Het cassatieberoep in de samenhangende zaak tegen de medeverdachte [betrokkene 3] (nr. 16/01821) is ingetrokken.
HR, 05-12-2017, nr. 16/03130
ECLI:NL:HR:2017:3060
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-12-2017
- Zaaknummer
16/03130
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:3060, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑12‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1303, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1303, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑10‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:3060, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑10‑2016
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0484
NbSr 2018/63
Uitspraak 05‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen van zware mishandeling in discotheek in Nijmegen. Afwijzing bij tussenarrest van bij appelschriftuur gedaan verzoek tot het horen als getuige van CIE-informant die ooggetuige is geweest van het geweldsincident en wiens gegeven informatie potentieel ontlastend is voor verdachte. Het Hof heeft het verzoek (aan de hand van de maatstaf van het verdedigingsbelang) afgewezen op de grond dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de informant informatie heeft over de betrokkenheid van verdachte en er in het dossier reeds vele uiteenlopende verklaringen van personen zijn opgenomen, zodat het Hof niet ziet wat een nieuwe verklaring zou kunnen toevoegen. Mede in aanmerking genomen de inhoud van de van de informant ingekomen informatie (nl. dat een ander dan verdachte zich aan zware mishandeling heeft schuldig gemaakt) en hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, is ’s Hofs oordeel niet begrijpelijk. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
5 december 2017
Strafkamer
nr. S 16/03130
AGE/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 18 maart 2016, nummer 21/004738-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte niet is gericht tegen de vrijspraak van het primair tenlastegelegde en de vrijspraak van het subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde, voor zover dit ziet op aangever [betrokkene 4] - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel behelst onder meer de klacht dat het Hof het verzoek om een CIE-informant als getuige te horen bij tussenarrest van 9 april 2015 niet begrijpelijk gemotiveerd heeft afgewezen.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de nacht van 11 op 12 december 2010 te Nijmegen tezamen en in vereniging met anderen of een ander - aan een persoon genaamd [betrokkene 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een dubbele kaakfractuur), heeft toegebracht, door deze [betrokkene 1] opzettelijk meermalen met kracht in/op/tegen zijn gezicht en/of hoofd en tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen en [betrokkene 1] (terwijl hij weerloos op de grond lag) meermalen met kracht op tegen zijn lichaam te schoppen en/of te trappen."
2.3.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
(i) een tijdig ingediende appelschriftuur van 3 mei 2013, onder meer inhoudende:
"Appellant is verbaasd over de heroverweging van de rechtbank ten aanzien van het horen van de informant. Immers, de rechtbank had in een andere samenstelling eerst aangegeven dat de informant gehoord moest worden bij de rechter-commissaris.
Appellant is van oordeel dat het horen van de informant in hoger beroep alsnog dient plaats te vinden. De informant heeft dusdanige informatie gegeven die ontlastend is danwel kan zijn voor hem. Het heeft er sterke schijn van dat de informant ooggetuige is geweest en derhalve belangrijke informatie kan geven over hetgeen zich heeft voorgedaan."
(ii) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2015, onder meer inhoudende:
"De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
CIE-informatie wordt vaak gebruikt om een onderzoek te starten. In deze zaak is dat anders. De CIE-informatie die zich in het onderhavige dossier bevindt, is potentieel ontlastend. In eerste aanleg is het verzoek om de CIE-informant te horen, toegewezen. Later is de rechtbank daarop teruggekomen. Ook in hoger beroep heb ik verzocht om de informant te horen. De advocaat-generaal heeft zich tegen het horen van de informant verzet, omdat de gezondheid en het welzijn van de informant in gevaar zou worden gebracht. Ik vraag me af waarom door het horen van deze informant gevaar voor zijn gezondheid zou ontstaan. Het is wel van belang dat zijn identiteit niet bekend wordt. Dat snap ik. Ik hoef zijn identiteit niet te weten. Het is belangrijk dat deze getuige wordt gehoord. Er is veel onduidelijk. Er is verdachte een forse straf opgelegd. Als de informant op de bewuste avond in de Matrixx zelf aanwezig is geweest en hij heeft gezien wat er is gebeurd, dan kan hij mogelijk ook meer vertellen over de rol van verdachte en de medeverdachte. De informatie die hij heeft gegeven, lijkt te impliceren dat verdachte [verdachte] niet degene kan zijn geweest die de vechtpartij is begonnen en [betrokkene 1] zwaar heeft mishandeld. In hoger beroep heb ik wel vragen mogen stellen aan de CIE-officier van justitie en aan de chef van het TCI. Die hebben echter zeer weinig antwoorden gegeven. En de antwoorden die ik wel heb gekregen, begrijp ik niet. Ik heb de CIE-officier van justitie gevraagd of zij nader kon onderbouwen waarom de veiligheid van de getuige is het gedrang is, in het bijzonder omdat ik instem met het anoniem horen van de getuige. Daar heb ik geen antwoord op gekregen. Ik persisteer bij mijn verzoek om de informant als getuige te horen."
(iii) het tussenarrest van het Hof van 9 april 2015, onder meer inhoudende:
"Verzoek tot het doen horen van de CIE-informant
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2015, net als in eerste aanleg, verzocht om de CIE-informant als getuige te doen horen. Daartoe is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de verdediging belang heeft bij het horen van de informant als getuige. Als de informant op de bewuste avond in de Matrixx zelf aanwezig is geweest en heeft gezien wat er is gebeurd, kan hij mogelijk ook meer vertellen over de rol van verdachte en de medeverdachte. De informatie die hij heeft gegeven lijkt te impliceren dat verdachte [verdachte] niet degene kan zijn geweest die de vechtpartij is begonnen en [betrokkene 1] zwaar heeft mishandeld. Om hierover helderheid te krijgen dient de informant als getuige te worden gehoord. De verdediging gaat in dit verband akkoord met maatregelen die de identiteit van de informant/getuige kunnen afschermen.
Het openbaar ministerie heeft zich verzet tegen het horen van de informant als getuige. Daarbij is gewezen op het persoonlijke veiligheidsbelang van de informant en op het belang van de opsporing in het algemeen bij het onbekend blijven van de identiteit van informanten om te voorkomen dat informanten niet meer informatie willen geven. Volgens het openbaar ministerie zou het horen van de informant over zijn redenen van wetenschap duidelijk maken wie hij is, want dan zou het lijstje met naam en toenaam van getuigen in het dossier "afgevinkt" kunnen worden. Bovendien is er sprake van voldoende compensatie, nu zowel de CIE-officier van justitie als de TCI-chef van de politie schriftelijk op vragen van de verdediging hebben geantwoord. Alle belangen afwegende moet het verzoek daarom worden afgewezen, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal dat op 2 augustus 2011 is opgemaakt door [verbalisant] , inspecteur van politie, Groepschef van de Criminele Inlichtingen Eenheid bij de Politie Gelderland-Zuid. In dit proces-verbaal is onder meer de volgende informatie die via één informant is ingekomen opgenomen:
"(...) Omstreeks december 2010 heeft [betrokkene 2] gevochten in de Matrixx. Hij heeft een Antilliaanse jongen zwaar mishandeld".
De verstrekte informatie is door de verbalisant als betrouwbaar aangemerkt.
[betrokkene 2] voornoemd is in eerste aanleg bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Hij heeft, kort gezegd, ontkend iemand te hebben mishandeld.
In eerste aanleg heeft de verdediging zowel in de zaak van verdachte [betrokkene 3] als in de zaak van verdachte [verdachte] verzocht om de informant te horen. In de zaak van verdachte [verdachte] heeft de rechtbank, nadat zij in een eerdere beslissing het verzoek had toegewezen en het openbaar ministerie had geweigerd medewerking aan het oproepen van de informant als getuige te verlenen, uiteindelijk alsnog het herhaalde verzoek tot het horen van de informant afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer nog overwogen dat zij in de gegeven situatie uitgaat van de juistheid van de informatie zoals die hiervoor is weergegeven. In de zaak van verdachte [betrokkene 3] is het verzoek tot het horen van de informant meteen afgewezen.
In beide zaken hebben zowel de CIE-officier van justitie als de TCI-chef van de politie in een proces-verbaal antwoord gegeven op een aantal vragen van de verdediging aangaande de informant en de door de informant gegeven informatie. Het merendeel van de vragen is onbeantwoord gebleven, omdat volgens de betreffende verbalisant het beantwoorden van de vragen kan bijdragen aan het bekend worden van de identiteit van de informant. De TCI-chef heeft wel verklaard dat uit nader onderzoek zou zijn gebleken dat de informatie alleen betrekking kan hebben op de ten laste gelegde mishandeling.
De informant, zo blijkt uit voormelde processen-verbaal, is op geen enkele manier bereid medewerking te verlenen aan een getuigenverhoor.
Het hof is om de volgende redenen van oordeel dat door het achterwege blijven van het verhoor van de informant de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad. Er zijn geen dan wel onvoldoende aanwijzingen dat de informant informatie heeft over de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachte. De door de informant gegeven informatie ziet niet op hen. Zij is vaag en in algemene bewoordingen gesteld. In het dossier zoals dat aan het hof ter beschikking staat, zijn voorts vele wat betreft de betrokkenheid van verdachte en medeverdachte uiteenlopende verklaringen van personen opgenomen die de voorvallen geheel of gedeeltelijk hebben meegekregen, zodat het hof op basis van de door de raadsman gegeven onderbouwing niet ziet wat een nieuwe - belastende of ontlastende - verklaring zou kunnen toevoegen."
2.4.
Het in de appelschriftuur gedane verzoek van de verdediging strekt ertoe de CIE-informant als getuige te horen, op de grond dat het er alle schijn van heeft dat de informant ooggetuige is geweest van het geweldsincident en de door hem gegeven informatie potentieel ontlastend is voor de verdachte. Het Hof heeft het verzoek bij tussenarrest van 9 april 2015 afgewezen op de grond dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de informant informatie heeft over de betrokkenheid van de verdachte en er in het dossier reeds vele uiteenlopende verklaringen van personen zijn opgenomen, zodat het Hof niet ziet wat een nieuwe verklaring zou kunnen toevoegen. Mede in aanmerking genomen de inhoud van de van de informant ingekomen informatie – erop neerkomend dat een ander dan de verdachte zich aan zware mishandeling heeft schuldig gemaakt – en voorts hetgeen door de verdediging aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, is dat oordeel niet begrijpelijk.
