Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/6.4.2.4
6.4.2.4 De bijeenkomst met (een) partij(en)
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS446250:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 20 september 1996, NJ 1997, 328, m.nt. G.R. Rutgers, (Halcion 11), no. 3.1; HR 15 juni 2001, NJ 2001, 435(WEIVIB 11). Bijv. Rb. Utrecht 22 november 2006, L&S 2006, 261: in een verzoek voorlopig deskundigenbericht is verzocht uitdrukkelijk te bepalen dat de deskundige verzoekers (aansprakelijk gestelde huisartsen) in de gelegenheid dient te stellen een mondelinge toelichting te verstrekken. Daartoe ziet de rechtbank geen aanleiding: 'Het staat de deskundige (...) vrij, indien hij dit wenselijk acht, een mondelinge toelichting van betrokkenen te vragen, maar daartoe verplicht is hij niet (...)'.
Parlementaire Geschiedenis nieuw bewijsrecht 1988, p. 343, Nadere MvA TK (1985).
HR 12 februari 1993, NJ 1993, 234(Fernandes/Oostdam). Het verstrekken van schriftelijke inlichtingen aan een deskundige door een partij, buiten medeweten van de wederpartij, stond niet in de weg aan het gebruik van het deskundigenadvies voor het bewijs in de zaak die leidde tot IIR 11 december 1992, NJ 1993, 175.
Een deskundige is in Nederland, anders dan in Frankrijk en België, niet verplicht een bijeenkomst met partijen te organiseren om met elkaar van gedachten te wisselen. Dat mag wel, want hij heeft binnen de grenzen van de opdracht de nodige vrijheid om het onderzoek zo in te richten als hij wenselijk vindt en het onderzoek te verrichten op de wijze die hem het beste voorkomt .1 Zoals ik liet zien in par. 6.4.1.1, behoeft de deskundige die het onderzoek zelfstandig verricht, anders dan in Duitsland of Zwitserland, geen afzonderlijke toestemming van de rechter voor een bijeenkomst met partijen.
Een bijeenkomst met partijen is één van de middelen om uitvoering te geven aan het voorschrift dat de deskundige partijen bij het onderzoek in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen (art. 198 lid 2 Rv). Vooruitlopend op de behandeling van het recht op opmerkingen en verzoeken in par. 6.4.3, verdient hier alvast vermelding dat de Minister van Justitie in 1985 onderkende
`dat de objectiviteit van het uit te brengen deskundigenbericht zoveel mogelijk moet worden gewaarborgd, en zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat de deskundigen eenzijdig door een partij zouden worden voorgelicht.'2
In 1993 heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat het een deskundige ook vrijstaat om een bijeenkomst met één partij te houden:
`4.1. Onderdeel 2.1 berust op de opvatting dat het door het hof ingewonnen deskundigenbericht met miskenning van een elementair beginsel van behoorlijke procesvoering is tot stand gekomen, nu de deskundigen de partijen wel hebben gehoord doch elk op een verschillend tijdstip en, naar het onderdeel aanvoert, zonder telkens de andere partij in de gelegenheid te stellen daarbij aanwezig te zijn. Het onderdeel verbindt daaraan de slotsom dat het hof derhalve dit deskundigenbericht niet aan zijn beslissing ten grondslag had mogen leggen.
De opvatting van het onderdeel vindt echter geen steun in het recht. Een als rechtsregel in acht te nemen vereiste als het onderdeel tot uitgangspunt neemt, ligt noch besloten in de procesregels betreffende het deskundigenbericht, zoals deze voor de inwerkingtreding van het in deze zaak nog niet toepasselijke nieuwe bewijsrecht golden, noch ook in art. 6 EVRM. Daarbij is van belang dat beide partijen na het deskundigenbericht in ruime mate gelegenheid tot een onderlinge discussie over de inhoud van het door de deskundigen opgemaakte rapport hebben gekregen, waarvan zij ook uitvoerig gebruik hebben gemaakt.'3
Naar mijn opvatting brengt de vrijheid van de deskundige bij de inrichting van het onderzoek op zichzelf niet mee dat hij een bijeenkomst met één partij mag houden. Zoals uiteengezet in par. 6.4.2.1, behoort aan de hand van een belangenafweging te worden bezien of er aanleiding is om beide partijen in staat te stellen de bijeenkomst bij te wonen. Hierbij spelen in de praktijk diverse gezichtspunten een rol. Allereerst behoort de rechter van de deskundige te verlangen dat hij partijen op gelijke wijze in staat stelt tot waarneming of controle van onderzoekshandelingen waarbij hij waarnemingen doet die een normatieve invloed hebben op het deskundigenadvies en waarbij materieel bewijs wordt geleverd van feiten die in geschil zijn en tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. Dit wil niet zeggen dat een bijeenkomst met één partij steeds ontoelaatbaar is, want dat zou er ten onrechte op neer komen dat het beginsel van hoor en wederhoor zich richt tot de deskundige. Van belang is of partijen, ook als een deskundige een bijeenkomst met één partij houdt, toereikend in staat zijn en een gelijke kans hebben om bij de rechter effectief commentaar te leveren op het deskundigenadvies. Ook is van belang of een bijeenkomst met één partij belemmert dat het deskundigenadvies een optimale bijdrage levert aan een zo waarheidsgetrouw mogelijke beslissing. Als deze essentialia ook zijn gewaarborgd wanneer een deskundige een bijeenkomst met één partij houdt, kunnen andere belangen, zoals het belang dat de deskundige het onderzoek effectief en efficiënt kan verrichten of het belang dat de kosten van het onderzoek niet onnodig oplopen, worden betrokken in de afweging om al dan niet een bijeenkomst met één partij te houden. Anders gezegd: als de deskundige bij één partij inlichtingen wil inwinnen, is het geen vanzelfsprekend ritueel dat beide partijen aanwezig of vertegenwoordigd zijn, maar gaat het erom of met de aanwezigheid van de wederpartij een reëel doel wordt gediend.
De 'Leidraad deskundigen in civiele zaken' laat zien hoe dit bij de bijeenkomst met partijen praktisch kan uitwerken. Aan deskundigen wordt daarin uitgelegd welke mogelijkheden er zijn om bijeenkomsten met één of meer partijen te houden en welke waarborgen zij in acht moeten nemen als voor een bijeenkomst met één partij wordt gekozen (nrs. 98-104). De aanwijzingen van de Leidraad komen erop neer dat deskundigen wordt aangeraden om, buiten het medisch onderzoek van een persoon, geen bijeenkomst met één partij te houden en, als dat toch wenselijk of nodig is, te waarborgen dat de wederpartij bij de deskundige effectief commentaar kan leveren op zijn bevindingen. Het praktisch nut van deze aanwijzingen is dat in alle gevallen waarin de deskundige beide partijen uitnodigt, geen belangenafweging hoeft plaats te vinden om te bepalen of de betekenis van het beginsel van hoor en wederhoor in het feitenonderzoek zich ertegen verzet dat een bijeenkomst met één partij wordt gehouden.