtgever komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid mede kunnen worden begrepen het laten voortbestaan van een bepaalde situatie of een andersoortig niet-doen, die rechtvaardigen dat de pseudo-volmachtgever in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.
3.9
Reeds voorafgaand aan de aanvaarding van de risicoleer in ING/Bera is in de rechtspraak aanvaard dat ook een niet-doen, waaronder het laten voortbestaan van een bepaalde situatie, toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan opleveren, bijvoorbeeld doordat men de pseudo-vertegenwoordiger zijn gang laat gaan en op diens handelen geen toezicht houdt.6.Vanzelfsprekend geldt dit ook onder de risicoleer.7.
3.10
Het standpunt dat Zilveren Kruis had ingenomen8.komt erop neer dat [manager algemene zaken] en [cöordinator zorgverkoop] niet op eigen houtje hebben gehandeld, maar werden geïnstrueerd door tenminste een van beide bestuurders ( [bestuurder 2] ) en dat, voor zover die instructie niet neerkwam op een volmacht,9.deze bestuurders de schijn van zulke volmacht in het leven hebben geroepen door [manager algemene zaken] en [cöordinator zorgverkoop] hun gang te laten gaan en de organisatie van IPGGZ zo in te richten dat deze medewerkers in de digitale portal van Zilveren Kruis konden inloggen en een overeenkomst aangaan. Ook is door Zilveren Kruis onder meer aangevoerd dat de doorlopen werkwijze in de zorgmarkt een zeer gangbare praktijk is.
3.11
Uit de wijze waarop het hof op dit standpunt van Zilveren Kruis in de door het onderdeel aangevallen overweging respondeert, volgt dat het hof de risicoleer veel te beperkt opvat.10Dat [manager algemene zaken] aan Zilveren Kruis heeft meegedeeld dat de beide bestuurders van IPGGZ alleen tezamen bevoegd waren, sluit op geen enkele manier uit dat Zilveren Kruis erop mocht vertrouwen dat die bestuurders de organisatie van IPGGZ zo zouden inrichten en hun medewerkers zo zouden instrueren, dat contracten met hun toestemming zouden worden gesloten. Dat de functie van [cöordinator zorgverkoop] als jurist en verkoop als zodanig geen vertegenwoordigingsbevoegdheid inhoudt, is in de risicoleer uiteraard niet redengevend, zoals zij dat trouwens ook niet is wat betreft een eventueel toedoen. Houdt een functie wel als zodanig een vertegenwoordigingsbevoegdheid in, dus in de zin dat in de aanstelling in die functie de verlening van een volmacht besloten ligt, dan komen we aan de vraag of een toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid bestaat (op grond van toedoen dan wel risico), uiteraard niet eens toe. Buiten dat geval kan de functie van de pseudo-vertegenwoordiger, mede in verband met wat in de desbetreffende branche gebruikelijk is, meewegen bij de beantwoording van de vraag of zich feiten en omstandigheden voordoen die voor risico van de pseudo-volmachtgever komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Ook is in de risicoleer niet bepalend of feiten en omstandigheden reeds ten tijde van het verrichten van de rechtshandeling, althans voordat tussen partijen een geschil is ontstaan, bij de wederpartij bekend waren. Zoals gezegd, de maatstaf is of zich feiten en omstandigheden voordoen die voor risico van de pseudo-volmachtgever komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Dit kunnen volgens vaste rechtspraak ook omstandigheden zijn die aan de wederpartij eerst later zijn gebleken.11Ten overvloede: dat zulke later blijkende omstandigheden in aanmerking worden genomen, is mijns inziens bij uitstek ook dan gepast indien, zoals hier, de later blijkende omstandigheden de bevestiging opleveren van hetgeen eerder door de wederpartij werd verondersteld (hier: dat IPGGZ haar organisatie zo had ingericht en haar medewerkers zo zou instrueren, dat een zorgovereenkomst met Zilveren Kruis met toestemming van de bevoegde bestuurders zou worden gesloten). Weliswaar gaat het risicobeginsel niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon zelf,12maar als de schijn mede berust op, kort gezegd, de inrichting van de organisatie van een onderneming en de instructie van haar medewerkers, doet dat zich niet voor; die wijze van inrichting en instructie behoren immers tot de verantwoordelijkheid van de bevoegde bestuurders.
3.12
Na het voorgaande kan ik verder kort zijn.
3.13
Uit wat zojuist over de relevantie van achteraf gebleken omstandigheden en de relevantie van een vertrouwen op een deugdelijke organisatie en instructie aan de zijde van de onbevoegd vertegenwoordigde partij is opgemerkt, volgt dat ook de klachten van de subonderdelen 1.4 en 1.5 terecht zijn voorgesteld. Met betrekking tot achteraf gebleken omstandigheden vermeld ik nog dat Zilveren Kruis zich niet alleen heeft beroepen op de achteraf gebleken rol van [cöordinator zorgverkoop] , maar onder meer ook op de omstandigheid dat IPGGZ aanvankelijk aan de overeenkomst uitvoering heeft gegeven.13.