2.5.
Het middel slaagt in zoverre.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2017.
Conclusie 03‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen van zware mishandeling in discotheek in Nijmegen. Afwijzing bij tussenarrest van bij appelschriftuur gedaan verzoek tot het horen als getuige van CIE-informant die ooggetuige is geweest van het geweldsincident en wiens gegeven informatie potentieel ontlastend is voor verdachte. Het Hof heeft het verzoek (aan de hand van de maatstaf van het verdedigingsbelang) afgewezen op de grond dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de informant informatie heeft over de betrokkenheid van verdachte en er in het dossier reeds vele uiteenlopende verklaringen van personen zijn opgenomen, zodat het Hof niet ziet wat een nieuwe verklaring zou kunnen toevoegen. Mede in aanmerking genomen de inhoud van de van de informant ingekomen informatie (nl. dat een ander dan verdachte zich aan zware mishandeling heeft schuldig gemaakt) en hetgeen de verdediging aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, is ’s Hofs oordeel niet begrijpelijk. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 16/03130 Zitting: 3 oktober 2017 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 18 maart 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “medeplegen van zware mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de vordering van een benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals in het arrest vermeld, en een andere benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.1.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.2.
3. Uit de bewijsvoering blijkt dat het hof het volgende heeft vastgesteld. In de nacht van 11 op 12 december 2010 vond in de uitgaansgelegenheid Matrixx in Nijmegen een geweldsincident plaats waarbij [betrokkene 1] werd mishandeld. Toen [betrokkene 1] zich even later buiten bevond, werd hij door twee van de desbetreffende jongens opnieuw mishandeld. [betrokkene 1] is bij dit incident bewusteloos geraakt en heeft onder meer een hersenschudding en een dubbele kaakfractuur opgelopen. [betrokkene 4] , een vriend van [betrokkene 1] , werd eveneens mishandeld. Zijn kaak bleek op vier plaatsen gebroken. In augustus 2011 is bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) bij de Politie Gelderland-Zuid van een informant de informatie ingekomen dat [betrokkene 2] omstreeks december 2010 in de Matrixx heeft gevochten en een Antilliaanse jongen zwaar heeft mishandeld. De verdediging heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep verzocht de informant als getuige te horen omdat deze voor de verdachte ontlastend zou kunnen verklaren. De rechtbank heeft ter terechtzitting van 11 januari 2012 het noodzakelijk geoordeeld de CIE-informant te horen, het verzoek toegewezen en de zaak daartoe verwezen naar de rechter-commissaris. Nadat de CIE-officier van justitie aan de rechter-commissaris heeft bericht dat zwaarwegende opsporings- en veiligheidsbelangen zich tegen een verhoor van de informant verzetten en de informant ook niet bereid is als (afgeschermde) getuige een verklaring af te leggen, heeft de rechter-commissaris van het verhoor afgezien. Vervolgens heeft de rechtbank ter terechtzitting van 10 april 2013 alsnog, in een andere samenstelling, het herhaalde verzoek van de verdediging tot het horen van de informant afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank het belang van de veiligheid van de informant en de bescherming van zijn identiteit in aanmerking genomen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het de juistheid van de CIE-informatie “wil” aannemen en daarmee het niet noodzakelijk bevonden de informant te horen. Het hof heeft het desbetreffende verzoek eveneens afgewezen.
4. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof de afwijzing van het verzoek tot het als getuige horen van de CIE-informant niet (voldoende) begrijpelijk heeft gemotiveerd. Het middel keert zich zowel tegen de afwijzing van het verzoek bij het tussenarrest van 9 april 2015 als tegen de afwijzing van het herhaalde verzoek bij het eindarrest van 18 maart 2016.3.
5. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op tijdstippen in de nacht van 11 op 12 december 2010 te Nijmegen tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
- aan een persoon genaamd [betrokkene 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een dubbele kaakfractuur), heeft toegebracht, door deze [betrokkene 1] opzettelijk meermalen met kracht in/op/tegen zijn gezicht en/of hoofd en tegen zijn lichaam te slaan en/of te stompen en [betrokkene 1] (terwijl hij weerloos op de grond lag) meermalen met kracht tegen zijn lichaam te schoppen en/of te trappen.”
6. De tijdig ingediende appelschriftuur van de raadsman van 3 mei 2013 houdt het volgende in:
“Appellant is verbaasd over de heroverweging van de rechtbank ten aanzien van het horen van de informant. Immers, de rechtbank had in een andere samenstelling eerst aangegeven dat de informant gehoord moest worden bij de rechter-commissaris.
Appellant is van oordeel dat het horen van de informant in hoger beroep alsnog dient plaats te vinden. De informant heeft dusdanige informatie gegeven die ontlastend is danwel kan zijn voor hem. Het heeft er sterke schijn van dat de informant ooggetuige is geweest en derhalve belangrijke informatie kan geven over hetgeen zich heeft voorgedaan.
Indien de informant niet gehoord kan worden volgens uw hof, is appellant van oordeel dat de runners van de informant gehoord zouden moeten worden, danwel dat de CIE-officier van justitie gehoord dient te worden onder andere ten aanzien van hetgeen zij richting de rechter-commissaris kenbaar heeft gemaakt over de informant.”
7. De advocaat-generaal bij het hof heeft bij brief van 21 januari 2014 als volgt gereageerd op de inhoud van de appelschriftuur:
“Ingevolge art. 410 van het Wetboek van Strafvordering kunnen ook tijdig in een appelschriftuur opgegeven getuigen – die getoetst dienen te worden aanhet criterium van het verdedigingsbelang – worden geweigerd op gronden als bedoeld in art. 264.
Ik ben van oordeel dat de gezondheid en het welzijn van de door u gevraagde getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen. Daarom verzet ik mij tegen het horen van de getuige. Wel kan de chef van de CIE en/of de officier van justitie verantwoordelijk voor de CIE worden gehoord.”
8. Bij een op 6 februari 2014 namens de voorzitter van de strafkamer van het hof verzonden e-mailbericht is de raadsman ervan in kennis gesteld dat de voorzitter vooralsnog geen aanleiding ziet om in het verzoek tot het horen van de CIE-informant te bewilligen. Dat e-mailbericht houdt voorts in dat de voorzitter de advocaat-generaal zal verzoeken om door de CIE-chef en/of de CIE-officier van justitie een aanvullend proces-verbaal te laten opmaken ten aanzien van de CIE-informatie. De raadsman is daarbij in de gelegenheid gesteld vragen op te geven.
9. Bij brief van 26 februari 2014 heeft de raadsman zijn vragen aan de CIE-chef en de CIE-officier van justitie opgegeven. Van de CIE-officier van justitie wenste de raadsman onder meer antwoord op de volgende vragen:
“8. Kunt u aangeven of de informant heeft verklaard dat [betrokkene 2] de mishandeling alleen heeft gedaan of met anderen?
9. Kunt u aangeven indien de informant heeft aangegeven dat [betrokkene 2] de mishandeling met anderen heeft gepleegd, wie deze personen zijn of hoe deze personen er uit hebben gezien?
10. Kunt u aangeven of de informant iets heeft verklaard over [verdachte] en/of [betrokkene 3] ?”
10. Ter beantwoording van de door de raadsman opgegeven vragen is een tweetal processen-verbaal opgemaakt. Het betreft een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van [verbalisant 1] , chef van het Team Criminele Inlichtingen Oost-Nederland, van 29 maart 2014 en een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van [verbalisant 2] , CI-officier van justitie bij het parket Oost-Nederland, van 3 april 2014.4.Het laatstgenoemde proces-verbaal houdt als antwoorden op de vragen 8, 9 en 10 van de raadsman het volgende in:
“8. Zoals ik in mijn brief van 9 februari 2012 aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken te Arnhem heb gemeld, heeft de informant geen (belastende of ontlastende) concrete informatie gegeven over andere personen dan degene die genoemd wordt in het betreffende TCI-proces-verbaal.
9. Zie onder 8.
10. Zie onder 8.”
11. De raadsman heeft bij faxbericht van 6 mei 2014 aan het hof medegedeeld dat de verdediging van oordeel is dat [verbalisant 2] en [verbalisant 1] ter terechtzitting van het hof dienen te verschijnen en dat het daarnaast in het belang van de verdediging en noodzakelijk is om de informant als getuige te horen. In dat verband heeft de raadsman aangevoerd dat [verbalisant 2] en [verbalisant 1] het grootste deel van zijn vragen ten onrechte niet hebben beantwoord.
12. Vervolgens heeft de raadsman bij faxbericht van 19 januari 2015 aan de advocaat-generaal verzocht de informant als getuige op te roepen. Ook in dit verband stelt de raadsman dat verreweg het grootste deel van de vragen niet is beantwoord, waarvan het merendeel ten onrechte, terwijl de verdediging belang heeft de getuige te horen, in het bijzonder over zijn reden van wetenschap. Dat faxbericht houdt in dat de verdediging subsidiair van oordeel is dat veel vragen ten onrechte niet zijn beantwoord door de TCI-chef en de CI-officier van justitie en dat beiden derhalve ter terechtzitting als getuigen zouden dienen te verschijnen.
13. Ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2015 heeft de raadsman, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal, onder meer het volgende aangevoerd:
“CIE-informatie wordt vaak gebruikt om een onderzoek te starten. In deze zaak is dat anders. De CIE-informatie die zich in het onderhavige dossier bevindt, is potentieel ontlastend. In eerste aanleg is het verzoek om de CIE-informant te horen, toegewezen. Later is de rechtbank daarop teruggekomen. Ook in hoger beroep heb ik verzocht om de informant te horen. De advocaat-generaal heeft zich tegen het horen van de informant verzet, omdat de gezondheid en het welzijn van de informant in gevaar zou worden gebracht. Ik vraag me af waarom door het horen van deze informant gevaar voor zijn gezondheid zou ontstaan. Het is wel van belang dat zijn identiteit niet bekend wordt. Dat snap ik. Ik hoef zijn identiteit niet te weten. Het is belangrijk dat deze getuige wordt gehoord. Er is veel onduidelijk. Er is verdachte een forse straf opgelegd. Als de informant op de bewuste avond in de Matrixx zelf aanwezig is geweest en hij heeft gezien wat er is gebeurd, dan kan hij mogelijk ook meer vertellen over de rol van verdachte en de medeverdachte. De informatie die hij heeft gegeven, lijkt te impliceren dat verdachte [verdachte] niet degene kan zijn geweest die de vechtpartij is begonnen en [betrokkene 1] zwaar heeft mishandeld. In hoger beroep heb ik wel vragen mogen stellen aan de CIE-officier van justitie en aan de chef van het TCI. Die hebben echter zeer weinig antwoorden gegeven. En de antwoorden die ik wel heb gekregen, begrijp ik niet. Ik heb de CIE-officier van justitie gevraagd of zij nader kon onderbouwen waarom de veiligheid van de getuige is het gedrang is, in het bijzonder omdat ik instem met het anoniem horen van de getuige. Daar heb ik geen antwoord op gekregen. Ik persisteer bij mijn verzoek om de informant als getuige te horen.
