Te onderscheiden van zijn broer [betrokkene 2] , die als eigenaar van de coffeeshop te boek stond.
HR, 15-12-2015, nr. 14/05569
ECLI:NL:HR:2015:3575
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-12-2015
- Zaaknummer
14/05569
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3575, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑12‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2394, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2394, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑11‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3575, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0589
Uitspraak 15‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. ’s Hofs vaststelling dat verdachte “eerder voor strafbare feiten onherroepelijk [is] veroordeeld” is niet zonder meer begrijpelijk nu het Uittreksel Justitiële Documentatie daarvoor geen steunt biedt.
Partij(en)
15 december 2015
Strafkamer
nr. S 14/05569
SR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 24 oktober 2014, nummer 23/004481-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre opnieuw recht te doen.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering.
3.2.
De verdachte is ter zake van "in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming", veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De strafoplegging is onder meer als volgt gemotiveerd:
"Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 oktober 2014 is de verdachte eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden."
3.3.
De vaststelling dat "de verdachte eerder voor strafbare feiten onherroepelijk [is] veroordeeld" is niet zonder meer begrijpelijk aangezien voormeld uittreksel daarvoor geen steun biedt. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
3.4.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. van Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2015.
Conclusie 03‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Strafmotivering. ’s Hofs vaststelling dat verdachte “eerder voor strafbare feiten onherroepelijk [is] veroordeeld” is niet zonder meer begrijpelijk nu het Uittreksel Justitiële Documentatie daarvoor geen steunt biedt.
Nr. 14/05569 Zitting: 3 november 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 24 oktober 2014 door het Gerechtshof Amsterdam wegens “in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke vestrekking of tegemoetkoming”, veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het gaat in deze zaak om de vraag of verdachte werkzaamheden heeft verricht in een coffeeshop die hij aan de gemeente Huizen had moeten opgeven in verband met de aan hem verstrekte uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Verdachte heeft verklaard dat hij slechts wat vertaalwerk deed en [betrokkene 1]1., een van de beheerders van de coffeeshop heeft in dat verband een belastende verklaring tegen verdachte afgelegd, namelijk dat hij in de coffeeshop als bedrijfsleider aanwezig was en daarvoor ook salaris ontving. Het eerste middel gaat over de verwerping van een betrouwbaarheidsverweer ten aanzien van deze getuigenverklaring, het tweede middel over de opzet van verdachte met betrekking tot het nalaten van het verstrekken van de inlichtingen aan de gemeente Huizen en het derde middel over de motivering van de opgelegde straf.
4. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven op grond waarvan het is afgeweken van het door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat de verklaring van getuige [betrokkene 1] niet voor het bewijs gebruikt diende te worden.
5. Ter terechtzitting van het hof van 10 oktober 2014 heeft de raadsman het woord gevoerd overeenkomstig de door hem aan het hof overgelegde pleitnota. Die houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende in:
“ [betrokkene 2] geeft aan dat [verdachte] kwam, zat en koffie dronk, dus niet werkte.
In verband met problemen met de belasting is [verdachte] vaker ingeschakeld. Met betrekking tot deze werkzaamheden heeft [verdachte] ook met klantmanager […] gesproken.
Als er is betaald - hetgeen [verdachte] betwist - dan is dat naar schatting maximaal 5 maanden geweest. [verdachte] verwijst deze betalingen overigens naar het rijk der fabelen, met verwijzing naar hetgeen hij in eerste aanleg heeft aangegeven. [verdachte] stelt - kort samengevat - dat de gebroeders [betrokkene 1 en 2] eigen onttrekkingen uit de kas graag hebben gerechtvaardigd door ze als betalingen aan onder meer [verdachte] aan te merken.
[betrokkene 2] betwist zelf overigens de verklaring van zijn broer [betrokkene 1] dat laatstgenoemde wist dat [verdachte] ongeveer een jaar voor hem zou hebben gewerkt. [betrokkene 1] heeft dat helemaal niet
heeft kunnen weten omdat hij in die periode niet in de coffeeshop werkzaam was.............
[verdachte] had [betrokkene 2] graag nogmaals als getuige over een en ander aan de tand gevoeld, zeker nu omdat het niet gelukt is om [betrokkene 1] als getuige op te roepen.
Wat betreft [betrokkene 1] constateert [verdachte] dat er veel is gedaan om hem als getuige te doen horen, echter tevergeefs.
[verdachte] is er van overtuigd dat [betrokkene 1] niet wenst te worden gehoord. Hij is op de vlucht voor de autoriteiten.