3.14
Subonderdeel 1.6 vermeldt dertien feitelijke stellingen in verband waarmee het oordeel van het hof onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. Een deel van die stellingen vatte ik hiervoor 3.10 zeer kort samen. Tenminste een deel van de motiveringsklachten van het subonderdeel is evenzeer terecht voorgesteld.
3.15
Bij bespreking van de overige klachten van het onderdeel bestaat geen belang meer.
3.16
Dit geldt ook voor de klachten van de onderdelen 2 en 3.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑05‑2022
Vergelijk het arrest van het hof Den Haag van 1 juni 2021 onder 1.
Dat wil zeggen een instelling in de zin van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi). Vergelijk art. 1 onder f WTZi.
Enkel wat betreft de ingangsdatum van de wettelijke rente is het gevorderde niet geheel toegewezen. Vergelijk rechtsoverweging 18 van het arrest van het hof.
In het bestreden arrest staat ‘nader’, maar bedoeld zal zijn: ‘ander’.
HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671, NJ 2010/115 (ING/Bera). Vergelijk de beknopte uiteenzettingen van de huidige stand van het recht bij Asser/Kortmann 3-III 2017/37 e.v. en Bloembergen & Van Schendel, in: Jac. Hijma (red.), Rechtshandeling en Overeenkomst 2019/100 e.v., vooral de eerste met veel verdere verwijzingen naar literatuur en rechtspraak.
Onder meer HR 1 maart 1968, ECLI:NL:HR:1968:AB6642, NJ 1968/246 m.nt. G.J. Scholten (Molukse Kerk/Clijnk) en HR 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9429, NJ 2001/157 (bulkoplegger). Vergelijk Asser/Kortmann 3-III 2017/38.
Zie voor een en ander de feitelijke stellingen van Zilveren Kruis zoals onder 1.6 van de procesinleiding in cassatie opgesomd, met vindplaatsen in het procesdossier.
Volgens het primaire standpunt van Zilveren Kruis had IPGGZ wel degelijk de wil om de zorgovereenkomst met Zilveren Kruis te sluiten en is die wil door tussenkomst van [cöordinator zorgverkoop] en [manager algemene zaken] verklaard. Zie onder meer memorie van antwoord onder 42. Tegen de verwerping van dit primaire standpunt richt het middel geen klachten.
Zie procesinleiding in cassatie onder 1.6 sub ix en xi, met vindplaatsen in de voetnoten.
Beroepschrift 22‑10‑2021
PROCESINLEIDING VORDERINGSPROCEDURE BIJ DE HOGE RAAD
Eiseressen,
- 1.
de naamloze vennootschap ZILVEREN KRUIS ZORGVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Utrecht,
- 2.
de naamloze vennootschap INTERPOLIS ZORGVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Utrecht,
- 3.
de naamloze vennootschap AVERO ZORGVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Utrecht,
- 4.
de naamloze vennootschap FBTO ZORGVERZEKERINGEN N.V., gevestigd te Leeuwarden (hierna in enkelvoud: ZK)
in deze cassatieprocedure vertegenwoordigd door de advocaten bij de Hoge Raad mrs. P.A. Fruytier en J.P. Heering (BarentsKrans Coöperatief U.A.), kantoorhoudende te (2514 EA) Den Haag aan het Lange Voorhout 3
stellen cassatieberoep in tegen het op 1 juni 2021 door het Gerechtshof Den Haag, afdeling Civiel recht, onder zaaknummer 200.271.967/01 gewezen arrest.
Verweerster is:
de besloten vennootschap INTER-PSY GGZ PRAKTIJK B.V., gevestigd te Groningen, (hierna: ‘IPGGZ’), in deze zaak in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende ten kantore van de haar laatstelijk vertegenwoordigende advocaat: mr. J. Douwes (Inter-Psy), kantoorhoudende te (9723 ZM) Groningen aan de Verlengde Meeuwerderweg 5,
verweerster kan in deze cassatieprocedure ten laatste verschijnen op 22 oktober 2021
De enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad behandelt de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, op de vrijdagen die worden genoemd in hoofdstuk 1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden om 10:00 uur. De behandeling vindt plaats in het gebouw van de Hoge Raad aan het Korte Voorhout 8 te Den Haag.
ZK voert tegen het aangevallen arrest aan het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het hof heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden arrest, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, mede in onderlinge samenhang te lezen redenen:
I. Inleiding
1.
ZK vergoedt zowel de kosten van bij haar verzekerden die zorg afnemen van ‘niet-gecontracteerde’ zorgaanbieders als van bij haar verzekerden die zorg afnemen van ‘gecontracteerde’ zorgaanbieders. Bij ‘niet-gecontracteerde’ zorg vergoedt ZK een deel van de kosten, bij gecontracteerde zorg vergoedt zij op grond van een zogenaamde zorgovereenkomst alle kosten. Gecontracteerde zorgaanbieders zijn soms op grond van de zorgovereenkomst tegenover ZK wel gebonden aan een ‘omzetplafond’. Zo'n plafond stelt een maximum aan het totaalbedrag aan gedeclareerde zorg dat ZK in het betreffende jaar aan de zorgaanbieder vergoedt.1.