Als dit verzoek wordt afgewezen, dan wil ik alsnog de CIE-chef en de CIE-officier van justitie horen.”
14. Het hof heeft bij tussenarrest van 9 april 2015 onder de aanhef “Verzoek tot het horen van de CIE-informant” als volgt beslist op het verzoek van de raadsman:
“De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 26 maart 2015, net als in eerste aanleg, verzocht om de CIE-informant als getuige te doen horen. Daartoe is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de verdediging belang heeft bij het horen van de informant als getuige. Als de informant op de bewuste avond in de Matrixx zelf aanwezig is geweest en heeft gezien wat er is gebeurd, kan hij mogelijk ook meer vertellen over de rol van verdachte en de medeverdachte. De informatie die hij heeft gegeven lijkt te impliceren dat verdachte [verdachte] niet degene kan zijn geweest die de vechtpartij is begonnen en [betrokkene 1] zwaar heeft mishandeld. Om hierover helderheid te krijgen dient de informant als getuige te worden gehoord. De verdediging gaat in dit verband akkoord met maatregelen die de identiteit van de informant/getuige kunnen afschermen.
Het openbaar ministerie heeft zich verzet tegen het horen van de informant als getuige. Daarbij is gewezen op het persoonlijke veiligheidsbelang van de informant en op het belang van de opsporing in het algemeen bij het onbekend blijven van de identiteit van informanten om te voorkomen dat informanten niet meer informatie willen geven. Volgens het openbaar ministerie zou het horen van de informant over zijn redenen van wetenschap duidelijk maken wie hij is, want dan zou het lijstje met naam en toenaam van getuigen in het dossier “afgevinkt” kunnen worden. Bovendien is er sprake van voldoende compensatie, nu zowel de CIE-officier van justitie als de TCI-chef van de politie schriftelijk op vragen van de verdediging hebben geantwoord. Alle belangen afwegende moet het verzoek daarom worden afgewezen, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal dat op 2 augustus 2011 is opgemaakt door [verbalisant 3] , inspecteur van politie, Groepschef van de Criminele Inlichtingen Eenheid bij de Politie Gelderland-Zuid. In dit proces-verbaal is onder meer de volgende informatie die via één informant is ingekomen opgenomen:
“(…) Omstreeks december 2010 heeft [betrokkene 2] gevochten in de Matrixx. Hij heeft een Antilliaanse jongen zwaar mishandeld (…)”.
De verstrekte informatie is door de verbalisant als betrouwbaar aangemerkt.
[betrokkene 2] voornoemd is in eerste aanleg bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Hij heeft, kort gezegd, ontkend iemand te hebben mishandeld.
In eerste aanleg heeft de verdediging zowel in de zaak van verdachte [betrokkene 3] als in de zaak van verdachte [verdachte] verzocht om de informant te horen. In de zaak van verdachte [verdachte] heeft de rechtbank, nadat zij in een eerdere beslissing het verzoek had toegewezen en het openbaar ministerie had geweigerd medewerking aan het oproepen van de informant als getuige te verlenen, uiteindelijk alsnog het herhaalde verzoek tot het horen van de informant afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer nog overwogen dat zij in de gegeven situatie uitgaat van de juistheid van de informatie zoals die hiervoor is weergegeven. In de zaak van verdachte [betrokkene 3] is het verzoek tot het horen van de informant meteen afgewezen.
In beide zaken hebben de CIE-officier van justitie als de TCI-chef van de politie in een proces-verbaal antwoord gegeven op een aantal vragen van de verdediging aangaande de informant en de door de informant gegeven informatie. Het merendeel van de vragen is onbeantwoord gebleven, omdat volgens de betreffende verbalisant het beantwoorden van de vragen kan bijdragen aan het bekend worden van de identiteit van de informant. De TCI-chef heeft wel verklaard dat uit nader onderzoek zou zijn gebleken dat de informatie alleen betrekking kan hebben op de ten laste gelegde mishandeling.
De informant, zo blijkt uit voormelde processen-verbaal, is op geen enkele manier bereid medewerking te verlenen aan een getuigenverhoor.
Het hof is om de volgende redenen van oordeel dat door het achterwege blijven van het verhoor van de informant de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad. Er zijn geen dan wel onvoldoende aanwijzingen dat de informant informatie heeft over de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachte. De door de informant gegeven informatie ziet niet op hen. Zij is vaag en in algemene bewoordingen gesteld. In het dossier zoals dat aan het hof ter beschikking staat, zijn voorts vele wat betreft de betrokkenheid van verdachte en medeverdachte uiteenlopende verklaringen van personen opgenomen die de voorvallen geheel of gedeeltelijk hebben meegekregen, zodat het hof op basis van de door de raadsman gegeven onderbouwing niet ziet wat een nieuwe - belastende of ontlastende verklaring - zou kunnen toevoegen.
Het hof ziet op grond van het voorgaande eveneens geen belang voor de verdediging dan wel noodzaak om, zoals subsidiair is verzocht, de TCI-chef en de CIE-officier van justitie als getuige te horen.
Zowel het primaire als het subsidiaire verzoek zal daarom worden afgewezen.”
15. Ter terechtzitting van 4 maart 2016 heeft het hof met instemming van de procespartijen het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van het tussenarrest van 9 april 2015. De advocaat-generaal heeft zich in het requisitoir op het standpunt gesteld dat een verklaring van de informant niet van belang is voor de beantwoording van de vragen van art. 348 en 350 Sv.5.De raadsman heeft vervolgens het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig een pleitnota die, voor zover hier relevant, het volgende inhoudt:6.
“Alternatief scenario
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [betrokkene 2] betrokken is bij deze zaak. Naar het oordeel van de verdediging is dit dusdanig dat het heel goed zou kunnen zijn dat hij met vrienden van hem (niet zijnde client) verantwoordelijk is voor de mishandeling van [betrokkene 1] en [betrokkene 4] .
Allereerst heeft de medeverdachte [betrokkene 3] dit verklaard ter zitting op 25 mei 2011.
Later is gebleken dat de verklaring van hem niet verzonnen was want er kwam betrouwbare informatie binnen bij de CIE dat [betrokkene 2] gevochten had in de Matrixx in december 2010 en dat hij een Antilliaanse jongen zwaar mishandeld had.
Vervolgens is [betrokkene 2] door justitie ook als verdachte beoordeeld en in die hoedanigheid verhoord.
Daaruit blijkt dat hij ook betrokken is bij een opstootje!
Verder blijkt uit de verklaring van [betrokkene 3] dat hij met een jongen met een licht shirt was. Dit kan dus de jongen zijn die door getuigen wordt beschreven als jongen met een wit vest.
Verder blijkt uit het dossier dat [betrokkene 2] een litteken heeft bij zijn rechteroog (zie 1e verhoor [betrokkene 2] p. 261) en krulletjes dan wel krullend haar heeft (zie p. 265) en dit past bij de verklaring over de persoon 1 die begonnen is met vechten.
Conclusie is dan ook dat er niet alleen geen, althans onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van client maar dat er ook een zeer aannemelijk alternatief scenario is.
Nieuw voorwaardelijk verzoek tot horen informant, subsidiair TCI Chef, als getuige, indien uw Hof niet tot een vrijspraak komt.
Gelet op bovenstaande blijft de verdediging van oordeel dat het belangrijk is dat de informant wordt gehoord en anders subsidiair de TCI chef. Niet alleen om het alternatieve scenario te kunnen onderbouwen maar ook om ontlastend bewijs te kunnen leveren. Er is namelijk een grote kans dat client en [betrokkene 2] door elkaar zijn gehaald, nu [betrokkene 1] verklaart over littekens die hij heeft gezien bij 1 van de daders en het feit dat [betrokkene 1] een dergelijk litteken heeft. Client heeft ook een litteken in zijn gezicht maar anders dan [betrokkene 1] zegt. Daarnaast ligt er betrouwbare CIE informatie waarin wordt gezegd dat [betrokkene 2] betrokken is geweest bij de mishandeling.
Het heeft er alle schijn van dat de informant ooggetuige is geweest van het incident en dat hij heeft gezien wat er is gebeurd en dat [betrokkene 2] er bij betrokken is geweest.
Uw Hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat er geen dan wel onvoldoende aanwijzingen zijn dat de informant informatie heeft over de betrokkenheid van de verdachten. Dit terwijl de informant informatie heeft gegeven over dezelfde vechtpartij waarvoor mijn cliënt nu terecht staat. Wat heeft de informant nog meer allemaal verteld aan zijn runners.
De informatie is vaag volgens uw Hof. Ik zou zeggen reden temeer om hem te ondervragen. Wat heeft hij gezien? Wat weet hij.
Verder stelt uw hof dat er veel uiteenlopende verklaringen zijn over de betrokkenheid van verdachte en dat niet ingezien kan worden wat een nieuwe belastende of ontlastende verklaring zou kunnen toevoegen. Het gaat om het verdedigingsbelang als criterium. Het lijkt mij niet vol te houden dat een nieuwe ontlastende verklaring niet in het belang van de verdediging is.
Daarnaast loopt uw Hof vooruit op hetgeen de informant zou kunnen verklaren.
Kortom ik verzoek uw Hof om uw standpunt te herzien en alsnog het verzoek van de verdediging om de informant subsidiair de TCI chef, te horen toe te wijzen. Dat kan want uw Hof zit in een andere samenstelling en daarnaast zijn er op deze zitting nieuwe argumenten uitgewisseld.
Tenslotte heeft de Rechtbank ook haar eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de getuige herzien, ten nadele van de verdediging.”
