Waarde en erfrecht
Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/6.3.6.2:6.3.6.2 Jurisprudentie betreffende de onderneming
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/6.3.6.2
6.3.6.2 Jurisprudentie betreffende de onderneming
Documentgegevens:
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS620414:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie daarover hoofdstuk 10, § 5.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In de voor deze Fallgruppe behandelde arresten is steeds sprake van een al dan niet beperkte huwelijksgemeenschap, waartoe de onderneming behoort. De toedeling vindt voorts in alle gevallen aan de voortzettende, ondernemende echtgenoot plaats.
De aard van het uitgeoefende bedrijf zou in dezen een factor kunnen zijn. In twee gevallen ging het namelijk om een landbouwbedrijf (HR 23 december 1965 en Hof ’s-Gravenhage 24 mei 2006). In de andere arresten draaide het om een damesmodebedrijf, een oogartsen- en een advocatenpraktijk. Opvallend is dat men in de laatstbedoelde gevallen steeds van een objectief waardebegrip uitging. De vraag luidt in die arresten telkens: wat kan aan een willekeurige derde overgedragen worden, zulks in verband met het goodwill-vraagstuk, en wat zou deze derde daarvoor bereid zijn te betalen? De verdelingswaarde zal dan min of meer gelijk zijn aan de waarde in het economische verkeer.
Bij de ‘landbouw-arresten’ zijn de overeenkomsten in de factoren die de waardebeslissing dienen te onderbouwen opvallend. Blijkens de overwegingen in beide uitspraken is de waarde in het economische verkeer de hoogste waarde waarvoor een onderneming in de verdeling kan worden betrokken. Bij het overeenkomen of het – door de rechter op grond van art. 3:185 BW – vaststellen van een verdelingswaarde dient te worden gelet op alle relevante factoren, waaronder bedoelde hoogste waarde. Bij een onderneming, zo blijkt uit de motiveringen, wordt mede gelet op de periode ná de verdeling. Welke rendementen kunnen in de toekomst worden verwacht, komt de continuïteit van een levensvatbare onderneming door de verdeling(swaarde) niet in gevaar en is de onderneming ‘normaal’ gefinancierd? Deze overwegingen leiden in het Hoge Raad-arrest van 23 december 1965 tot de slotsom dat de netto pachtwaarde als verdelingswaarde wellicht te laag uitviel, terwijl Hof ’s-Gravenhage 24 mei 2006 tot een verdelingswaarde kwam waarbij een lonende exploitatie van de onderneming nog juist tot de mogelijkheden behoort (ook wel de ‘agrarische waarde’ genoemd).
Anders dan bij de echtelijke woning lijken de waardebepalende factoren bij aanwezigheid van een onderneming ‘eenvoudiger’ te herkennen. De aard van de onderneming kan doorslaggevend zijn. Bij aanwezigheid van een landbouwbedrijf worden, zo is gebleken, in grote lijnen dezelfde factoren gehanteerd om tot een correctie op de waarde in het economische verkeer te komen.
Voor de waardering van eventuele tot een onderneming behorende goodwill in het kader van de afwikkeling van een huwelijk, is de realiseerbaarheid daarvan doorslaggevend. De bepaalbaarheid speelt als zodanig geen rol, evenmin als de vermogensrechtelijke kwalificatie van goodwill.1 Een en ander lijkt geen ander uitsluitsel over de waarde(ring) van goodwill te geven dan dat in beginsel wordt aangesloten bij de in het economische verkeer te realiseren prijs bij verkoop en overdracht aan een derde.