2.
In 2016 was IPGGZ ten opzichte van ZK een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. ZK had met IPGGZ wel een betaalovereenkomst gesloten op grond waarvan IPGGZ de declaraties voor aan verzekerden van ZK verleende zorg direct bij ZK kon declareren (de ‘Betaalovereenkomst’).2.
3.
ZK heeft op 1 april 2016 haar ‘inkoopbeleid 2017’ gepubliceerd. Daarin is vermeld dat zorgaanbieders die in 2016 geen zorgovereenkomst met ZK hadden en daarvoor in aanmerking wilden komen dat kenbaar konden maken aan ZK.3.
4.
Mevrouw [manager] (‘[manager]’), manager algemene zaken bij IPGGZ, heeft zich op 1 juni 2016 per e-mail bij ZK gemeld met het verzoek in gesprek te gaan over het aangaan van een zorgovereenkomst.4. ZK heeft de ontvangst van [manager]'s e-mail op 22 juni 2016 bevestigd. [manager] heeft daarop teruggeschreven dat de bestuurders [bestuurder 1] (‘[bestuurder 1]’) en [bestuurder 2] (‘[bestuurder 2]’) de overeenkomst zullen ondertekenen. Zij heeft toen verder geschreven dat de inlogcodes kunnen worden verstuurd naar ‘[manager]@ipggz.nl’. ZK heeft vervolgens om systeemtechnische redenen enkel [bestuurder 1] als bestuurder geregistreerd. De inlogcodes zijn naar voornoemd aan IPGGZ gelieerd e-mailadres verstuurd. De inlogcodes waren nodig om in te loggen in het digitale contracteersysteem van Zilveren Kruis teneinde digitaal een overeenkomst aan te vragen. Zonder inlogcodes is dat niet mogelijk.5.
5.
Medio september zijn de inlogcodes vanuit IPGGZ geactiveerd en de stappen doorlopen voor een aanbieding van ZK. Op grond daarvan heeft ZK het concept voor de zorgovereenkomst gestuurd, waarop namens IPGGZ [bestuurder 1] als vertegenwoordiger staat vermeld. Op 29 september 2016 heeft mevrouw [coördinator zorgverkoop], jurist en coördinator zorgverkoop van IPGGZ, (‘[coördinator zorgverkoop]’) met gebruikmaking van de inloggegevens via de digitale portaal de door ZK aangeboden overeenkomst (de ‘Overeenkomst’) aanvaard door middel van het zetten van digitale vinkjes waarmee zij verklaarde dat (i) alle door ZK gestelde vragen naar waarheid zijn beantwoord, (ii) zij bevoegd is digitaal te mogen ondertekenen namens IPGGZ en (iii) zij de overeenkomst heeft gelezen en daarmee akkoord gaat.6.
6.
IPGGZ heeft vervolgens in 2017 zorg verleend aan verzekerden van ZK en rechtstreeks gedeclareerd bij ZK. Het omzetplafond van EUR 103.036,- is door IPGGZ in 2017 overschreden. ZK heeft een bedrag van EUR 716.727,25 aan IPGGZ uitbetaald.7. IPGGZ stelde zich op 11 juli 2017 voor het eerst op het standpunt dat de Overeenkomst tussen IPGGZ en ZK niet tot stand is gekomen, omdat zij niet door de ter zake bevoegde bestuurders [bestuurder 1] en [bestuurder 2] gezamenlijk is ondertekend.8.
7.
In cassatie gaat het nog enkel om de vraag of IPGGZ de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt dat [coördinator zorgverkoop] bevoegd was tot het aangaan van de Overeenkomst op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van IPGGZ komen. Het hof heeft in rov. 12 op basis van aan de Overeenkomst anterieure omstandigheden geoordeeld dat van zulke schijn geen sprake is geweest en vervolgens in rov. 13 op grond van daaraan posterieure omstandigheden geoordeeld dat geen sprake is geweest van (stilzwijgende) bekrachtiging. Daartegen komt ZK met de hiernavolgende klachten op.
II. Klachten
1. Schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid
1.1.
In rov. 12 overweegt het hof dat geen sprake is geweest van schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Daaraan legt het hof het volgende ten grondslag:
- (i)
[bestuurder 1] en [bestuurder 2], de gezamenlijk vertegenwoordigingsbevoegde statutair bestuurders van IPGGZ, hebben deze schijn in elk geval niet tegenover ZK gewekt. Het contact met ZK is uitsluitend via [manager], manager algemene zaken bij IPGGZ, verlopen.
- (ii)
[manager] heeft ZK er bovendien bij e-mail van 27 juni 2017 uitdrukkelijk op gewezen dat bij IPGGZ een tweehandtekeningenclausule geldt.