16. Het hof heeft in zijn eindarrest van 18 maart 2016 onder meer het volgende overwogen:
“Betrokkenheid [verdachte] bij het geweld in de nacht van 12 december 2010
[betrokkene 4] heeft verklaard dat [verdachte] in de Matrixx (met twee anderen) geweld heeft gebruikt tegen [betrokkene 1] en dat [verdachte] samen met [betrokkene 3] buiten achter (onder meer) hem is aangerend. [betrokkene 4] heeft pas op de zitting van 10 augustus 2011 de naam van [verdachte] genoemd, maar zijn verklaring op zitting sluit aan bij zijn verklaringen bij de politie waar hij over een persoon heeft verklaard die hij kende van gezicht en die bij hem op school in Boxmeer heeft gezeten. Uit het onderzoek van de politie blijkt dat [verdachte] inderdaad op de betreffende school in Boxmeer heeft gezeten. Bovendien heeft Jovian [verdachte] herkend tijdens de Foslo.
De verklaringen van [betrokkene 4] dat [verdachte] betrokken is geweest bij de geweldsincidenten in en buiten de Matrixx vinden steun in de verklaringen van anderen waaruit blijkt dat [betrokkene 3] zowel (met twee anderen) in de Matrixx als (met een ander) buiten de Matrixx geweld heeft gebruikt in combinatie met de verklaringen waaruit blijkt dat [betrokkene 3] in de Matrixx de hele tijd bij [verdachte] was en dat [betrokkene 3] en [verdachte] gezamenlijk de Matrixx hebben verlaten, kort nadat ook de slachtoffers de Matrixx hadden verlaten. Toen [betrokkene 3] buiten de Matrixx geweld gebruikte tegen [betrokkene 1] was hij in gezelschap van een ander, terwijl niemand heeft verklaard (ook [betrokkene 3] en [verdachte] niet) dat na het verlaten van de Matrixx [betrokkene 3] en [verdachte] zich hebben gesplitst en [betrokkene 3] met een andere persoon dan [verdachte] zijn weg heeft vervolgd.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het betoog van de verdediging dat erop neerkomt dat [betrokkene 4] zich zou hebben vergist, doordat zijn waarnemingsvermogen of zijn blikveld werd belemmerd als gevolg van situationele dan wel zijn persoon betreffende omstandigheden. Het hof ziet ook overigens geen redenen om geen (of slechts aanvullend) geloof te hechten aan zijn verklaringen. (…)
Eindconclusie
(…) Het hof heeft de door de verdediging vermelde 'alternatieve scenario's' overwogen maar is tot de conclusie gekomen dat deze niet juist zijn. Het is niet aannemelijk dat verdachten alleen maar in de buurt waren doch niets met het geweld te maken hadden, en evenmin dat de een de ander heeft weggetrokken. Ook is niet aannemelijk dat het geweld buiten uitging van [betrokkene 2] en [betrokkene 5] , en bijgevolg dat zij ook eerder binnen het geweld hadden gepleegd, mede in het licht van de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 4] dat zij moesten omlopen.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof opnieuw voorwaardelijk verzocht de CIE-informant dan wel subsidiair de TCI-chef en runners als getuigen te horen.
De verdediging heeft dit zelfde verzoek gedaan bij appelschriftuur d.d. 3 mei 2013 en ter terechtzitting van dit hof van 26 maart 2015. Het hof heeft hierop bij tussenarrest van 9 april 2015 afwijzend beslist. Het hof wijst het verzoek af op dezelfde gronden als het eerdere verzoek. Er is niet gebleken van nieuwe informatie die zou nopen tot een andere beslissing. Voor zover is opgemerkt dat het hof in de gegeven motivering vooruit loopt op hetgeen de getuige zou kunnen verklaren, wordt naar het oordeel van het hof miskend dat dit punt de beslissing van het hof niet zelfstandig draagt.”
17. Vooropgesteld kan worden dat een tot de zittingsrechter gericht verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen door de verdediging dient te worden gemotiveerd teneinde de rechter in staat te stellen de relevantie van dat verzoek in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te beoordelen. Ingeval het verzoek tot het horen een persoon betreft die in het vooronderzoek nog geen verklaring heeft afgelegd, dient de motivering van het verzoek betrekking te hebben op het belang van het afleggen van een verklaring door het horen van deze getuige voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing en dienen in het bijzonder de redenen te worden opgegeven waarom de verklaring kan strekken - voor zover hier relevant - tot staving van de betwisting van het ten laste gelegde. Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval - en met inachtneming van het toepasselijke criterium - moeten beoordelen.7.
18. Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek tot het horen van de informant bij het tussenarrest van 9 april 2015 geldt het volgende.8.
19. In een geval waarin in de appelschriftuur als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv een opgave van getuigen wordt gedaan, dient de rechter, gelet op art. 418, eerste lid, Sv - behoudens de zich hier niet voordoende uitzondering van het tweede lid van die bepaling - de in art. 288, eerste lid, Sv voorziene maatstaf te hanteren. Het hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat door het achterwege blijven van het verhoor van de informant de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad. Aldus heeft het hof, zoals ook de steller van het middel constateert, de juiste maatstaf gehanteerd.
20. De maatstaf van het verdedigingsbelang noopt de rechter ertoe een verzoek tot oproeping van getuigen te beoordelen vanuit de gezichtshoek van de verdediging en met het oog op het belang van de verdediging bij de inwilliging van het verzoek. Dit brengt mee dat alleen dan kan worden gezegd dat de verdachte door afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad, indien de punten waarover de getuige kan verklaren, in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren. In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.9.
21. Aan het verzoek tot het horen van de informant is ter terechtzitting van 26 maart 2015 ten grondslag gelegd dat de zich in het dossier bevindende CIE-informatie potentieel ontlastend is. In dit verband is aangevoerd dat die informatie lijkt te impliceren dat de verdachte niet degene kan zijn geweest die de vechtpartij is begonnen en [betrokkene 1] zwaar heeft mishandeld. Als de informant op de bewuste avond in de Matrixx aanwezig is geweest en heeft gezien wat er is gebeurd, kan hij mogelijk ook meer vertellen over de rol van de verdachte en [betrokkene 3] , aldus de raadsman.
22. Het hof heeft aan de afwijzing van het verzoek in het tussenarrest onder meer ten grondslag gelegd dat de door de informant gegeven informatie niet op de verdachte en [betrokkene 3] ziet en dat er geen dan wel onvoldoende aanwijzingen zijn dat de informant informatie heeft over hun betrokkenheid. Die overweging kan de afwijzing van het verzoek niet dragen. De verdediging heeft juist betoogd dat de verdachte niet was betrokken bij het ten laste gelegde feit. De verdediging heeft met het horen van de CIE-informant als getuige onderbouwing willen geven aan het alternatieve scenario dat niet de verdachte, maar (onder anderen) [betrokkene 1] de aangever [betrokkene 1] heeft mishandeld. Daarbij komt dat het hof kennelijk onder ogen heeft gezien dat sprake zou kunnen zijn van een ontlastende verklaring. Het hof overweegt echter dat het niet ziet wat een nieuwe – belastende of ontlastende – verklaring zou kunnen toevoegen, waarbij het verwijst naar de vele uiteenlopende verklaringen die zich in het dossier bevinden. Ik acht het oordeel van het hof ook in zoverre ontoereikend gemotiveerd. Relevant is in dezen of de punten waarover de getuige kan verklaren in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren. In de overwegingen van het hof ligt besloten dat het hof de mogelijkheid onder ogen ziet dat de getuige een ontlastende verklaring kan afleggen. Onder die omstandigheden kan niet worden volgehouden dat de punten waarover de getuige kan verklaren in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in de onderhavige strafzaak te nemen beslissing.
23. Gelet op het voorafgaande acht ik de afwijzing van het verzoek in het tussenarrest, in het licht van enerzijds hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen, ontoereikend gemotiveerd.
24. Het voorafgaande leidt tot de slotsom dat het middel, voor zover het klaagt over de afwijzing van het verzoek tot het horen van de CIE-informant bij tussenarrest van 9 april 2015, doel treft. Dat betekent dat het middel voor het overige geen bespreking behoeft.
25. Ook het tweede middel, dat de klacht behelst dat de strafoplegging ontoereikend is gemotiveerd, kan buiten bespreking blijven. In geval de Hoge Raad anders mocht oordelen en behoefte heeft aan een aanvullende conclusie, zal ik daartoe overgaan.
26. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel kan buiten bespreking blijven. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
27. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak – voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen – en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑10‑2017
Bij ‘akte partiële intrekking cassatie’ van 29 september 2016 is het cassatieberoep ingetrokken ten aanzien van de vrijspraak van het primair ten laste gelegde en de vrijspraak van het subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde voor zover dit ziet op de aangever [betrokkene 4] .
Met de inwerkingtreding van de Politiewet 2012 is de naam Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) gewijzigd in Team Criminele Inlichtingen (TCI). Bij de weergave van het procesverloop gebruik ik de afkorting die wordt gebruikt in het desbetreffende gedingstuk.
Het proces-verbaal van de CI-officier van justitie bevat bij ondertekening de handgeschreven datum 4 april 2014.
Zie p. 1-2 van het op schrift gestelde requisitoir.
Pagina’s 15-17.
Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015 en HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219.
Het middel klaagt niet over de afwijzing van het ter terechtzitting van 26 maart 2015 gedane subsidiaire verzoek tot het horen van de CIE-chef en de CIE-officier van justitie.
Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers, rov. 2.5 en 2.76.
Beroepschrift 26‑10‑2016
De Hoge Raad der Nederlanden
te 's‑Gravenhage
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Datum betekening: 31 augustus 2016
Geacht College,
Ondergetekende,
mr B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, kantoorhoudende te Amsterdam aan het Van der Helstplein 3, Cleerdin & Hamer Advocaten, (Postbus 51143,1007 EC), die in deze zaak bijzonderlijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
de heer [rekwirant],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats],
heeft hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest, alsmede de tussenbeslissingen van het Gerechtshof te Arnhem, gewezen tegen rekwirant in de zaak met parketnummer 21/004738-13.
In deze zaak heeft het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 18 maart 2016 rekwirant ter zake van het medeplegen van zware mishandeling een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren. Daarnaast heeft het Hof de vordering van benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen tot een bedrag van € 3.025,00 en aan rekwirant voor dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het beroep in cassatie tegen bovenvermeld arrest is op 23 maart 2016 namens rekwirant ingesteld door mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Arnhem.