Wat betreft hetgeen [betrokkene 1] verklaart over vermeende betalingen aan [verdachte] geldt hier hetzelfde als wat [verdachte] heeft verklaard met betrekking tot [betrokkene 2] hierover naar voren heeft gebracht.
[betrokkene 1] heeft de wetenschap van wat hij verklaart bovendien grotendeels “de auditu” op basis van wat [betrokkene 2] hem zou hebben verteld. De verklaring van [betrokkene 2] bevestigt de verklaring van [betrokkene 1] echter geenszins, waardoor de laatste volledig op zichzelf is komen te staan.
Omdat de verklaring van [betrokkene 1] zo aan alle kanten rammelt, op belangrijke onderdelen niet door andere verklaringen wordt ondersteunt en omdat er geen gelegenheid is geweest om hem als getuige te horen dient zijn verklaring zoals afgelegd ten overstaan van de sociale recherche voor het bewijs te worden gepasseerd.
[…]
Conclusie:
[verdachte] heeft geen (oncontroleerbare) werkzaamheden verricht.
[verdachte] [h]eeft geen (oncontroleerbare) inkomsten ontvangen.
[verdachte] heeft geen gegevens aan de gemeente onthouden waarvan hij wist, of redelijkerwijs moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn uitkering.
Hij heeft hier geen voordeel van genoten.”
6. Volgens de steller van het middel is het onmiskenbaar dat de raadsman ten overstaan van het hof het standpunt heeft ingenomen dat de verklaringen van getuige [betrokkene 1] niet mochten meewerken aan het bewijs en dat het tenlastegelegde mede daarom niet bewezen kon worden verklaard en de verdachte dus vrijgesproken moest worden.
7. Met de steller van het middel meen ik dat hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd over de bruikbaarheid van de verklaring van [betrokkene 1] moet worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt.
8. Het hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwd standpunt afgeweken door de verklaring van getuige [betrokkene 1] tot het bewijs te bezigen (bewijsmiddel 19). Het hof heeft de redenen die daartoe hebben geleid niet expliciet uiteengezet in een nadere motivering. Dit brengt mij ertoe na te gaan of de uitspraak voldoende gegevens bevat om aan te nemen dat de nadere motivering daarin besloten ligt, bijvoorbeeld in de gebezigde, voor de verwerping van het standpunt relevante bewijsmiddelen. In dat geval is geen plaats voor de in artikel 359, achtste lid, Sv voorgeschreven nietigheid.2.
9. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 18 januari 2010 te Huizen in strijd met een bij of krachtens wettelijk voorschrift, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opgelegde verplichting, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Huizen, immers heeft hij niet aan voornoemde gemeente medegedeeld en kenbaar gemaakt dat hij
- oncontroleerbare werkzaamheden verrichtte of had verricht en
- oncontroleerbare inkomsten ontving of had ontvangen,
zijnde dit gegevens waarvan verdachte wist, dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van het récht van verdachte op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.”
10. In de aanvulling op het verkorte arrest heeft het hof de bewijsmiddelen 2 t/m 20 overgenomen uit het vonnis van de politierechter. Die bewijsmiddelen houden in:
“2. Een geschrift, zijnde een rapportage van de Belastingdienst, d.d. 2 december 2005, opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina 42 t/m 45 van bijlage A).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op 8 november 2005 is een bezoek afgelegd bij Coffeeshop [A] . Aanwezig was [verdachte] . Hij verklaarde bedrijfsleider te zijn.
3. Een geschrift, zijnde een rapportage van de Belastingdienst, d.d. 18 november 2008, opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 46 t/m 49 van bijlage A).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op 12 november 2008 is een bezoek afgelegd bij Coffeeshop [A] . Op het bezoekadres is gesproken met [betrokkene 2] , eigenaar van de onderneming, en [verdachte] , adviseur van de onderneming. De inkoopwaarde van de omzet wordt volgens [betrokkene 2] en [verdachte] theoretisch bepaald door de adviseur. [betrokkene 2] en [verdachte] verklaren dat geen werkrooster wordt bijgehouden.
4. Een geschrift, zijnde een rapportage van de Belastingdienst, d.d. 5 december 2008, opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 52 t/m 54 van bijlage A).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op 3 december 2008 is een bezoek afgelegd bij Coffeeshop [A] . Op het bezoekadres is gesproken met [verdachte] , adviseur van de onderneming in verband met onduidelijkheden over de wijze waarop de administratie wordt gevoerd. [verdachte] verklaarde dat men van plan is de wijze waarop de verschillende omzetten worden bepaald te veranderen. [verdachte] geeft aan dat de aanbevelingen van de Belastingdienst met betrekking tot de te voeren administratie worden opgevolgd.