- (iii)
ZK is er pas bij de inleidende dagvaarding en tijdens de comparitie van partijen bij de rechtbank mee bekend geworden dat [coördinator zorgverkoop] de verklaringen digitaal heeft aangevinkt en verzonden. Deze bij ZK niet bekende rol van [coördinator zorgverkoop] bij het contracteerproces en haar functie bij IPGGZ kunnen dus bij ZK niet de schijn hebben gewekt dat [bestuurder 1] en [bestuurder 2] volmacht hadden verleend aan [coördinator zorgverkoop] om door plaatsing van de digitale vinkjes in het portaal namens hen voor IPGGZ de zorgovereenkomst af te sluiten.
- (iv)
Ook overigens zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan ZK er (op enig moment) gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [coördinator zorgverkoop] vertegenwoordigingsbevoegd was. De functie van [coördinator zorgverkoop] (jurist/coördinator verkoop) is daarvoor onvoldoende, nu deze als zodanig geen vertegenwoordigingsbevoegdheid inhoudt.
1.2.
Aldus overwegende miskent het hof dat van de schijn van volmachtverlening ex art. 3:61 lid 2 BW niet alleen plaats kan zijn als de wederpartij bij een namens de pseudo-volmachtgever verrichte rechtshandeling door een toedoen van de pseudo-volmachtgever gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de volmachtverlening aan pseudo-gevolmachtigde, maar ook als dat vertrouwen is gegrond op feiten en omstandigheden die voor risico van de pseudo-volmachtgever komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid.9.
1.3.
Het oordeel van het hof is tevens in zoverre onjuist, dat het hof miskent dat onder de omstandigheden die voor risico van de pseudo-volmachtgever komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid mede kunnen worden begrepen het laten voortbestaan van een bepaalde situatie of een andersoortig niet-doen,10. die rechtvaardigen dat de pseudo-volmachtgever in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.11.
1.4.
Dat oordeel getuigt mede daarom van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof in deze overweging miskent dat ook voor risico van de pseudo-volmachtgever komende feiten en omstandigheden die zich na het onbevoegdelijk verrichten van de rechtshandeling hebben voorgedaan een rol spelen bij de beoordeling of de wederpartij bij de rechtshandeling gerechtvaardigd op de volmachtverlening heeft mogen vertrouwen.12. Het hof heeft de door ZK aangedragen posterieure (na het sluiten van de Overeenkomst voorgedane) omstandigheden die naar verkeersopvattingen voor risico van IPGGZ komen in dit verband dan ook ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
1.5.
Voor zover het hof met zijn onder 1.1 sub (iii) bedoelde oordeel tot uitgangspunt heeft genomen dat bij een partij de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van pseudo-gevolmachtigde enkel kan worden gewekt, indien die partij ermee bekend is wie als pseudo-gevolmachtigde heeft gehandeld, geeft het hof eveneens blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Vereist is immers enkel dat bij die partij op basis van een toedoen of op grond van voor risico van de pseudo-volmachtgever komende omstandigheden de gerechtvaardigde schijn is gewekt dat door een vertegenwoordigingsbevoegde is gehandeld. Het hof miskent dat bekendheid met de persoon van die pseudo-gevolmachtigde niet noodzakelijk is.
1.6.
Het bestreden oordeel is althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, omdat het hof niet (althans onvoldoende kenbaar) is ingegaan op de volgende — mede in onderling verband te beoordelen — door ZK naar voren gebrachte essentiële stellingen ter onderbouwing van haar betoog dat bij haar de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt op grond van voor risico van IPGGZ komende feiten en omstandigheden die zich ten dele vóór en ten dele na het tot stand komen van de Overeenkomst hebben voorgedaan:13.
- (i)
ZK is — daartoe blijkens de brief van 1 juli 2016 en 11 juli 2017 door IPGGZ geïnstrueerd —14. door [manager], met als functie ‘manager algemene zaken’ bij IPGGZ, benaderd met de mededeling dat IPGGZ zich aanmeldt voor de zorginkoop 2017. De Overeenkomst kwam dus in de eerste plaats op initiatief van een (daartoe door IPGGZ geïnstrueerde) werknemer van IPGGZ — en niet op initiatief van ZK — tot stand.15.
- (ii)
[manager] verstrekte de namen van de gezamenlijk bevoegde bestuurders van IPGGZ, [bestuurder 1] en [bestuurder 2], op basis waarvan ZK ervan uitging dat zij de Overeenkomst zouden tekenen of een medewerker zouden machtigen de Overeenkomst te tekenen, waarna [manager] ook akkoord is gegaan met het enkel vermelden van [bestuurder 1] op de Overeenkomst.16.
- (iii)
ZK heeft de inlogcodes gestuurd naar een aan IPGGZ gelieerd e-mailadres (r.[manager]@ipggz.nl);17.
- (iv)
Bestuurder [bestuurder 1] heeft aan [coördinator zorgverkoop] opdracht gegeven om (met de aan [manager] verstuurde inloggegevens) in te loggen en het aanbod te bekijken,18. [coördinator zorgverkoop] verkeerde op basis daarvan in de veronderstelling dat zij de Overeenkomst namens IPGGZ moest aangaan19. en het was de bestuurders van IPGGZ bekend dat [coördinator zorgverkoop] in het kader van de Overeenkomst aan de slag zou gaan met het digitale portaal, nu [bestuurder 1] haar daartoe de opdracht had gegeven.20.
