Dit in verband met de maatregelen van de overheid ter bestrijding van het coronavirus (COVID-19). Zie rov. 2.1 van de bestreden beschikking.
HR, 01-10-2021, nr. 21/02609
ECLI:NL:HR:2021:1429
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
01-10-2021
- Zaaknummer
21/02609
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1429, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑10‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:801, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:801, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑07‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1429, Gevolgd
- Vindplaatsen
JGz 2021/80 met annotatie van Redactie
Uitspraak 01‑10‑2021
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/02609
Datum 1 oktober 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: C. Reijntjes-Wendenburg,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENTSPARKET OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/05/385955 / FA RK 21-1126 van de rechtbank Gelderland van 15 april 2021.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Gelderland van 15 april 2021 en tot terugwijzing naar die rechtbank.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene te verlenen voor diverse vormen van verplichte zorg. Bij het verzoekschrift is gevoegd een medische verklaring die is ondertekend door “[betrokkene 1], psychiater”.
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek is betrokkene verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Verder is een arts verschenen, die is verbonden aan de instelling waar betrokkene op dat moment verbleef. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling houdt onder meer in:
“Advocaat:
(…) Ik heb gisteren nog een bericht gestuurd naar de rechtbank waarin ik heb gemeld dat ik de onafhankelijke psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, [betrokkene 1], niet heb kunnen vinden in het BIG-register. (…)
Arts:
[betrokkene 1] is werkzaam als psychiater op een andere afdeling. Zij doet dit werk al heel lang. Ik durf niet te zeggen waarom zij niet geregistreerd staat in het BIG-register. (…)
De rechter schorst de behandeling.
Arts:
Ik heb [betrokkene 1] gevonden in het BIG-register. Zij staat geregistreerd onder de naam van haar man: […].
De rechter verzoekt [de arts] om binnen één week de bewijsstukken aan te leveren waaruit blijkt dat [betrokkene 1] geregistreerd staat in het BIG-register.
De rechter sluit de behandeling en deelt mee dat uiterlijk op 19 april 2021 een beschikking zal worden gegeven.”
2.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank een zorgmachtiging ten aanzien van betrokkene verleend. De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“2.3. (…) [De arts] heeft, nadat hij daartoe door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld, op 9 april 2021 een bewijsstuk aangeleverd waaruit blijkt dat de onafhankelijke psychiater, [betrokkene 1], wel degelijk ingeschreven staat in het BIG-register. Zij stond geregistreerd onder de naam van haar echtgenoot en was dus niet vindbaar. [De arts] heeft laten weten dat dit inmiddels is aangepast in het BIG-register.
2.4.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de medische verklaring voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit overgelegde stukken blijkt dat de onafhankelijke psychiater, [betrokkene 1], wel geregistreerd staat in het BIG-register. Zij staat geregistreerd onder de naam: [betrokkene 1], met BIG-nummer [001]. Dit is de achternaam van haar echtgenoot. (…)”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel klaagt dat de rechtbank – in strijd met art. 19 Rv en de art. 5 en 6 EVRM – het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, door betrokkene niet in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over een na de zitting in het geding gebracht stuk, welk stuk ten grondslag is gelegd aan de beslissing.
3.2
De klacht slaagt. De rechtbank heeft haar beslissing mede gebaseerd op een bewijsstuk waarover betrokkene zich niet heeft kunnen uitlaten, terwijl niet blijkt dat betrokkene ermee heeft ingestemd dat de rechtbank dat stuk in haar beoordeling zou betrekken zonder dat hij zich daarover nog zou kunnen uitlaten. Aldus heeft de rechtbank gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. De beschikking kan daarom niet in stand blijven.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 15 april 2021;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 1 oktober 2021.
Conclusie 26‑07‑2021
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02609
Zitting 26 juli 2021
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Oost-Nederland
In deze Wvggz-zaak wordt in cassatie geklaagd dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door (de advocaat van) betrokkene niet in staat te stellen om te reageren op een na het sluiten van de mondelinge behandeling door de arts ingezonden bewijsstuk. Dit bewijsstuk, dat is verstrekt naar aanleiding van een ter zitting door de rechtbank gedaan verzoek, betrof het bewijs van het (al dan niet) geregistreerd staan in het BIG-register van de rapporterende psychiater.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Bij verzoekschrift, bij de rechtbank Gelderland ingekomen op 29 maart 2021, heeft de officier van justitie verzocht om aansluitend op een machtiging voortzetting crisismaatregel ten aanzien van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene) een zorgmachtiging te verlenen voor de volgende vormen van verplichte zorg:
a. toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening, voor de duur van 6 maanden;
b. beperken van de bewegingsvrijheid voor 6 maanden;
c. aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen, voor de duur van zes maanden; en
d. opnemen in een accommodatie voor 6 maanden.