5. Een geschrift, zijnde een rapportage van de Belastingdienst, d.d. 16 februari 2009, opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 57 t/m 59 van bijlage A).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op 6 februari 2009 is een bezoek afgelegd bij Coffeeshop [A] . Op het bezoekadres is gesproken met [betrokkene 2] , eigenaar van de onderneming, en [verdachte] , adviseur van de onderneming, en op 13 februari 2009 met [verdachte] en [betrokkene 3] . De dagelijkse omzet wordt tegenwoordig gespecificeerd in een excelsheet dat is gemaakt door de adviseur. De Belastingdienst heeft [verdachte] en [betrokkene 3] er op gewezen dat de wijze waarop de inkopen worden berekend en het feit dat overigens geen gegevens van de inkopen worden genoteerd, onvoldoende zijn om aan de administratieve verplichtingen te voldoen. Op 6 februari 2009 is aan [verdachte] en [betrokkene 2] verzocht de inhoud van de kassalade voor te tellen. Het kasgeld werd op hun verzoek geteld door het aanwezige personeelslid.
6. Een geschrift, zijnde een rapportage van de Belastingdienst, d.d. 1 april 2009, opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 1] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina 75 t/m 78 van bijlage A).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op 1 april 2009 is bij Coffeeshop [A] een waarneming ter plaatse ingesteld. Er is toen gesproken met [betrokkene 4] . Op verzoek van de Belastingdienst werd contact opgenomen met de baas en heeft [betrokkene 4] telefonisch contact opgenomen met [verdachte] welke hem toestemming heeft verleend medewerking te verlenen bij de voorraadopname en de kastelling. [betrokkene 4] verklaarde vandaag de zaak omstreeks 9.00 uur begonnen te zijn en vandaag tot ca. 17.00 uur te werken. Hij verklaarde dat [verdachte] hierna de dienst zou overnemen en vanavond zou afsluiten.
7. Een geschrift, zijnde een rapportage van de Belastingdienst, d.d. 2 september 2009, opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina 89 en 90 van bijlage A).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Op 21 augustus 2009 is bij Coffeeshop [A] een bezoek afgelegd. Op het bezoekadres is gesproken met [verdachte] , adviseur van de onderneming en [betrokkene 3] .
8. Een geschrift, zijnde een exploitatievergunning, d.d. 31 oktober 2005, opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 4]
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Besluit:
Aan de exploitant: [betrokkene 5]
Met als beheerders van de inrichting: [betrokkene 2] , [betrokkene 5] , [verdachte] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] .
Vergunning te verlenen voor de inrichting:
[A]
[adres] .
9. Een geschrift, zijnde een exploitatievergunning, d.d. 26 oktober 2006, opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 4] .
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Besluit:
Aan de exploitant: [betrokkene 5]
Met als beheerders van de inrichting: [betrokkene 8] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 2] , [betrokkene 5] , [betrokkene 2] en [verdachte] .
Vergunning te verlenen voor de inrichting:
[A]
[adres] .
10. Een geschrift, zijnde een exploitatievergunning, d.d. 5 augustus 2008, opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 4] .
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Besluit:
Aan de exploitant: [betrokkene 2]
Met als beheerders van de inrichting: [betrokkene 4] , [betrokkene 2] , [verdachte] , [betrokkene 1] , [betrokkene 8] en [betrokkene 7]
Vergunning te verlenen voor de inrichting:
Coffeeshop [A]
[adres] .
11. Een geschrift, zijnde een exploitatievergunning, d.d. 5 augustus 2009, opgemaakt door de daartoe bevoegde [verbalisant 4] .
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Besluit:
Aan de exploitant: [betrokkene 2]
Met als beheerders van de inrichting: [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 1] , [betrokkene 9] , [betrokkene 8] en [verdachte] .
Vergunning te verlenen voor de inrichting:
Coffeeshop [A]
[adres] .
12. Een geschrift, zijnde een rechtmatigheidformulier Afdeling sociale zaken te Huizen, d.d. 18 september 2006 (doorgenummerde pagina 100 van bijlage A).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Periode 1 september 2006 t/m 30 september 2006.
Komt het bovenvermelde adres overeen met het adres waaronder u staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie? Ja.
Verblijft u in hoofdzaak op het opgegeven adres? Ja.
Heeft u en/of uw partner in deze periode inkomsten ontvangen? Nee.
Heeft u en/of uw partner nog inkomen tegoed over de periode? Nee.
Bent u en/of uw partner in deze periode begonnen met een opleiding of studie? Verricht u vrijwilligerswerk of andere onbetaalde arbeid/ werk in dienstbetrekking/ werk als zelfstandige? Nee.