- (v)
Het is in de zorgwereld gebruikelijk dat medewerkers met de titel ‘coördinator zorgverkoop’ namens de zorgverlener contracteren met de zorgverzekeraar over zorgverleningsovereenkomsten;21.
- (vi)
ZK gaat ervan uit dat IPGGZ alleen medewerkers laat inloggen die over een voldoende volmacht beschikken om de benodigde verklaringen aan te vinken en de Overeenkomst aan te gaan;22.
- (vii)
IPGGZ heeft haar organisatie in ieder geval zo ingericht dat medewerkers de mogelijkheid hebben om in te loggen en de Overeenkomst te sluiten.23.
- (viii)
De doorlopen werkwijze (inlogcodes versturen aan prospectieve contractant, verstrekking relevante gegevens en aanvinken van drie uitdrukkelijke verklaringen) is al lang gangbare praktijk in de zorgmarkt.24. Er worden tussen de verzekeraars en zorgaanbieders jaarlijks op deze wijze duizenden zorgovereenkomsten gesloten.25.
- (ix)
IPGGZ is niet (voorafgaand aan 11 juli 2017) teruggekomen op het aangaan van de Overeenkomst en IPGGZ en ZK hebben vanaf 1 januari 2017 ook daadwerkelijk uitvoering gegeven aan de Overeenkomst. IPGGZ is rechtstreeks blijven declareren aan ZK en ZK heeft ter uitvoering van de Overeenkomst IPGGZ het tarief voor gecontracteerde aanbieders uitbetaald.26. IPGGZ heeft gedurende die maanden niet bij ZK geklaagd over het bestaan van de Overeenkomst.27. IPGGZ heeft in ieder geval haar administratie niet op orde, omdat zij vanaf de eerste uitbetaalde declaratie op 12 mei 2017 op de hoogte kon en moest zijn dat er gecontracteerde tarieven werden uitbetaald en er dus iets niet klopte.28.
- (x)
IPGGZ schreef in haar stuitingsbrief d.d. 20 juni 2017 — die zag op de in 2015 en 2016 uitbetaalde tarieven — dat zij ‘de afgelopen jaren’ (dus voorafgaand aan 2017) niet gecontracteerd was, waaruit omgekeerd volgt dat zij op het moment van schrijven van de brief wist dat zij voor 2017 wel was gecontracteerd;29.
- (xi)
De declaratie op basis van de Overeenkomst en de uitbetaling door ZK ging door, terwijl IPGGZ vanaf 1 mei 2017 op basis van de uitvraag van de Uniforme Productie Monitor-gegevens had kunnen weten dat ze gecontracteerd was op basis van de Overeenkomst. Zij heeft desondanks tot 11 juli 2017 gewacht om haar gebondenheid daaraan te betwisten.30.
- (xii)
IPGGZ heeft als niet-gecontracteerde zorgaanbieder zonder voorbehoud uitvoering gegeven aan de in 2015 en 2016 met ZK afgesloten Betaalovereenkomst die met het doorlopen van een soortgelijke digitale procedure tot stand is gekomen als de Overeenkomst.31.
- (xiii)
Op die eerder gesloten en door IPGGZ uitgevoerde Betaalovereenkomst staat, net als bij de Overeenkomst, enkel mevrouw [bestuurder 1] als ondertekenaar, terwijl zij ook toen slechts gezamenlijk met [bestuurder 2] bevoegd was om IPGGZ te vertegenwoordigen.32.
1.7.
Voor zover het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat voornoemde feiten en omstandigheden niet voor risico van IPGGZ komen of niet de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kunnen opwekken of daaraan kunnen bijdragen, is zijn oordeel onjuist. Het hof miskent dat die feiten en omstandigheden in het licht van de hiervoor genoemde rechtsopvattingen (nr. 1.2 – 1.5) wel voor risico van IPGGZ komen en rechtvaardigen dat de daardoor gewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid voor haar rekening komt. Althans valt zonder nadere motivering, die hier ontbreekt, niet in te zien waarom deze omstandigheden niet voor risico van IPGGZ komen en/of niet de schijn van volmachtverlening kunnen wekken of daaraan kunnen bijdragen. Uit die omstandigheden blijkt immers, mede in hun onderling verband beschouwd, dat ZK — daartoe door IPGGZ geïnstrueerd — door [manager], ‘manager algemene zaken’, is benaderd om de Overeenkomst aan te gaan, waarna ZK de relevante inloggegevens heeft verzonden naar een door [manager] opgegeven en gehanteerd IPGGZ-emailadres. Vervolgens is in opdracht van één van de bestuurders van IPGGZ ([bestuurder 1]) door de andere IPGGZ-werknemer, [coördinator zorgverkoop] — die een functie vervult waarin men normaal gesproken tot het sluiten van zorgverleningsovereenkomsten is gemachtigd — gebruik gemaakt van die inloggegevens en heeft zij de drie voor de totstandkoming van de Overeenkomst vereiste verklaringen aangevinkt. Dat proces is bovendien geheel conform het gebruik in de zorgwereld. Opmerking verdient bovendien dat IPGGZ daarna zonder voorbehoud uitvoering gegeven aan de Overeenkomst, terwijl zij bovendien in ieder geval na 1 mei 2017 of 12 mei 2007 ermee bekend was of moest zijn dat de Overeenkomst was gesloten en daarvan blijkens de brief van 20 juni 2017 ook zelf uitging, terwijl IPGGZ niet heeft ingegrepen. Daar komt dan nog bij dat zij eerder op precies dezelfde digitale wijze de betaalovereenkomst heeft gesloten en daaraan eveneens jarenlang uitvoerig heeft gegeven.