1.2
Op grond van de eerder verleende machtiging voortzetting crisismaatregel verbleef betrokkene ten tijde van de indiening van het verzoek in een instelling van Pro Persona.
1.3
Bij het verzoekschrift was onder meer een medische verklaring van 25 maart 2021 overgelegd, opgemaakt en afgegeven door psychiater [betrokkene 1] . In rubriek 4.e is de diagnose beschreven. Deze is in rubriek 4.f gerubriceerd onder: “Schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen”.
1.4
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 2 april 2021. De rechtbank heeft via beeldbellen1.gehoord: betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, de arts [betrokkene 2] , de arts in opleiding [betrokkene 3] en de verpleegkundige [betrokkene 4] .
1.5
Voor zover in cassatie van belang heeft de advocaat van betrokkene blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling (blz. 2) het volgende verklaard:
“(…) Ik heb gisteren nog een bericht gestuurd naar de rechtbank waarin ik heb gemeld dat ik de onafhankelijke psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, [betrokkene 1] , niet heb kunnen vinden in het BIG-register. (…)”
1.6
Daarop heeft de arts het volgende verklaard:
“ [betrokkene 1] is werkzaam als psychiater op een andere afdeling. Zij doet dit werk al heel lang. Ik durf niet te zeggen waarom zij niet geregistreerd staat in het BIG-register. (…)”
1.7
Het proces-verbaal vermeldt dat de rechter vervolgens de behandeling heeft geschorst en dat de arts nadien het volgende heeft verklaard (blz. 3):
“Ik heb [betrokkene 1] gevonden in het BIG-register. Zij staat geregistreerd onder de naam van haar man: […] .”
1.8
Blijkens het proces-verbaal heeft de rechter de arts verzocht “om binnen één week de bewijsstukken aan te leveren waaruit blijkt dat [betrokkene 1] geregistreerd staat in het BIG-register”. De rechter heeft de aanwezigen medegedeeld dat uiterlijk op 19 april 2021 een beschikking zal worden gegeven.
1.9
Op 15 april 2021 heeft de rechtbank een schriftelijke beschikking gegeven. Voor zover in cassatie van belang overwoog de rechtbank als volgt:
“2.2. (…) De advocaat van betrokkene heeft ter zitting primair gepleit voor afwijzing van het verzoek omdat niet aan de wettelijke criteria wordt voldaan. Zij voert aan dat de onafhankelijke psychiater, [betrokkene 1] , die de medische verklaring heeft opgesteld, niet vindbaar is in het BIG-register. Deze psychiater was daarom onbevoegd om betrokkene te onderzoeken en een medische verklaring op te stellen in het kader van onderhavig verzoek. (…)
2.3. (…) [betrokkene 2] heeft, nadat hij daartoe door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld, op 9 april 2021 een bewijsstuk aangeleverd waaruit blijkt dat de onafhankelijke psychiater, [betrokkene 1] , wel degelijk ingeschreven staat in het BIG-register. Zij stond geregistreerd onder de naam van haar echtgenoot en was dus niet vindbaar. [betrokkene 2] heeft laten weten dat dit inmiddels is aangepast in het BIG-register.
2.4. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de medische verklaring voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit overgelegde stukken blijkt dat de onafhankelijke psychiater, [betrokkene 1] , wel geregistreerd staat in het BIG-register. Zij staat geregistreerd onder de naam: [betrokkene 1] , met BIG-nummer [001] . Dit is de achternaam van haar echtgenoot. (…)”
1.10
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis (rov. 2.4) en dat het gedrag dat uit deze stoornis voortvloeit, leidt tot ernstig nadeel (rov. 2.5). De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of is voldaan aan de criteria voor en de doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz (rov. 2.6-2.9). Zij stelde vast dat dit het geval is (rov. 2.10).
1.11
In het dictum heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene een zorgmachtiging verleend voor het tijdvak tot en met uiterlijk 15 oktober 2021. De rechtbank heeft bepaald dat bij wijze van verplichte zorg de hiervoor in 1.1 weergegeven maatregelen kunnen worden getroffen, behoudens het toedienen van vocht en voeding.