Staat u en/of uw partner ingeschreven bij het CWI in deze periode? Ja. Inschrijving geldig van 8 december 2005 t/m 9 december 2006.
Ondertekend door verdachte en zijn partner.
13. Een geschrift, zijnde een rechtmatigheidformulier Afdeling sociale zaken te Huizen, d.d. 14 december 2006 (doorgenummerde pagina 103 van bijlage A).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Periode 1 december 2006 t/m 31 december 2006.
Komt het bovenvermelde adres overeen met het adres waaronder u staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie? Ja.
Verblijft u in hoofdzaak op het opgegeven adres? Ja.
Heeft u en/of uw partner in deze periode inkomsten ontvangen? Nee.
Heeft u en/of uw partner nog inkomen tegoed over de periode? Nee.
Bent u en/of uw partner in deze periode begonnen met een opleiding of studie? Verricht u vrijwilligerswerk of andere onbetaalde arbeid/ werk in dienstbetrekking/ werk als zelfstandige? Nee.
Staat u en/of uw partner ingeschreven bij het C WI in deze periode? Ja. Inschrijving geldig van 18 december 2006 t/m 19 mei 2007.
Ondertekend door verdachte en zijn partner.
14. Een geschrift, zijnde een rechtmatigheidformulier Afdeling sociale zaken te Huizen, d.d. 18 januari 2007 (doorgenummerde pagina 104 van bijlage A).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Periode 1 januari 2007 t/m 31 januari 2007.
Komt het bovenvermelde adres overeen met het adres waaronder u staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie? Ja.
Verblijft u in hoofdzaak op het opgegeven adres? Ja.
Heeft u en/of uw partner in deze periode inkomsten ontvangen? Nee.
Heeft u en/of uw partner nog inkomen tegoed over de periode? Nee.
Bent u en/of uw Partner in deze periode begonnen met een opleiding of studie? Verricht u vrijwilligerswerk of andere onbetaalde arbeid/ werk in dienstbetrekking/ werk als zelfstandige? Nee.
Staat u en/of uw partner ingeschreven bij het CWI in deze periode? Ja. Inschrijving geldig van 18 december 2006 t/m 19 mei 2007.
Ondertekend door verdachte en zijn partner.
15. Een geschrift, zijnde een rechtmatigheidformulier Afdeling sociale zaken te Huizen, d.d. 13 december 2007 (doorgenummerde pagina 107 van bijlage A).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Periode 1 december 2007 t/m 31 december 2007.
Komt het bovenvermelde adres overeen met het adres waaronder u staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie? Ja.
Verblijft u in hoofdzaak op het opgegeven adres? Ja.
Heeft u en/of uw partner in deze periode inkomsten ontvangen? Nee.
Heeft u en/of uw partner nog inkomen tegoed over de periode? Nee.
Bent u en/of uw partner in deze periode begonnen met een opleiding of studie? Verricht u vrijwilligerswerk of andere onbetaalde arbeid/ werk in dienstbetrekking/ werk als zelfstandige? Nee.
Staat u en/of uw partner ingeschreven bij het CWI in deze periode? Ja. Inschrijving geldig van 18 december 2006 t/m 14 april 2008.
Ondertekend door verdachte en zijn partner.
16. Een geschrift, zijnde een heronderzoekformulier WWB, d.d. 8 september 2008 (doorgenummerde pagina 124 t/m 130 van bijlage A).
Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verblijft u in hoofdzaak op het opgegeven adres? Ja.
Heeft u momenteel werk? Nee.
Verricht u werkzaamheden als zelfstandige? Nee.
Wijzigt u inkomen binnenkort of is uw inkomen sinds het vorige onderzoek gewijzigd? Nee.
Is er een wijziging opgetreden in de gegevens voor de uitbetaling van de bijstand? Nee.
Ondertekend door verdachte en zijn partner.
17. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 090005/10 van 14 januari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde sociaal rechercheurs [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina 1 t/m 6 van bijlage C).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [betrokkene 10] , zakelijk weergegeven:
Ik dien voor de coffeeshop de LB en OB aangiftes richting Belastingdienst in. Daarnaast doe ik de IB aangiftes voor [verdachte] en de eigenaren van de coffeeshop, de gebroeders [betrokkene 1 en 2] . Bij controles door de Belastingdienst over de administratie wordt meestal vooraf een afspraak gemaakt. [verdachte] neemt dan contact op met mij op welke datum de afspraak is en dan sta ik samen met [verdachte] de dienst te woord. [verdachte] is hierbij altijd aanwezig. De taak van [verdachte] en zijn activiteiten bestaan voor zover ik weet uit tolken, bemiddeling en hij is het aanspreekpunt voor derden. Ik heb ook alleen het telefoonnummer van [verdachte] en niet van de eigenaar [betrokkene 2] . [verdachte] staat niet als werknemer op de loonlijst, wat mij wel verbaasde omdat hij bedrijfsmatig actief is en voor mij een vast aanspreekpunt is. [verdachte] vertelde mij dat hij regelmatig namens de coffeeshop [A] vergaderingen bezoekt in Rotterdam van coffeeshop- houders.
18. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 8 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina 16 t/m 22 van bijlage C).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als vraag van de verbalisanten (V) en antwoord van [betrokkene 8] (A), zakelijk weergegeven:
V: Vanaf wanneer bent u werkzaam in de coffeeshop?
A: Vanaf 2002 met tussenpozen.
V: Door wie wordt uw loon uitbetaald?
A: Van de bedrijfsleider [verdachte] . [verdachte] zie ik al vanaf het moment dat ik hier werk. Ik weet dat hij zeker al één jaar op de loonlijst staat.
V: Waar kent u [verdachte] van?
A: Van hier. Hij is de zwager van de oude eigenaar.
V: Welke rol vervult hij in de coffeeshop?
A: Bedrijfsleider, limonade bestellen.
V: Op welke dagen is [verdachte] , de bedrijfsleider, aanwezig?
A: In de week is hij zeker vier a vijf dagen aanwezig.
V: Beschouwt u eigenaar [betrokkene 2] als uw leidinggevende?
A: [verdachte] is leidinggevende en [betrokkene 2] is de baas. [verdachte] regelt de dienstregeling. Hij heeft de leiding op de werkvloer. Bijvoorbeeld als ik op vakantie ga dan geef ik dat door aan [verdachte] .
V: Heeft [verdachte] een andere status en rol dan de anders beheerders op de vergunning?
A: [verdachte] is toch meer dan de beheerders. Ik moet wel naar hem luisteren.
19. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 8 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina 24 t/m 35 van bijlage C).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als vraag van de verbalisanten (V) en antwoord van [betrokkene 1] (A), zakelijk weergegeven:
V: Wat kunt u ons vertellen over [verdachte] met betrekking tot de coffeeshop?
A. Volgens mij werkt hij nu één jaar voor mijn broer en hij krijgt daarvoor gewoon salaris. Hij deed de administratie omdat mijn broer niet de taal spreekt.
V: Hoeveel tijd is [verdachte] kwijt voor het doen van de administratie in de periode voor 2009?
A: Misschien een paar keer per week en dan sliep hij boven de coffeeshop.
V: Hoe lang helpt [verdachte] uw broer in de coffeeshop met brieven lezen, vertalen en andere dingen?
A: Ik denk dat hij mijn broer vier jaar helpt waarvan hij het laatste jaar wettelijk voor de coffeeshop werkt. In opdracht van mijn broer geef ik hem € 1000,- per maand contant.
V: Wie is de contactpersoon van de coffeeshop voor de Belastingdienst en andere instanties?
A: Dat is [verdachte] .
V : Wat voor functie heeft [verdachte] nu in de coffeeshop?
A: Hij doet nu specifiek de administratie, inkoop en verkoop, en hij helpt ook de medewerkers met het dagelijkse werk.
V: Als er controle van de Belastingdienst in de coffeeshop komt waarom wordt dan [verdachte] erbij gehaald?
A: Omdat hij de vertegenwoordiger is van de coffeeshop naar instanties toe.
A: Als mijn broer er niet is dan is [verdachte] leidinggevende. Hij is ook verantwoordelijk voor de inkoop van sofdrugs en limonade. Hij weet hoe alles moet draaien.
20. Een proces-verbaal van uitkeringsfraude met nummer 090005/10 van 29 april 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant 6] ' (doorgenummerde pagina 16).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Kasstortingen eigen rekening
In de bankmutaties zag ik op 26 januari 2006 een storting eigen rekening van € 30,55 en op 16 april 2007 een storting van € 750,- en € 100,-. Verder op 10 juli 2007 een storing op eigen rekening van € 300,- en op 23 juli 2007 van € 600,-. Op 23 oktober 2007 was er een storting van € 500,-. Op 28 januari 2008 werd een bedrag van € 1.450,- gestort op eigen rekening. Alle stortingen op eigen rekening vonden contant plaats.”