1.8.
Het hof heeft zijn oordeel in ieder geval onvoldoende gemotiveerd door aan deze omstandigheden voorbij te gaan ofwel niet op waarde te schatten. Die omstandigheden laten immers geen andere conclusie toe dan dat zelfs sprake is geweest van een door art. 3:61 lid 2 BW vereist toedoen van IPGGZ. ZK heeft immers gesteld dat [manager] ZK op instructie van IPGGZ heeft medegedeeld dat IPGGZ zich aanmeldt voor de zorginkoop 2017.33. Verder heeft ZK gesteld dat bestuurder [bestuurder 1] aan [coördinator zorgverkoop] de opdracht heeft gegeven om (met de aan [manager] verstuurde inloggegevens) in te loggen en het aanbod te bekijken34. op basis waarvan [coördinator zorgverkoop] in de veronderstelling verkeerde dat zij de Overeenkomst namens IPGGZ moest aangaan,35. terwijl het de bestuurders van IPGGZ vanwege die opdracht bekend was dat [coördinator zorgverkoop] in het kader van de Overeenkomst aan de slag zou gaan met het digitale portaal.36. Dat betreft allemaal schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid opwekkende handelingen, die aan IPGGZ kunnen worden toegerekend en die [manager] en [coördinator zorgverkoop] tot hun handelen hebben aangezet.
1.9.
In dit verband is het hof eveneens ten onrechte voorbij gegaan aan het reeds genoemde kardinale feit (onderdeel 1.6, ad ix), dat IPGGZ na het sluiten van de onderhavige Overeenkomst zonder voorbehoud daaraan uitvoering heeft gegeven, terwijl zij bovendien in ieder geval na 1 mei 2017 of 12 mei 2007 ermee bekend was of moest zijn dat de Overeenkomst was gesloten en daarvan blijkens de brief van 20 juni 2017 ook zelf uitging, terwijl IPGGZ niet heeft ingegrepen. Dit is een omstandigheid, die immers bij uitstek rechtvaardigt dat de aldus opgewekte schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid voor rekening van IPGGZ komt.37. De omstandigheid dat IPGGZ bij het sluiten van een eerdere betaalovereenkomst dezelfde digitale procedure heeft doorlopen is in dit verband niet zonder belang. Het hof heeft in rov. 11 weliswaar overwogen dat ZK daaraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen dat [bestuurder 1] en [bestuurder 2] de Overeenkomst wilden sluiten heeft mogen ontlenen. Het hof ziet er echter aan voorbij dat deze omstandigheid ook en vooral relevant is in het kader van ZK's beroep op art. 3:61 lid 2 BW. Althans valt, zonder nadere motivering, niet in te zien dat het gegeven dat een eerdere — bevoegd gesloten — overeenkomst op (vrijwel) gelijke wijze tot stand is gekomen en waaraan uitvoering is gegeven, geen naar verkeersopvatting voor risico van de pseudo-vertegenwoordigde omstandigheid betreft, die het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt van volmachtverlening aan de pseudo-vertegenwoordiger. Daartoe is, anders dan het hof lijkt aan te nemen, niet beslissend of het gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat de (gezamenlijk bevoegde) bestuurders instemden met de Overeenkomst. Doorslaggevend is of de gerechtvaardigde schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt. Bij zo'n gelijke totstandkomingswijze ligt het bovendien wel voor de hand — zeker in combinatie met de andere in middelonderdeel 1.6 genoemde omstandigheden — aan te nemen dat IPGGZ ook de Overeenkomst heeft willen aangaan en [manager] en [coördinator zorgverkoop] dienovereenkomstig bevoegdelijk hebben gehandeld.
2. Posterieure omstandigheden ten onrechte enkel in het kader van bekrachtiging beoordeeld
2.1.
In rov. 13 oordeelt het hof dat het ZK niet volgt in het betoog dat IPGGZ de Overeenkomst (stilzwijgend) heeft bekrachtigd. Daartoe overweegt het hof als volgt:
- (i)
Dat IPGGZ ook in 2017 rechtstreeks bij ZK is blijven declareren, hetgeen bij gebrek aan een betaalovereenkomst voor 2017 alleen op grond van de Overeenkomst mogelijk was, is voor bekrachtiging onvoldoende. IPGGZ heeft toegelicht dat vanwege de declaratiesystematiek in de zorg de betaalovereenkomst voor een bepaald jaar doorloopt tot 1 april van het tweede jaar erna zodat het declaratieportaal voor de Betaalovereenkomst open moest blijven staan tot 1 april 2018. Het eerste elektronische bestand dat voor een in 2017 geopende en afgesloten behandeling via het declaratieportaal door de zorgadministratiesoftware is verstuurd dateert van 12 mei 2017.