1.12
Namens betrokkene is tijdig beroep in cassatie ingesteld van de beschikking van 15 april 2021. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het middel bevat één onderdeel. Daarin wordt geklaagd dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met art. 19 Rv en met de artikelen 5 en 6 EVRM, en dat zij het mede daaruit voortvloeiende beginsel van hoor- en wederhoor heeft geschonden. Ter toelichting op de klacht stelt het onderdeel dat de rechtbank betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om zich uit te laten over het ná de zitting door de arts [betrokkene 2] in het geding gebrachte stuk betreffende de BIG-registratie van de rapporterende psychiater [betrokkene 1] . Het onderdeel stelt dat de rechtbank betrokkene evenmin op de hoogte heeft gesteld van de inhoud van het ontvangen stuk, dat betrokkene uit de beschikking heeft moeten vernemen dat de rechtbank een bewijsstuk heeft ontvangen en dat de rechtbank dat stuk ook aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd.
2.2
Het recht om gehoord te worden is neergelegd in art. 19 Rv. Het eerste lid van dit artikel luidt als volgt:
“De rechter stelt partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.”
2.3
Met betrekking tot het recht op hoor en wederhoor heeft de Hoge Raad in een uitspraak uit 2012 het volgende overwogen:
“Het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op hoor en wederhoor, zoals ook neergelegd in art. 19 Rv, omvat het recht van partijen om kennis te nemen van, en zich te kunnen uitlaten over, alle gegevens en bescheiden die in het geding zijn gebracht en zijn bedoeld om in de oordeelsvorming van de rechter te worden betrokken. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM is de grondslag van dit recht mede het vertrouwen dat rechtzoekenden dienen te kunnen stellen in het goed functioneren van de rechtspraak (vgl. onder meer EHRM 26 juli 2011, no. 58222/09 (Juricic), § 75, en EHRM 18 februari 1997, no. 18990/91, LJN AD2686, NJ 1997/590, § 29).
Hieruit volgt dat het voor de beantwoording van de hier aan de orde zijnde vraag in beginsel niet van belang is of – en zo ja, in welke mate – gegevens en bescheiden waarvan partijen geen kennis hebben genomen, al dan niet nieuwe feiten of argumenten behelzen dan wel daadwerkelijk van invloed zijn (geweest) op de beslissing van de rechter. Gelet op voormeld uitgangspunt is het immers niet aan de rechter, maar aan partijen om te beoordelen of de desbetreffende gegevens of bescheiden nopen tot een reactie. Dit is anders indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan in redelijkheid niet kan worden gezegd dat zij van enig belang kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak, maar van dit laatste is in het onderhavige geval geen sprake.”2.
2.4
De rechter dient er – ook ambtshalve – op te letten dat aan de eis van hoor en wederhoor is voldaan.3.
2.5
Het beginsel van hoor en wederhoor geldt niet onverkort.4.Art. 19 Rv maakt in de eerste plaats het voorbehoud dat er gevallen zijn waarin de wet op goede gronden anders bepaalt.5.Daarnaast kan een partij afstand doen van de in het beginsel van hoor en wederhoor gelegen bescherming.6.Daarbij valt te denken aan een geval waarin een partij ermee instemt dat de rechter uitspraak doet met inachtneming van een nog aan die rechter door de andere partij toe te zenden stuk, zonder dat aan partijen nog de gelegenheid wordt geboden zich over dat stuk uit te laten.7.Ook is het mogelijk dat er geen belang is bij hoor en wederhoor over een bepaald stuk.8.
2.6
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank, klaarblijkelijk naar aanleiding van het door de advocaat van betrokkene gevoerde verweer (zie hiervoor onder 1.5), de arts ter zitting verzocht om binnen één week de bewijsstukken aan te leveren waaruit blijkt dat [betrokkene 1] geregistreerd staat in het BIG-register. Deze informatie was van belang in het kader van de door de rechtbank te nemen beslissing. Zie art. 5:7, aanhef en onder a, Wvggz, dat voorschrijft dat de psychiater die de medische verklaring opstelt als psychiater staat ingeschreven in een register als bedoeld in art. 14 Wet BIG. Dit register geeft aan dat de arts een bijzondere deskundigheid heeft verworven met betrekking tot de uitoefening van de psychiatrie.