11. De verklaring van [betrokkene 1] (bewijsmiddel 19) dient kennelijk ten bewijze van het eerste deel de bewezenverklaring dat verdachte (oncontroleerbare) werkzaamheden verrichtte. Voor dit onderdeel kan zonder meer voldoende steun worden gevonden in andere bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen bevestigen de verklaring van [betrokkene 1] en bieden daardoor voldoende weerlegging van het standpunt van de verdediging dat de verklaring van [betrokkene 1] “aan alle kanten rammelt” en daarom niet gebruikt kan worden voor het bewijs.
12. Wat betreft het onderdeel van de bewezenverklaring dat verdachte (oncontroleerbare) inkomsten ontving of had ontvangen zijn de bewijsmiddelen die de verklaring van [betrokkene 1] bevestigen wat minder talrijk. Toch meen ik dat de bewijsconstructie in zijn geheel ook voldoende onderbouwing biedt voor dat onderdeel. Zo strekt bewijsmiddel 20 er kennelijk toe aan te tonen dat er verschillende contante stortingen zijn gedaan op de rekening van verdachte, hetgeen past bij de contante betalingen die [betrokkene 1] volgens zijn verklaring aan de verdachte heeft gedaan. Dat de verdachte in het geheel geen financiële vergoeding heeft ontvangen voor de variëteit aan werkzaamheden die hij heeft verricht voor de coffeeshop is bovendien niet erg aannemelijk.
13. Hieraan voeg ik toe dat de raadsman in hoger beroep meer in zijn algemeenheid heeft betoogd dat de verklaring van [betrokkene 1] “aan alle kanten rammelt”. Nu de verklaring van [betrokkene 1] op essentiële onderdelen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, in elk geval wat betreft het verrichten van werkzaamheden door verdachte, valt niet in te zien waarom zijn verklaring voor het overige terzijde zou moeten worden geschoven.
14. Ik kom tot de slotsom dat het verweer, dat erop neerkomt dat de verklaring van [betrokkene 1] zo onbetrouwbaar is dat deze niet gebruikt zou mogen worden voor het bewijs, in de overige bewijsmiddelen een afdoende weerlegging vindt.
15. Zou de Hoge Raad oordelen dat het bestreden arrest onvoldoende gegevens bevat die de verklaring van getuige [betrokkene 1] over de inkomsten van verdachte bevestigen, zodat moet worden geoordeeld dat de weerlegging van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt hierin niet besloten ligt, hoeft dat mijns inziens nog niet tot cassatie te leiden. Ook met het wegstrepen van “oncontroleerbare inkomsten ontving of had ontvangen” uit de bewezenverklaring blijft de veroordeling ter zake van steunfraude immers overeind.
16. Het eerste middel faalt.
17. Het tweede middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, althans onvoldoende begrijpelijk is, omdat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat verdachte “opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Huizen waarvan verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht van verdachte op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten van een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van voornoemde verstrekking of tegemoetkoming.”
18. Uit de toelichting blijkt dat het de steller van het middel erom gaat dat het hof bij de bewezenverklaring kennelijk is uitgegaan van “vol opzet” van de verdachte op het nalaten van het verstrekken van gegevens die van belang waren voor het vaststellen van het recht op een uitkering, dan wel voor de hoogte of duur daarvan, terwijl dat tegen het licht van hetgeen door de raadsman ter terechtzitting van het hof is aangevoerd niet zonder meer begrijpelijk is. Volgens de steller van het middel komt het betoog van de raadsman er namelijk in de kern op neer “dat verdachte meende dat de gegevens betreffende zijn werkzaamheden voor de coffeeshop niet nodig waren voor de vaststelling van zijn recht op een uitkering en derhalve dat hij geen opzet heeft gehad op het ‘benodigd zijn’ van die gegevens.
19. Ik citeer uit de pleitnota de onderdelen die in de richting wijzen, waarvan ik veronderstel dat de steller van het middel die voor ogen heeft:
“Al in 2002 rijzen er bij de gemeente vermoedens – op grond van telefonische meldingen/verdachtmakingen – dat [verdachte] werkzaamheden zou verrichten ten behoeve van Coffeeshop [A] in Rotterdam.
Bij de sluiting van het onderzoek dat vervolgens plaatsvond op 14 maart 2003 was duidelijk dat [verdachte] regelmatig in Rotterdam verbleef, omdat hij zich daar meer thuis zou voelen dan in Huizen. Bekend was dat hij als op de exploitatievergunningen stond, maar geen werkzaamheden verrichtte. De reden van zijn vermelding op de exploitatievergunningen is in eerste aanleg uiteengezet. Het dossier ter zake is opgevraagd bij de gemeente Bussum. Het samenvattend rapport overhandig ik vandaag. Hieruit volgt dat uit het ingeschreven staan op de exploitatievergunningen niet volgt dat [verdachte] werkzaamheden heeft verricht.