Het Hof heeft rekwirant vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en van het subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde voor zover dit ziet op aangever [betrokkene 4]. Het cassatieberoep richt zich niet tegen die beslissingen tot vrijspraak. Zie hiervoor ook de inhoud van als bijlage aan de schriftuur gehechte cassatieakte, waarbij het cassatieberoep alsnog in die zin wordt beperkt.
Rekwirant voert de navolgende middelen van cassatie aan:
I. Schending van art. 6 EVRM en/of de artt. 263, 264, 287, 288, 330, 410, 415 en/of 418 Sv en/of de beginselen van een behoorlijke procesorde, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder is — mede in het licht van hetgeen in art. 6 EVRM is bepaald aangaande het recht getuigen (ook à decharge) te mogen ondervragen — zowel de afwijzing bij tussenarrest d.d. 9 april 2015 van het verzoek ‘de CIE-informant’ als getuige te horen, als ook de afwijzing van het ter terechtzitting d.d. 4 maart 2016 herhaalde (en bij arrest d.d. 18 maart 2016 afgewezen) verzoek ‘de CIE-informant’ als getuige te horen, niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd. Het arrest van het Hof kan daarom niet in stand blijven.
Toelichting
Rekwirant is in de onderhavige zaak door het Gerechtshof in Arnhem veroordeeld wegens het medeplegen van zware mishandeling jegens [betrokkene 1] in de nacht van 11 op 12 december 2010. Aan hem is ter zake van dat feit een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren. Daarnaast heeft het Hof de vordering van benadeelde partij [betrokkene 1] toegewezen tot een bedrag van € 3.025,00 en aan rekwirant voor dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De genoemde mishandeling heeft plaatsgevonden zowel in als buiten uitgaansgelegenheid Matrixx in Nijmegen. Van de mishandeling van een andere aanwezige, [betrokkene 4], is rekwirant integraal vrijgesproken.
Het in feitelijke aanleg door en namens rekwirant ingenomen standpunt komt er kort gezegd op neer dat rekwirant erkent in de nacht van 11 op 12 december 2010 (samen met medeverdachte [betrokkene 3]) in de Matrixx in Nijmegen aanwezig te zijn geweest en daar een ruzie te hebben gezien, maar dat hij zich niet zelf schuldig heeft gemaakt aan geweldshandelingen.
Procesverloop
Voor een goed begrip van de zaak is voorts van belang dat de eerder genoemde medeverdachte [betrokkene 3] op de zitting in eerste aanleg d.d. 25 mei 2011 als getuige heeft verklaard dat de jongen die met rekwirant liep (te weten [betrokkene 2]) ruzie kreeg en dat er vervolgens gevochten werd. Toen [betrokkene 3] dat zag dat er gevochten werd tussen [betrokkene 2] en de slachtoffers, heeft hij rekwirant weggetrokken, zo heeft hij verklaard op de genoemde terechtzitting. Daarbij zijn zij beiden gevallen, waarna zij vervolgens de genoemde uitgaansgelegenheid dienden te verlaten. [betrokkene 3] heeft op de genoemde zitting een beschrijving gegeven van [betrokkene 2], waarbij hij o.a. aandacht heeft besteed aan de huidskleur van [betrokkene 2] (iets donkerder dan getint), zijn haar (krulletjes) en de omstandigheid dat [betrokkene 2] een litteken heeft bij zijn ogen.
Vervolgens is het onderzoek ter terechtzitting geschorst opdat er nader onderzoek kon worden gedaan naar de mogelijke betrokkenheid van [betrokkene 2] bij het ten laste gelegde feit en er een vijftal Oslo-confrontaties konden plaatsvinden. Ook heeft de rechtbank bepaald dat een drietal getuigen zou worden opgeroepen voor de volgende zitting, te weten [betrokkene 6], [betrokkene 4] en [betrokkene 1]. Ten aanzien van [betrokkene 2] heeft de rechtbank ook nog overwogen dat deze moest worden opgespoord en gehoord.
Op de volgende zitting, die plaatsvond op 10 augustus 2011, heeft de officier van justitie om aanhouding van de zaak verzocht. Hij heeft daartoe het navolgende aangevoerd:
‘Naar aanleiding van de getuigenverklaring van [betrokkene 3] ter terechtzitting afgelegd op 25 mei 2011 is er onderzoek ingesteld naar eventuele betrokkenheid van [betrokkene 2]. Aanvankelijk kwam er niets uit dat onderzoek, maar vorige week is er naar aanleiding van betrouwbaar en concrete CIE informatie nader onderzoek ingesteld naar de betrokkenheid van [betrokkene 2]. Dat onderzoek is nu in volle gang. Het is van belang dat, dat onderzoek eerst wordt afgerond en dat deze zaak tot die tijd wordt aangehouden. U, de voorzitter, vraagt mij of het CIE-proces-verbaal en de tactische informatie naar aanleiding van dit onderzoek aan het dossier van verdachte kunnen worden toegevoegd. Ik zal daarvoor zorg dragen.
(…)
De CIE-informatie betreft de betrokkenheid van [betrokkene 2] bij het gevecht in de Matrixx. Meer kan ik er op dit moment niet over zeggen.’
Na het horen van de drie eerdergenoemde getuigen is vervolgens de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden opdat de officier van justitie het nadere onderzoek naar de betrokkenheid van [betrokkene 2] zou kunnen afronden, waarbij de rechtbank overigens heeft bepaald dat de officier van justitie de CIE-informatie en tactische informatie van het onderzoek naar de betrokkenheid van [betrokkene 2] aan het dossier van rekwirant diende toe te voegen.
Op 11 januari 2012 vond de derde zitting in eerste aanleg plaats. Voorafgaand aan die zitting had de raadsman rekwirant in feitelijke aanleg, mr M.W.G.J. IJsseldijk, bij brief d.d. 28 december 2011 een verzoek ingediend tot het horen van [betrokkene 2] en de CIE-informant. Ter motivering van laatstgenoemd verzoek behelst die brief:
‘Daarnaast heeft de verdediging kennis genomen van het proces-verbaal van de CIE waaruit blijkt dat er door een informant vrij concrete informatie is verstrekt en dat deze informatie ook als betrouwbaar is aangemerkt door de groepschef van de Criminele Inlichtingen Eenheid.
De verdediging acht de kans groot dat het hier om een informant gaat die getuige is geweest van het incident, gelet op de concrete informatie die hij heeft gegeven en gelet op het feit dat deze informatie als betrouwbaar is aangemerkt. Derhalve heeft de verdediging er een belang bij om deze informant als getuige te horen.
De verdediging begrijpt dat politie en justitie de identiteit van deze informant niet willen prijsgeven, maar de verdediging heeft er geen problemen mee indien deze informant bij de rechter-commissaris wordt gehoord en dat er maatregelen worden getroffen in die zin dat hij verder anoniem gehoord kan worden. ’
Blijkens het proces-verbaal terechtzitting d.d. 11 januari 2012 heeft de raadsman van rekwirant op die zitting het navolgende naar voren gebracht:
‘Bij brief van 28 december 2011 heb ik de officier van justitie verzocht getuige [betrokkene 2] en de CIE-informant op te roepen en de officier van justitie heeft dat verzoek afgewezen. Ik wil bij dat verzoek persisteren en ook dat verzoek graag nader onderbouwen.
De eerste getuige die ik zou willen horen is [betrokkene 2]. Deze persoon is naar voren gekomen toen [betrokkene 3] als getuige werd gehoord. Hij noemde toen [betrokkene 2] als mogelijke dader en hoewel de officier van justitie toen wat stekelig reageerde op mijn verzoek, bleek [betrokkene 2] uiteindelijk toch met deze zaak te maken te hebben en is hij uiteindelijk ook gehoord. Ik zou graag [betrokkene 2] confronteren met de verklaring van [betrokkene 3]. [betrokkene 2] zou volgens [betrokkene 3] ruzie hebben gekregen met een ander persoon.
[betrokkene 2] weet bij de politie echter alleen van een woordenwisseling en verder zegt hij niet zoveel. Daarnaast is het zo dat [betrokkene 2] een litteken heeft en dat past bij de verklaring van [betrokkene 1] over de dader. Een ander punt is dat [betrokkene 2] ook nog een naam heeft genoemd van een andere persoon, een zekere [naam 1]. Mogelijk is hij ook een getuige. Dat is van belang voor de verdediging.
De tweede getuige die ik wil horen is de CIE- informant. Hij heeft vrij concrete informatie gegeven. Ik zou graag willen weten hoe deze informant aan die informatie komt. Heeft hij dat zelf gezien of heeft hij alleen van horen zeggen? Dat is onduidelijk. De officier van justitie heeft mijn verzoek afgewezen in verband met het belang van de afscherming van de identiteit van CIE- informanten, maar het gaat me er niet om wie dit is. Op grond van artikel 187d van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter-commissaris de identiteit van de getuige anoniem houden.
De verdediging zal komen met een alternatief en dat is dat het geweld dat is gepleegd, is gedaan door [betrokkene 2] en vrienden van [betrokkene 2].’
De rechtbank heeft het vervolgens — ondanks verzet van de kant van de officier van justitie — noodzakelijk geacht de CIE-informant te horen over zijn wetenschap met betrekking tot de betrokkenheid van [betrokkene 2] bij de vechtpartij in de Matrixx, waarbij volgens de rechtbank met name van belang was of de informant zelf iets heeft gezien en als hij iets heeft gezien, wat hij dan heeft gezien. De rechtbank heeft het aan de rechter-commissaris overgelaten hoe het verhoor van de CIE-informant zou plaatsvinden.1.
Ten tijde van de vijfde en laatste zitting in eerste aanleg (te weten die van 10 april 2013) waren inmiddels in het bijzijn van de verdediging acht getuigen gehoord. Dat gold echter niet voor de CIE-informant. De raadsman van rekwirant heeft vervolgens aangegeven dat hij persisteert bij het verzoek de CIE-informant te horen. In dat kader heeft de raadsman blijkens eerdergenoemd proces-verbaal onder meer het navolgende naar voren gebracht:
‘Als de informant ook een bezoeker is van The Matrixx was, dan hoeft de verdachte helemaal niet te weten wie hij is. Er waren daar waarschijnlijk honderden mensen en rondom de vechtpartij was het heel druk.
