NJ 2015/221
Vertegenwoordiging; schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid; feiten en omstandigheden ná onbevoegdelijk verrichten van rechtshandeling.
HR 24-04-2015, ECLI:NL:HR:2015:1119, m.nt. Redactionele aantekening
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24 april 2015
- Magistraten
Mrs. F.B. Bakels, G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek
- Zaaknummer
14/00569
- Conclusie
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS167760:1
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtshandelingen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2015:1119, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑04‑2015
ECLI:NL:PHR:2015:49, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑2015
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑01‑2014
- Wetingang
Art. 3:61 BW
Essentie
Vertegenwoordiging; schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid; feiten en omstandigheden ná onbevoegdelijk verrichten van rechtshandeling.
De schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan ook berusten op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de totstandkoming van de betrokken rechtshandeling. Het oordeel van het hof dat feiten die zijn voorgevallen na het sluiten van de onderhavige vaststellingsovereenkomst niet van belang zijn voor de beantwoording van de vraag of sprake was van een schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
Samenvatting
Tussen eisers tot cassatie en het college van burgemeester en wethouders van de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.