[betrokkene 11] was destijds de bijstandsconsulent van [verdachte] en moet worden geacht met de situatie van destijds op de hoogte te zijn geweest en deze met hem te hebben besproken. [betrokkene 11] kan zich evenwel niets meer herinneren, zo laat hij ten overstaan van ede raadsheercommissaris weten.....
Wat hier ook van zij: de sociale dienst /de gemeente moet geacht worden bekend te zijn met de feiten en omstandigheden genoemd in voornoemd onderzoek en dat deze door de sociale recherche met [verdachte] zijn besproken; dat kan niet anders.
[verdachte] stelt dat zijn handelen vanaf de tenlastegelegde periode ongewijzigd is gebleven ten opzichte van de periode hieraan voorafgaand.
Met andere woorden [verdachte] was zich van geen kwaad bewust. De gemeente was op de hoogte van zijn handel en wandel die met hem is besproken. De politierechter heeft – zoals gesteld – de vóór tenlastegelegde periode wel degelijk betrokken in zijn mondelinge uitspraak. Hij heeft bij het uitspreken van zijn vonnis van (misschien wel doorslaggevend) belang geacht dat [verdachte] al 7 jaar achter elkaar op de exploitatievergunningen wordt aangewezen als beheerder.
Hier kunnen redelijkerwijs geen conclusies aan worden verbonden omdat dit in 2003 geen aanleiding is geweest om maatregelen tegen [verdachte] te nemen en een en ander met [verdachte] moet
worden geacht te zijn besproken en afgekaart.
[…]
Zijn rol is door [verdachte] uiteengezet en besproken met de sociale dienst.
[…]
[verdachte] heeft melding gemaakt van vertaaldiensten die hij [verrichtte] in de coffeeshop en wat hij mogelijk zou kunnen gaan doen. [verdachte] is hierover transparant geweest, wat blijkt uit het door […] uitdrukkelijk bij de raadsheer-commissaris verklaarde dat zij [verdachte] te kennen heeft gegeven dat als mogelijkheden tot het doen van boekhoudwerkzaamheden concreter zouden worden én er sprake zou zijn van een contract dat hij dit moest doorgeven. Dit is dus het criterium in deze kwestie ter beoordeling van de vraag of sprake was van gegevens waarvan [verdachte] redelijkerwijs moest vermoeden dat deze van belang waren voor de vaststelling van zijn uitkering.
Daar was dus geen sprake van. Concreter dan wat door [verdachte] aan […] is gemeld is het niet geworden. Van inhoudelijke (boekhoud-)werkzaamheden, of een contract is nimmer sprake geweest.
Er was dus niets te melden. De vertaalwerkzaamheden waren bekend en geen probleem.
Samenvattend: alle werkzaamheden die [verdachte] heeft verricht zijn feitelijk terug te brengen tot vertaalwerkzaamheden, althans hieraan verwante [activiteiten]. [verdachte] [presenteerde] zich wellicht soms als spreekbuis van de coffeeshop omdat de eigenaren onvoldoende Nederlands spraken om zich behoorlijk uit te drukken.
Deze werkzaamheden zijn bij de sociale dienst aan de orde gekomen, besproken en akkoord bevonden.
Dat vanaf september 2009 er in toenemende mate een beroep zou zijn gedaan op [verdachte] maakt dit weinig anders. In de paniek naar aanleiding van de problemen tussen de coffeeshop en de Belastingdienst, het totale onvermogen bij de leiding van de coffeeshop om zich in het Nederlands voldoende uit te drukken is er eind 2009 in toenemende mate een beroep op [verdachte] gedaan.
Nogmaals: op dat moment kon [verdachte] zijn schoonfamilie niet in de kou laten staan.
Wat hier ook van zij: deze werkzaamheden waren ter bereddering van de gerezen problemen met de Belastingdienst. Gelegenheid om deze werkzaamheden voorafgaand met de sociale dienst te bespreken is er niet geweest.”