Ik zie uit de gespreksverslagen helemaal niet naar voren komen dat er verder geen ontlastende of belastend informatie bekend is. Dit is weer een stelling van het openbaar ministerie die niet te controleren valt.
Als de rechtbank van oordeel is dat de informant niet gehoord kan worden, dan verzoek ik de CIE-officier van justitie te horen over wat er in de gespreksverslagen staat, en dat de runners worden gehoord en dat de verslagen die de runners hebben opgesteld, aan het dossier worden gevoegd.
Tevens zie ik niet het probleem van het horen van de informant. De rechter-commissaris kan vragen die te zeer verband houden met de identiteit van de informant, beletten.’
Na gehouden onderbreking voor beraad heeft de rechtbank vervolgens bij monde van de voorzitter medegedeeld:
‘dat de rechtbank zich heeft beraden op het herhaalde verzoek tot het horen van de informant. De officier van justitie heeft zich verzet omwille van de veiligheid van de informant en de bescherming van zijn identiteit. Dat zijn ook belangen waarmee de rechtbank rekening dient te houden bij de beoordeling van het verzoek. De rechtbank wil de juistheid van de CIE-informatie aannemen en daarmee is het niet noodzakelijk om de informant te horen. Tevens zijn de getuigen [betrokkene 2] en [naam 1] zelf ook gehoord. Het primaire en subsidiaire verzoek wordt aldus afgewezen.’
Het bij pleidooi nogmaals herhaalde verzoek de CIE-informant als getuige te horen is vervolgens blijkens het vonnis d.d. 24 april 2013 door de rechtbank (ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ8485) eveneens afgewezen. Bij genoemd vonnis is rekwirant vervolgens wegens het medeplegen van poging tot doodslag jegens [betrokkene 1] en het medeplegen van zware mishandeling jegens [betrokkene 4], veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden. Tegen dat vonnis is op 25 april 2013 namens rekwirant appel ingesteld. Blijkens de appelschriftuur d.d. 3 mei 2013 is namens rekwirant ter nadere toelichting op het appel het volgende aangevoerd:
‘Appellant is van oordeel dat hij ten onrechte veroordeeld is voor het medeplegen van de poging tot doodslag en het medeplegen van zware mishandeling.
Appellant is verbaasd over de heroverweging van de rechtbank ten aanzien van het horen van de informant. Immers, de rechtbank had in een andere samenstelling eerst aangegeven dat de informant gehoord moest worden bij de rechter- commissaris.
Appellant is van oordeel dat het horen van de informant in hoger beroep alsnog dient plaats te vinden. De informant heeft dusdanige informatie gegeven die ontlastend is danwel kan zijn voor hem. Het heeft er sterke schijn van dat de informant ooggetuige is geweest en derhalve belangrijke informatie kan geven over hetgeen zich heeft voorgedaan.
Indien de informant niet gehoord kan worden volgens uw hof, is appellant van oordeel dat de runners van de informant gehoord zouden moeten worden, danwel dat de CIE-officier van justitie gehoord dient te worden onder andere ten aanzien van hetgeen zij richting de rechter- commissaris kenbaar heeft gemaakt over de informant.’
De eerste zitting in hoger beroep vond plaats op 26 maart 2015. Op die zitting heeft de raadsman van rekwirant het navolgende naar voren gebracht:
‘CIE informatie wordt vaak gebruikt om een onderzoek te starten. In deze zaak is dat anders. De CIE-informatie die zich in het onderhavige dossier bevindt, is potentieel ontlastend. In eerste aanleg is het verzoek om de CIE-informant te horen, toegewezen. Later is de rechtbank daarop terugkomen. Ook in hoger beroep heb ik verzocht om de informant te horen. De advocaat-generaal heeft zich tegen het horen van de informant verzet, omdat de gezondheid en welzijn van de informant in gevaar zou worden gebracht. Ik vraag me af waarom door het horen van deze informant gevaar voor zijn gezondheid zou ontstaan. Het is wel van belang dat zijn identiteit niet bekend wordt. Dat snap ik. Ik hoef zijn identiteit niet te weten. Het is belangrijk dat deze getuige wordt gehoord. Er is veel onduidelijk. Er is verdachte een forse straf opgelegd. Als de informant op de bewuste avond in de Matrixx zelf aanwezig is geweest en hij heeft gezien wat er is gebeurd, dan kan hij mogelijk ook meer vertellen over de rol van de verdachte en de medeverdachte.
De informatie dij hij heeft gegeven, lijkt te impliceren dat verdachte [rekwirant] niet degene kan zijn geweest die de vechtpartij is begonnen en die [betrokkene 1] zwaar heeft mishandeld. In hoger beroep heb ik wel vragen mogen stellen aan de CIE-officier van justitie en aan de chef van het TCI. Die hebben echter zeer weinig antwoorden gegeven. En de antwoorden die ik wel heb gekregen, begrijp ik niet. Ik heb de CIE-officier van justitie gevraagd of zij nader kon onderbouwen waarom de veiligheid van de getuige in het gedrang is, in het bijzonder omdat ik instem met een anoniem horen van de getuige. Daar heb ik geen antwoord op gekregen. Ik persisteer bij mij verzoek om de informant als getuige te horen. Als dit verzoek wordt afgewezen, dan wil ik alsnog de CIE-chef en de CIE-officier van justitie horen.’
Daarop is als volgt gereageerd door de advocaat-generaal:
‘Ik verwijs naar het boek Informatie en Opsporingen van Van der Bel c.s. en naar het proefschrift van Brinkhoff Het is van belang dat de CIE-informatie geen bewijs is. Het is alleen van belang als de CIE-informatie voor het bewijs wordt gebruikt.
De Hoge Raad heeft in een aantal arresten overwogen dat het werken met informanten een geaccepteerde manier van werken is. Het is een enorm gevoelig systeem. Er moet een marginale toets worden gedaan. Het gaat over de rechtmatigheid. Er moeten dan wel aanwijzingen zijn dat er iets onrechtmatig is gebeurd. Dat is in de onderhavige zaak niet het geval. In de onderhavige zaak heeft de CIE exact gewerkt hoe ze had moeten werken. De persoon die in de CIE-informatie is genoemd, is als getuige gehoord. De inhoud van de informatie is daarmee getoetst. Bovendien hebben de CIE-officier van justitie en de TCI-chef in hoger beroep vragen beantwoord. Er is meer dan genoeg compensatie geboden voor het niet-horen van de CIE-informant. U vraagt mij waarom er door het horen van de CIE-informant een gevaar voor hem of het systeem zou ontstaan. Het horen van de informant over zijn redenen van wetenschap zou duidelijk maken wie hij is, want dan zou het lijstje met getuigen in het dossier ‘afgevinkt’ kunnen worden. Ik weet niet of de informant meer heeft gezien dan blijkt uit de CIE-informatie.’
Bij het tussenarrest d.d. 9 april 2015 heeft het Hof als volgt overwogen en beslist:
‘In het dossier bevindt zich een proces-verbaal dat op 2 augustus 2011 is opgemaakt door [verbalisant], inspecteur van de politie, Groepschef van de Criminele Inlichtingen Eenheid bij de Politie Gelderland-Zuid. In dit proces-verbaal is onder meer de volgende informatie die via één informant is ingekomen opgenomen:
‘(…) Omstreeks december 2010 heeft [betrokkene 2] gevochten in de Matrixx. Hij heeft een Antilliaanse jongen zwaar mishandeld (…)’.
De verstrekte informatie is door de verbalisant als betrouwbaar aangemerkt.
[betrokkene 2] voornoemd is in eerste aanleg bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Hij heeft, kort gezegd, ontkend iemand te hebben mishandeld.
In eerste aanleg heeft de verdediging zowel in de zaak van verdachte [betrokkene 3] als in de zaak van verdachte [rekwirant] verzocht om de informant te horen. In de zaak van verdachte [rekwirant] heeft de rechtbank, nadat zij in een eerdere beslissing het verzoek had toegewezen en het openbaar ministerie had geweigerd medewerking aan het oproepen van de informant als getuige te verlenen, uiteindelijk alsnog het herhaalde verzoek tot het horen van de informant afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat zij in de gegeven situatie uitgaat van de juistheid van de informatie zoals die hiervoor is weergegeven. In de zaak van verdachte [betrokkene 3] is het verzoek tot het horen van de informant meteen afgewezen.
in beide zaken hebben de CIE-officier van justitie als de TCI-chef van de politie in een proces-verbaal antwoord gegeven op een aantal vragen van de verdediging aangaande de informant en de door de informant gegeven informatie. Het merendeel van de vragen is onbeantwoord gebleven, omdat volgens de betreffende verbalisant het beantwoorden van de vragen kan bijdragen aan het bekend worden van de identiteit van de informant. De TCI-chef heeft wel verklaard dat uit nader onderzoek zo zijn gebleken dat de informatie alleen betrekking kan hebben op de ten laste gelegde mishandeling. De informant, zo blijkt uit voormelde processen-verbaal, is op geen enkele manier bereid medewerking te verlenen aan een getuigenverhoor.
Het hof is om de volgende redenen van oordeel dat door het achterwege blijven van het verhoor van de informant de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad.
Er zijn geen dan wel onvoldoende aanwijzingen dat de informant informatie heeft over de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachte. De door de informant gegeven informatie ziet niet op hen. Zij is vaag en in algemene bewoordingen gesteld. In het dossier zoals dat aan het hof ter beschikking staat, zijn voorts vele wat betreft de betrokkenheid van verdachte en medeverdachte uiteenlopende verklaringen van personen opgenomen die de voorvallen geheel of gedeeltelijk hebben meegekregen, zodat het hof op basis van de door de raadsman gegeven onderbouwing niet ziet wat een nieuwe — belastende of ontlastende verklaring — zou kunnen toevoegen.
Het hof ziet op grond van voorgaande eveneens geen belang voor de verdediging dan wel noodzaak om, zoals subsidiair is verzocht, de TCI-chef en de CIE-officier van justitie als getuige te horen.
Zowel het primaire als het subsidiaire verzoek zal daarom worden afgewezen.’