2.7
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling blijkt niet dat betrokkene en zijn advocaat uitdrukkelijk op voorhand hebben afgezien van de mogelijkheid van het geven van een reactie op de nog aan te leveren stukken. Het gegeven dat het proces-verbaal niet vermeldt dat partijen binnen een bepaalde termijn na ontvangst van de bewijsstukken daarop kunnen reageren, leidt niet tot de conclusie dat daarom kan worden aangenomen dat zij hun recht op het geven van een reactie hebben prijsgegeven. In de toelichting op de klacht wordt aangevoerd dat de rechtbank betrokkene niet op de hoogte heeft gesteld van de inhoud van het ontvangen stuk en dat betrokkene uit de beschikking heeft moeten vernemen dat de rechtbank een bewijsstuk heeft ontvangen. De bestreden beschikking vermeldt niet dat aan de advocaat van betrokkene een afschrift van het op 9 april 2021 door de arts [betrokkene 2] in het geding gebrachte bewijsstuk is verstrekt. Bij gebrek aan een gemotiveerde betwisting in cassatie moet van de juistheid van de betreffende (feitelijke) stellingen van het onderdeel worden uitgegaan. Gelet hierop moet worden aangenomen dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
2.8
De vraag kan worden gesteld of betrokkene belang heeft bij zijn klacht. Grond voor deze vraag vormt het gegeven dat de rechtbank uit het aangeleverde bewijsstuk zelfstandig heeft geconcludeerd dat psychiater [betrokkene 1] staat ingeschreven in het BIG-register: zij stond volgens de rechtbank geregistreerd onder de naam van haar echtgenoot en was derhalve niet vindbaar onder haar meisjesnaam. In het licht van de inhoud van de hiervoor in 2.3 weergegeven uitspraak van 9 november 2012 meen ik dat de gestelde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De grondslag van het recht op hoor en wederhoor is, zo overweegt de Hoge Raad, mede gelegen in “het vertrouwen dat rechtzoekenden dienen te kunnen stellen in het goed functioneren van de rechtspraak”. Hieruit volgt dat het in beginsel niet van belang is of – en zo ja, in welke mate – gegevens en bescheiden waarvan partijen geen kennis hebben genomen, al dan niet nieuwe feiten of argumenten behelzen dan wel daadwerkelijk van invloed zijn (geweest) op de beslissing van de rechter. Gelet op voormeld uitgangspunt is het immers niet aan de rechter, maar aan partijen om te beoordelen of de desbetreffende gegevens of bescheiden nopen tot een reactie. Van de in het arrest genoemde uitzonderingssituatie – het betreft gegevens of bescheiden waarvan in redelijkheid niet kan worden gezegd dat zij van enig belang kunnen zijn voor de beoordeling van de zaak – is, zoals gezegd (onder 2.6), geen sprake.
2.9
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht slaagt. De rechtbank mocht haar beslissing niet ten nadele van betrokkene baseren op een stuk waarover hij en zijn advocaat zich niet hebben kunnen uitlaten. De bestreden beschikking kan derhalve niet in stand blijven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank Gelderland van 15 april 2021 en tot terugwijzing naar die rechtbank.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑07‑2021
HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5882, NJ 2012/637, rov. 3.2.3. Zie ook Th.B. ten Kate en E.M. Wesseling-van Gent, Herroeping, verbetering en aanvulling van burgerrechtelijke uitspraken, Deventer: Kluwer 2013, blz. 188.
HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF1210, NJ 2004/172 m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.5.2.
Zie hierover Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 19 Rv, aant. 3 (Tjong Tjin Tai) en Tekst en Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, 2020, art. 19, aant. 3 en 4 (Van Mierlo).
Zie onder meer HR 12 mei 1989, ECLI:NL:HR:1989:AC2494, NJ 1989/647, rov. 3.3; HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4039, NJ 2007/140 m.nt. H.J. Snijders, rov. 3.3; en HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:774, NJ 2019/393 m.nt. A.I.M. van Mierlo, rov. 3.3.3.
Tekst en Commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, 2020, art. 19, aant. 4 (Van Mierlo).
Tjong Tjin Tai (Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 19 Rv, aant. 3) noemt als voorbeeld HR 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:15. In deze insolventieprocedure was een verzoek aan de rechter gericht en de rechter-commissaris had hierop gereageerd bij brief aan de rechter. In die brief had de rechter-commissaris zich voor wat betreft de ontvankelijkheid van verzoeker gerefereerd aan het oordeel van de rechter. Gelet hierop was het niet problematisch dat de rechter deze brief niet eerst aan verzoeker richtte, maar direct op het verzoek besliste.