20. Het hof heeft op dit betoog gerespondeerd met de volgende bewijsoverweging:
“De raadsman heeft – kort en zakelijk weergegeven — betoogd dat alle werkzaamheden die de verdachte heeft verricht feitelijk terug te brengen zijn tot vertaalwerkzaamheden, althans hieraan verwante activiteiten. De verdachte presenteerde zich soms als spreekbuis van de coffeeshop, omdat de eigenaren onvoldoende Nederlands spraken om zich behoorlijk uit te drukken. Deze werkzaamheden zijn bij de sociale dienst aan de orde gekomen, besproken en akkoord bevonden. Dat er vanaf september 2009 in toenemende mate een beroep zou zijn gedaan op de verdachte, maakt het voorgaande weinig anders.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen, met name de rapportages van de Belastingdienst en de getuigenverklaringen, blijkt dat de verdachte wel degelijk meer - in de ogen van een getuige bedrijfsmatige - en ook betaalde werkzaamheden heeft verricht dan enkele incidentele vertaalwerkzaamheden, zodat het verweer faalt.”
21. Als ik het betoog van de raadsman opvat zoals de steller van het middel dat kennelijk wil – en dat vraagt om een welwillende lezing – dan wordt in dit betoog hooguit verdachtes opzet op het nalaten van het verstekken van informatie over incidentele vertaaldiensten betwist. Daaraan wil ik toevoegen dat het nogal ver gaat om het ontbreken van gemeentelijk optreden naar aanleiding van de door verdachte gegeven (beperkte) informatie te vertalen in: “Deze werkzaamheden zijn bij de sociale dienst aan de orde gekomen, besproken en akkoord bevonden.” Afgezien daarvan raakt het betoog van de raadsman niet aan het opzet op het nalaten van de vermelding van de (overige) gegevens die het hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen van belang heeft geacht. Deze houden namelijk in dat de verdachte – naast de omstandigheid dat hij was aangewezen als beheerder – is opgetreden als bedrijfsleider, leidinggevende, adviseur van de onderneming, medewerker, contactpersoon, tolk, bemiddelaar, aanspreekpunt voor derden, administrateur, inkoper en verkoper en dat hij voor zijn werkzaamheden is betaald. Dat de verdachte daar niet transparant over is geweest wordt niet betwist. Het hof heeft een en ander voldoende duidelijk tot uitdrukking gebracht in zijn bewijsoverweging (“Uit de bewijsmiddelen […] blijkt dat de verdachte wel degelijk meer […] betaalde werkzaamheden heeft verricht dan enkele incidentele vertaalwerkzaamheden”). Het betoog van de raadsman – voor zover daarin een betwisting van verdachtes opzet kan worden gelezen – is daarmee toereikend gemotiveerd verworpen.
22. Het tweede middel faalt.
23. In het derde middel wordt geklaagd over de strafmotivering van het hof, die volgens de steller van het middel niet zonder meer begrijpelijk is, omdat het hof heeft overwogen dat uit de justitiële documentatie van de verdachte blijkt dat hij eerder voor strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld, terwijl uit die justitiële documentatie slechts kan volgen dat de verdachte eenmaal eerder onherroepelijk voor één strafbaar feit is veroordeeld.
24. Het hof heeft een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, subsidiair zestig dagen hechtenis, opgelegd met de volgende motivering:
“De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende vier jaar werkzaamheden en inkomsten, die hij naast zijn uitkering genoot, niet opgegeven aan de gemeente Huizen. De verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel. Hij heeft zichzelf bevoordeeld ten koste van de gemeenschap en heeft het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, ernstig geschaad. Het hof acht misbruik van de sociale voorzieningen een ernstig feit.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 oktober 2014 is de verdachte eerder voor strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.”
25. Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 7 oktober 2014 is de verdachte vóór het bewezenverklaarde feit eenmaal eerder onherroepelijk veroordeeld voor één strafbaar feit. Het gaat om een veroordeling door de politierechter te Arnhem op 10 maart 1994. De verdachte kreeg toen een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete in verband met een mishandeling.
26. Na het bewezenverklaarde feit is de verdachte nog verschillende keren veroordeeld en sommige veroordelingen zijn inmiddels onherroepelijk, maar dat kan voor de strafoplegging in deze zaak niet relevant zijn geweest (behoudens voor de toepassing van art. 63 Sr). De vaststelling dat de verdachte eerder voor strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld, waarmee het hof kennelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat het om meer onherroepelijke veroordelingen gaat, vindt geen steun in het genoemde uittreksel justitiële documentatie van 7 oktober 2014 en in zoverre is de strafmotivering niet zonder meer begrijpelijk.3.
27. Het derde middel slaagt.
28. De eerste twee middelen falen en kunnen worden verworpen met de aan artikel 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Het derde middel slaagt.
29. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
30. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre opnieuw recht te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑11‑2015
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, rov. 3.8.2, NJ 2006, 393, m.nt. Y. Buruma.
Zie bijvoorbeeld HR 5 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2231, rov. 3.3.; HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:481, rov. 2.3. en HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1699, rov. 3.3.2.