De onderhavige zaak is vervolgens in hoger beroep behandeld ter terechtzitting d.d. 4 maart 2016. Op die zitting heeft rekwirant zijn eerdere standpunt herhaald en gehandhaafd. De raadsman van rekwirant heeft het verzoek tot het horen van de CIE-informant (subsidiair: de TCI-chef) bij pleidooi herhaald.2. In het kader van dat (herhaalde) verzoek heeft hij het navolgende naar voren gebracht:
‘Gelet op bovenstaande blijft de verdediging van oordeel dat het belangrijk is dat de informant wordt gehoord en anders subsidiair de TCI chef. Niet alleen om het alternatieve scenario te kunnen onderbouwen maar ook om ontlastend bewijs te kunnen leveren. Er is namelijk een grote kans dat client en [betrokkene 2] door elkaar ziijn gehaald, nu [betrokkene 1] verklaart over littekens die hij heeft gezien bij 1 van de daders en het feit dat [betrokkene 2] een dergelijk litteken heeft.
Client heeft ook een littekenen in zijn gezicht maar anders dan [betrokkene 1] zegt. Daarnaast ligt er betrouwbare CIE informatie ligt waarin wordt gezegd dat [betrokkene 2] betrokken is geweest bij de mishandeling.
Het heeft er alle schijn van dat de informant ooggetuige is geweest van het incident en dat hij heeft gezien wat er is gebeurd en dat [betrokkene 2] er bij betrokken is geweest.
Uw Hof heeft in het tussenarrest geoordeeld dat er geen dan wel onvoldoende aanwijzingen zijn dat de informant informatie heeft over de betrokkenheid van de verdachten. Dit terwijl de informant informatie heeft gegeven over dezelfde vechtpartij waarvoor mijn client nu terecht staat. Wat heeft de informant nog meer allemaal verteld aan zijn runners.
De informatie is vaag volgens uw Hof. Ik zou zeggen reden temeer om hem te ondervragen. Wat heeft hij gezien? Wat weet hij.
Verder stelt uw hof dat er veel uiteenlopende verklaringen zijn over de betrokkenheid van verdachte en dat niet in gezien kan worden wat een nieuwe belastende of ontlastende verklaring zou kunnen toevoegen. Het gaat om het verdedigingsbelang als criterium. Het lijkt mij niet vol te houden dat een nieuwe ontlastende verklaring niet in het belang van de verdediging is.
Daarnaast loopt uw Hof vooruit op hetgeen de informant zou kunnen verklaren.
Kortom ik verzoek uw Hof om uw standpunt te herzien en alsnog het verzoek van de verdediging om de informant subsidiair de TCI chef, te horen toe te wijzen. Dat kan want uw Hof zit in een andere samenstelling en daarnaast zijn er op deze zitting nieuwe argumenten uitgewisseld.
Tenslotte heeft de Rechtbank ook haar eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de getuige herzien, ten nadele van de verdediging.’
Bij arrest d.d. 18 maart 20163. heeft het Hof wederom afwijzend beslist op dit verzoek en dat als volgt gemotiveerd:
‘Het hof wijst het verzoek af op dezelfde gronden als het eerdere verzoek. Er is niet gebleken van nieuwe informatie die zou nopen tot een andere beslissing. Voor zover is opgemerkt dat het hof in de gegeven motivering vooruit loopt op hetgeen de getuige zou kunnen verklaren, wordt naar het oordeel van het hof miskend dat dit punt de beslissing van het hof niet zelfstandig draagt.’
Wettelijk kader
Art. 288, eerste lid, Sv, dat gelet op art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is, luidt voor zover hier met name van belang:
‘De rechtbank kan van de oproeping van niet verschenen getuigen als bedoeld in art. 287, derde lid, bij met redenen omklede beslissing afzien, indien zij van oordeel is dat:
(…)
- b.
het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige of deskundige ter terechtzitting te kunnen ondervragen.
- c.
redelijkerwijs valt aan te nemen dat daardoor het openbaar ministerie niet in zijn vervolging of de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad. ’
Art. 410 luidt — voor zover hier met name van belang-:
- ‘3.
De verdachte kan, onverminderd artikel 414, in de schriftuur opgeven welke getuigen en deskundigen hij ter terechtzitting wil doen oproepen. Deze opgave wordt als een opgave in de zin van artikel 263, tweede lid, aangemerkt. Artikel 264 is van overeenkomstige toepassing. De advocaat-generaal kan, in het geval de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden, oproeping voorts weigeren indien de getuige of deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg dan wel door de rechter-commissaris is gehoord en horen ter terechtzitting redelijkerwijs niet noodzakelijk is te achten.’
Art. 418 Sv luidt — voor zover hier van belang -:
- ‘1.
De oproeping van niet verschenen getuigen kan worden geweigerd in de gevallen, genoemd in artikel 288.
(…)’.
In een geval waarin in de appelschriftuur als bedoeld in art. 410, eerste lid, Sv, een opgave van één of meer getuigen wordt gedaan, dient de rechter, gelet op art. 418, eerste lid, Sv, behoudens de zich hier niet voordoende uitzondering van art. 418, tweede lid, Sv, bij de beslissing tot afwijzing van een dergelijk verzoek één van de in art. 288, eerste lid, Sv voorziene maatstaven te hanteren.
De bij tussenarrest d.d. 9 april 2015 voor de afwijzing gegeven motivering
In het onderhavige geval heeft het Hof het eerst bij appelschriftuur gedane en vervolgens op de zitting van 26 maart 2015 herhaalde verzoek tot het horen van de CIE-informant afgewezen, niet omdat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de CIE-informant door het afleggen van een verklaring in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de CIE-informant te kunnen ondervragen, zoals de advocaat-generaal kennelijk voorstond, maar omdat het Hof van oordeel was dat door het achterwege blijven van het verhoor van de informant de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging werd geschaad. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat de ten aanzien van de CIE-informant gehanteerde grond voor afwijzing ook heeft te gelden voor verzoek tot het horen van de TCI-chef en de CIE-officier van justitie, aangezien het Hof geen belang voor de verdediging dan wel noodzaak zag deze als getuige te horen.
Allereerst dient te worden vastgesteld dat de door het Hof ten aanzien van de CIE-informant het — mede gelet op het reeds bij appelschriftuur gedane verzoek — juiste criterium heeft gebruikt. De afwijzing van het verzoek de CIE-informant te horen als getuige is echter desondanks (volstrekt) niet begrijpelijk gemotiveerd.
Het Hof heeft naar het oordeel van rekwirant onvoldoende begrijpelijk uitgelegd waarom het Hof van oordeel was dat door het achterwege blijven van het verhoor van de informant rekwirant redelijkerwijs niet in zijn verdediging werd geschaad. Daarbij is niet alleen de inhoud van de door de CIE-informant gegeven informatie van belang, maar ook dat — zoals het Hof blijkens de hierboven weergegeven overwegingen zelf heeft vastgesteld — de verstrekte informatie door de CIE als betrouwbaar is aangemerkt en de TCI-chef op enig moment heeft verklaard dat uit nader onderzoek is gebleken dat de informatie alleen betrekking kan hebben op de ten laste gelegde mishandeling.
Dat alles in aanmerking nemende moet vervolgens worden vastgesteld dat de (motivering van de) afwijzing van het verzoek de CIE-informant te horen als getuige steunt op twee pijlers.
Allereerst heeft het Hof geoordeeld dat rekwirant door het achterwegen blijven van het verhoor van de informant redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad, omdat er geen dan wel onvoldoende aanwijzingen zijn dat de informant informatie heeft over de betrokkenheid van rekwirant en zijn medeverdachte. Dit omdat — naar het kennelijk oordeel van het Hof — de door de informant gegeven informatie niet op hen ziet en omdat de informatie volgens het Hof vaag en in algemene bewoordingen gesteld is. Genoemd oordeel van het Hof is — mede gelet op hetgeen de verdediging (steeds) aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, maar ook gelet op hetgeen het Hof zelf in het tussenarrest d.d. 9 april 2015 overweegt — volkomen onbegrijpelijk. Zonder nadere toelichting (welke ontbreekt) valt allereerst niet in te zien dat — zoals het Hof overweegt — de informatie vaag is en in algemene bewoordingen is gesteld. Degene die zou hebben gevochten in de Matrixx wordt met voor- en achternaam genoemd. Ook wordt aangegeven wanneer dat (ongeveer) zou zijn gebeurd. Ook één van de slachtoffers wordt nader omschreven. Blijkens de overwegingen van het Hof heeft de TCI-chef verklaard dat uit nader onderzoek is gebleken dat de informatie alleen betrekking kan hebben op de ten laste gelegde mishandeling. Rekwirant wordt verdacht van die mishandeling en is daarvoor in eerste aanleg (en inmiddels ook in appel) veroordeeld. De verdediging heeft er uitdrukkelijk op gewezen dat de door de CIE-informant gegeven informatie erop duidt dat deze getuige is geweest van de vechtpartij/mishandeling die in deze zaak centraal staat, in ieder geval voor zover het gaat om hetgeen zich in de Matrixx heeft afgespeeld. Dat de door de CIE-informant gegeven informatie niet ziet op (de betrokkenheid van) rekwirant is nu juist de (voornaamste) reden om de CIE-informant als getuige te willen horen. Uit een dergelijk verhoor zou immers kunnen volgen dat niet rekwirant maar een ander/anderen verantwoordelijk is/zijn voor de mishandeling van de in de bewezenverklaring genoemde [betrokkene 1]. Aangezien de informatie van de CIE-informant volgens de TCI-chef betrekking heeft op de in onderhavige zaak ten laste gelegde mishandeling, door de verdediging (onweersproken) heeft gesteld dat het aannemelijk is dat de CIE-informant zelf getuige is geweest van de vechtpartij/mishandeling in de Matrixx en de advocaat-generaal op de zitting van 26 maart 2015 heeft verklaard dat hij niet weet of de informant meer heeft gezien dan blijkt uit de CIE-informatie, terwijl rekwirant steeds heeft aangegeven dat hij op het bewuste moment aanwezig was in de Matrixx, hij gezien heeft dat anderen ruzie kregen, maar dat hij toen werd weggetrokken en hij geen geweld heeft gebruikt, is niet begrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat er geen dan wel onvoldoende aanwijzingen zijn dat de informant informatie heeft over de betrokkenheid van rekwirant.
Ook de andere grond voor afwijzing van het verzoek, te weten dat in het dossier vele, wat betreft de betrokkenheid van rekwirant en zijn medeverdachte, verklaringen van personen zijn opgenomen die de voorvallen geheel of gedeeltelijk hebben meegekregen, zodat het Hof op basis van de door de raadsman gegeven onderbouwing niet ziet wat een nieuwe — belastende of ontlastende verklaring — zou kunnen toevoegen, is onbegrijpelijk.