- (ii)
IPGGZ heeft (in verband met het ondoorzichtige vergoedingssysteem) niet direct opgemerkt dat door ZK voor de in 2017 geopende en gesloten behandelingen werd afgerekend op basis van de voorwaarden die gelden voor een zorgovereenkomst. Deze gang van zaken is door ZK niet (althans niet deugdelijk) weersproken.
- (iii)
Dat IPGGZ bij meer oplettendheid mogelijk had kunnen zien dat vanaf de declaratie van 12 mei 2017 voor in 2017 geopende en afgesloten behandelingen werd afgerekend op basis van een zorgovereenkomst betekent niet dat door het enkele feit dat dit niet direct is opgevallen IPGGZ de zorgovereenkomst (stilzwijgend) heeft bekrachtigd.
- (iv)
Het hof tekent hierbij aan dat [bestuurder 2] niet al te lang daarna, te weten bij brief van 11 juli 2017, toen haar (zoals zij daarin aangeeft: ‘tot haar stomme verbazing’) duidelijk werd dat ZK bij IPGGZ gegevens uitvroeg als zou IPGGZ een contract met ZK hebben, aan ZK heeft medegedeeld dat IPGGZ geen overeenkomst heeft gesloten met ZK. [bestuurder 2] heeft er in deze brief op gewezen dat [bestuurder 1] en zij enkel gezamenlijk bevoegd zijn de vennootschap te vertegenwoordigen en dat zij niet akkoord zijn gegaan met een aanbod, noch iemand hebben gemachtigd om dat namens hen te doen. Dat ZK vervolgens bij e-mail van 26 juli 2016 heeft medegedeeld dat er wel degelijk een zorgovereenkomst is gesloten leidt niet tot een nader oordeel.
2.2.
Voor zover het hof met deze overwegingen (mede) heeft willen responderen op de in het kader van haar art. 3:61 lid 2 BW-beroep door ZK betrokken stelling dat IPGGZ niet (voorafgaand aan 11 juli 2017) is teruggekomen op het aangaan van de Overeenkomst, IPGGZ en ZK ook daadwerkelijk uitvoering hebben gegeven aan de Overeenkomst, IPGGZ rechtstreeks is blijven declareren aan ZK en ZK ter uitvoering van de Overeenkomst het tarief voor gecontracteerde aanbieders aan IPGGZ heeft uitbetaald (zie hiervoor middelonderdeel 1.6 sub (ix)),38. heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof miskent dat deze posterieure omstandigheden — wat er verder ook zij van hun gewicht in het kader van het leerstuk van de bekrachtiging — in ieder geval de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kunnen wekken, althans daaraan kunnen bijdragen, en voor risico komen van IPGGZ, zoals betoogd in onderdeel 1.4 van het onderhavige middel.
2.3.
Althans valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom die omstandigheden niet die vereiste schijn kunnen wekken en voor risico van IPGGZ komen: zij heeft maandenlang en in ieder geval van 12 mei tot met 11 juli 2017 (dus een heel kwartaal) zonder enig protest uitvoering gegeven aan, en gedeclareerd op basis van, de Overeenkomst. Het hof had zijn oordeel in elk geval nader moeten motiveren, omdat (a) ZK erop heeft gewezen dat IPGGZ haar administratie niet op orde had als gevolg waarvan zij deze gang van zaken niet direct heeft ontdekt,39. (b) IPGGZ na 1 mei 2017 op basis van de uitvraag van de Uniforme Productie Monitor-gegevens had kunnen weten dat zij gecontracteerd was op basis van de Overeenkomst40. en (c) het hof ook zelf tot uitgangspunt neemt dat IPGGZ bij meer oplettendheid mogelijk had kunnen zien dat vanaf 12 mei 2017 de geopende en afgesloten behandelingen werden afgerekend op basis van een zorgovereenkomst. In die omstandigheden komt het schijnopwekkende handelen naar, en declareren op basis van, de Overeenkomst na 12 mei 2017 voor risico van IPGGZ, althans valt niet in te zien waarom dat handelen niet voor risico van IPGGZ komt.
2.4.
Voor zover het hof heeft geoordeeld dat ZK de in middelonderdeel 2.2 en 2.3 bedoelde stellingen (enkel) heeft betrokken in het kader van haar beroep op bekrachtiging en daarom niet hoefden te worden betrokken bij zijn art. 3:61 lid 2 BW-oordeel, rust zijn oordeel op een onbegrijpelijke uitleg van de processtukken. ZK heeft die stellingen immers juist, en in de eerste plaats, ingenomen het kader van haar beroep op art. 3:61 lid 2 BW. De stellingen zijn niet alleen betrokken onder de kopjes ‘er is sprake van (schijn van) volmacht’41., ‘Zilveren Kruis heeft er gerechtvaardigd op vertrouwd (…) dat de Overeenkomst werd aangegaan door een bevoegde’42. en ‘Gerechtvaardigd vertrouwen van Zilveren Kruis in de wil en bevoegdheid van InterPsy’,43. maar ook in de tekst van de genoemde vindplaatsen laat ZK er geen onduidelijkheid over bestaan dat de genoemde omstandigheden in het kader van haar art. 3:61 lid 2 BW-beroep relevant zijn: het woord ‘bekrachtiging’ valt daar niet, de woorden schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid/volmacht voortdurend.44.