Dat een (nieuwe) verklaring van de CIE-informant, zélfs als die verklaring voor rekwirant ontlastend zou zijn, volgens het Hof niets zou kunnen toevoegen, kennelijk omdat er al allerlei wat betreft de betrokkenheid van rekwirant en zijn medeverdachte (uiteenlopende) verklaringen in het dossier zitten van personen die de voorvallen geheel of gedeeltelijk hebben meegekregen, is een volstrekt onnavolgbare redenering/overweging en reeds om die reden onbegrijpelijk. Het Hof is met deze motivering (voorts) ten onrechte vooruitgelopen op de (mogelijke) inhoud van de verklaring van de CIE-informant. Dit onderdeel van de motivering van de afwijzing van het hier aan de orde zijnde verzoek komt er immers op neer dat het op grond van hetgeen het op basis van het op dat moment voorhanden bewijsmateriaal achtte vast te staan omtrent de feiten, het horen van de CIE-informant door het Hof als irrelevant werd beschouwd. Het op een dergelijke wijze beoordelen (en afwijzen) van getuigenverzoeken kan al geruime tijd niet op de goedkeuring van de Hoge Raad rekenen.4.
De bij arrest d.d. 18 maart 2016 voor de afwijzing gegeven motivering
Zoals gezegd is het verzoek tot het horen van de CIE-informant ter terechtzitting d.d. 4 maart 2016 — na hervatting van het onderzoek in de stand waarin het zich op het tijdstip van het tussenarrest van 9 april 2015 bevond — herhaald. Nogmaals is door de verdediging gesteld dat een verhoor van de CIE-informant steun zou kunnen bieden aan een alternatief scenario, waarin niet rekwirant, maar een ander verantwoordelijk gesteld zou moeten worden de mishandeling van [betrokkene 1]. In dat kader is nogmaals aangevoerd dat er een grote kans bestaat dat rekwirant en [betrokkene 2] door elkaar zijn gehaald, waarbij is gewezen op het van één van de daders gegeven signalement, welk signalement opvallende overeenkomsten vertoont met het uiterlijk van [betrokkene 2].
Ook is er nogmaals op gewezen dat het er alle schijn van heeft dat de CIE-informant ooggetuige is geweest van het incident en dat hij heeft gezien wat er is gebeurd. De verdediging heeft er op gewezen dat als vaststaand moet worden aangenomen dat de CIE-informant informatie heeft gegeven over de vechtpartij waarvoor rekwirant in deze zaak terecht staat. Voor zover al geoordeeld zou moeten worden dat de door de informant gegeven informatie vaag is, heeft de verdediging aangevoerd dat daarin juist aanleiding gezien zou moeten worden de CIE-informant wél te horen als getuige. Ook is er op gewezen dat niet vol te houden is dat een nieuwe ontlastende verklaring niet in het belang van de verdediging is en dat het Hof in de motivering van de eerdere afwijzing vooruit is gelopen op hetgeen de informant zou kunnen verklaren.
Het Hof heeft het herhaalde verzoek bij arrest kort en bondig afgewezen ‘op dezelfde gronden als het eerdere verzoek’. Voor zover is opgemerkt dat het Hof in de gegeven motivering vooruit loopt op hetgeen de getuige zou kunnen verklaren, wordt naar het oordeel van het Hof miskend dat dit punt de beslissing van het Hof niet zelfstandig draagt. Daarmee lijkt het Hof impliciet te erkennen dat er van enig vooruitlopen op de inhoud van de verklaring van de CIE-informant wel degelijk sprake is. Dat (ook) de andere grond de afwijzing niet kan dragen, is hiervoor reeds betoogd en beargumenteerd. In aanvulling daarop verdient nog slechts opmerking dat de keuze van het Hof het verzoek ‘op dezelfde gronden’ af te wijzen niet alleen verbaast omdat het Hof zich bewust lijkt te zijn geweest van het zojuist genoemde mankement, ook omdat de andere grond voor afwijzing door het Hof gevonden werd in het ontbreken van (voldoende) aanwijzingen dat de informant informatie heeft over de betrokkenheid van rekwirant en zijn medeverdachte bij de mishandeling, waarvoor het Hof (ook) rekwirant nu juist bij arrest van 18 maart 2016 heeft veroordeeld.
Let wel: rekwirant probeerde met het verhoor van de CIE-informant aanwijzingen aan te leveren voor een alternatief scenario. De (standaard-)overweging van het Hof dat het Hof geen reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen te twijfelen, krijgt daardoor een wat nare bijsmaak.5. Het horen van de CIE-informant had immers mogelijk voor die twijfel kunnen zorgen. Het belang van rekwirant bij het verhoor van de CIE-informant wordt voorts nog eens bevestigd door de slotoverweging van het Hof onder het kopje ‘eindconclusie’. Daar overweegt het Hof dat het niet aannemelijk is dat de verdachte en zijn medeverdachte alleen maar in de buurt waren, maar niets met het geweld te maken hadden en evenmin dat de één de ander heeft weggetrokken. Ook is het volgens het Hof niet aannemelijk dat het geweld buiten uitging van [betrokkene 2] en [betrokkene 5], en bijgevolg dat zij ook eerder binnen het geweld hadden gepleegd. Hier had de verklaring van de CEE-informant nu juist een ander licht op kunnen werpen.
Gelet op al het voorgaande is — mede in het licht van hetgeen in art. 6 EVRM is bepaald aangaande het recht getuigen (ook à decharge) te mogen ondervragen — niet alleen de afwijzing van het verzoek de CIE-informant als getuige te horen bij tussenarrest d.d. 9 april 2015 niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, maar geldt dat ook voor het ter terechtzitting d.d. 4 maart 2016 gedane en bij arrest d.d. 18 maart 2016 afgewezen (herhaalde) verzoek.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan het arrest van het Hof niet in stand blijven.
II. Schending van de artt. 350, 358, 359 en/of 415 Sv, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder is de door het Hof gegeven strafmotivering niet, althans niet zonder nadere toelichting, (voldoende) begrijpelijk, nu het Hof ter motivering van de opgelegde straf mede heeft overwogen dat blijkens het rekwirant betreffend uittreksel justitiële documentatie is gebleken dat rekwirant in het verleden al eens eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van een ernstig geweldsdelict, terwijl die vaststelling niet zonder meer begrijpelijk is aangezien voormeld uittreksel daarvoor geen dan wel onvoldoende steun biedt. De strafoplegging is reeds daarom ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
In de onderhavige zaak heeft het Hof rekwirant wegens het bewezen verklaarde medeplegen van een zware mishandeling een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Het Hof heeft ter motivering van de aan rekwirant opgelegde straf onder meer het navolgende overwogen:
‘Blijkens het uittreksel justitiële documentatie van is verdachte in het verleden al eens eerder onherroepelijk veroordeeld wegens het plegen van een ernstig geweldsdelict.’
Deze overweging kan bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat het Hof die omstandigheid ten nadele van rekwirant heeft betrokken bij de beantwoording van de vraag welke straf aan rekwirant diende te worden opgelegd.6. Zonder nadere (doch ontbrekende) motivering is naar het oordeel van rekwirant echter niet zonder meer begrijpelijk dat het Hof overweegt dat rekwirant in het verleden als eens eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van een ernstig geweldsdelict. Het door het Hof ter terechtzitting d.d. 4 maart 2016 voorgehouden uittreksel justitiële documentatie (d.d. 3 februari 2016)7. biedt daarvoor immers geen dan wel onvoldoende steun. Weliswaar vermeldt genoemd uittreksel een eerdere veroordeling wegens poging tot doodslag, maar volgens het UJD was die veroordeling nog niet onherroepelijk. Het Hof had eerdergenoemde omstandigheid — bij gebreke aan enige nadere motivering daarvoor — dan ook niet op deze wijze bij de strafmotivering mogen betrekken.8. Het arrest van het Hof kan gelet op het voorgaande, in ieder geval voor wat de betreft de strafoplegging, niet in stand blijven.
Opmerking verdient nog dat aan rekwirant ter zake van het bewezenverklaarde medeplegen van een zware mishandeling een gevangenisstraf is opgelegd voor de duur van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren, terwijl (zoals door de verdediging ook was aangevoerd)9. de oriëntatiepunten van het LOVS een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden tot uitgangspunt nemen. Dat (ook) de eerdere veroordeling zoals die door het Hof wordt genoemd daadwerkelijk een rol van betekenis heeft gespeeld bij de strafoplegging is dan ook aannemelijk te achten.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om het arrest zoals in deze zaak op 18 maart 2016 gewezen door het Gerechtshof te Arnhem te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigde,
mr B.P. de Boer
Amsterdam, 26 oktober 2016
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑10‑2016
Zie pagina 3 van het proces-verbaal terechtzitting d.d. 11 januari 2012.
Zie pp. 16 en 17 van de pleitnota van mr. IJsseldijk.
Zie p. 11.
Zie daarvoor onder meer HR 8 april 2008, LJN BC5966 en in zekere zin ook HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1801 en HR 21 mei 2013, LJN CA0473.
Zie ook de bij pleidooi in hoger beroep door de raadsman van rekwirant gemaakte opmerkingen met betrekking tot de door getuige [naam 2] afgelegde verklaring, waarin deze bevestigt dat rekwirant bij deze [naam 2] stond op het moment waarop de vechtpartij bezig was en waarin dus (ook) een bevestiging kan worden gevonden voor het verhaal van rekwirant. Het Hof heeft aan de verklaring van [naam 2] in het arrest geen aandacht besteed. Door verdediging is voorts aangegeven dat in de verklaring(en) van [betrokkene 3] bevestiging kan worden gevonden voor de stelling(en) van rekwirant, terwijl in dat kader ook de van de dader gegeven signalementen (die afwijken van het uiterlijk van rekwirant) van belang zijn. Zie in dat kader de pleitnota d.d. 4 maart 2016 pp. 8–10.
Vgl. HR 18 november 2008, LJN BF1182, r.o. 3.3.
Zie proces-verbaal terechtzitting d.d. 4 maart 2016, p. 1.
Zie onder meer HR 15 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3575 en HR 23 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:308.
Zie daarvoor p. 17 van de pleitnota d.d. 4 maart 2016.