3. Miskenning devolutieve werking
3.1.
Voor zover het hof de door ZK in eerste aanleg in het kader van haar art. 3:61 lid 2 BW-beroep ingenomen stellingen niet in zijn beoordeling heeft betrokken,45. miskent het hof dat het die stellingen op grond van de positieve zijde van de devolutieve werking bij zijn beoordeling moest betrekken. De rechtbank heeft het art. 3:61 lid 2 BW-beroep immers in haar vonnis d.d. 22 mei 2019 in rov. 4.6–4.8 gehonoreerd en de vorderingen van IPGGZ integraal afgewezen. Het hof diende dus bij de beoordeling van de tegen dat art. 3:61 lid 2 BW-oordeel door IPGGZ gerichte grieven tevens de in dat kader door ZK in eerste aanleg ingenomen stellingen te betrekken.
Op grond van dit middel
vordert ZK dat de Hoge Raad het aangevallen arrest zal vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten; kosten rechtens.
Bijlagen:
- —
het arrest d.d. 1 juni 2021 waartegen beroep in cassatie wordt ingesteld;
- —
het vonnis in eerste aanleg d.d. 22 mei 2019; en
- —
de aanbiedingsbrief.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 22‑10‑2021
Hof rov. 1 sub (iii) en (iv).
Hof rov. 1 sub (v).
Hof rov. 1 sub (vi).
Hof rov. 1 sub (vii). Het hof stelt per abuis vast dat de e-mail van 1 juni 2017 zou zijn. De e-mail dateert uit 2016: zie Rb. rov. 2.6 (in appel onbestreden).
Hof rov. 1 sub (ix) — (xiii). Het hof stelt per abuis vast dat de e-mail van 22 juni 2017 zou zijn. De e-mail dateert uit 2016: zie Rb. rov. 2.9 (in appel onbestreden).
Hof rov. 1 sub (xiv).
Hof rov. 1 sub (xviii).
Hof rov. 1 sub (xvi).
Vgl. HR 19 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK7671 (ING/Beria); HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (en het herstelarrest: ECLI:NL:HR:2017:277) (Aventura).
HR 1 maart 1968, NJ 1968/246 (Moluksche Kerk): HR 12 januari 2001, NJ 2001/157 (Van den Berg/Balm).
HR 3 februari 2017, NJ 2017/78 (Tamacht/Hodenius); HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:143 (en het herstelarrest: ECLI:NL:HR:2017:277) (Aventura) en HR 14 juli 2017, NJ 2017/326 (Gesplitste appartementen).
HR 2 april 2015, NJ 2015/221 (Gemeente Dronten).
MvA 10 en 37–55 en 91 sub (ii)-(iii).
CvA § 60 en 76;
CvA § 60; MvA § 14 en 38; Pita II § 15.
MvA § 38.
MvA § 22; pita II § 7 sub (iv en 16 sub (iii); Hof rov. 1 sub (xii).
MvA § 39, 42, 59 en 60 sub (iii); Pita II § 27; zie ook rov. 4.5 Vonnis en productie 14 MvA.
MvA § 81.
MvA § 42.
CvA § 78–79; MvA § 50 en 58.
MvA § 51.
CvA § 83.
MvA § 49.
MvA § 50.
CvA § 74 sub (iv) en 90 .e.v.; MvA § 45 en 46 en 87–88 Plta II § 12.
CvA § 74 sub (iv); MvG § 59;
CvA § 91–92;
MvA § 47.
MvA § 46.
CvA § 66 e.v. MvA 12;
MvA § 12.
CvA § 60 en 76;
MvA § 39 en 59 en 60 sub (iii); Pita II § 27; zie ook rov. 4.5 Vonnis en productie 14 MvA.
MvA § 81.
MvA § 42.
Vgl. HR 1 maart 1968, NJ 1968/246 (Moluksche Kerk); HR 12 januari 2001, NJ 2001/157 (Van den Berg/Balm).
Vgl. CvA § 74 sub (iv) en 90–92; MvA § 45–46, 59 en 87–88 Plta II § 12.
CvA § 91–92;
MvA § 46.
CvA onder IV.2
MvA onder III.2
Plta II onder III.
CvA § 74 sub (iv) en 90–92; MvA § 45–46, 59 en 87–88 Plta II § 12.
Zie de vindplaatsen die door onderdeel 1 en 2 zijn opgesomd. Het betreft dus onder meer CvA § 60, 66 e.v., 74 sub (iv), 76–79, 83 en 90 e.v.