Ontleend aan rov. 4.1 van het arrest van het hof 's‑Hertogenbosch d.d. 26 januari 2010 i.v.m. rov. 3.1 van het vonnis van de rechtbank Breda d.d. 2 januari 2008, tenzij anders vermeld.
HR, 03-02-2012, nr. 10/02068
ECLI:NL:HR:2012:BU4907, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
03-02-2012
- Zaaknummer
10/02068
- Conclusie
Mr. E.B. Rank-Berenschot
- LJN
BU4907
- Roepnaam
Euretco/Naeije
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU4907, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑02‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU4907
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ4322, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2012:BU4907, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑11‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU4907
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑04‑2010
- Wetingang
- Vindplaatsen
JIN 2012/54 met annotatie van G.C. Vergouwen
JOR 2012/201 met annotatie van mr. Sanne van Dongen
Uitspraak 03‑02‑2012
Inhoudsindicatie
Koop aandelen met omzetting koopprijs in geldlening. Buitengerechtelijke ontbinding; opschorting; art. 6:52, 262, 265 BW. Opschorting betalingsverplichting rentetermijnen door koper in verband met schending door verkoper van balansgarantie in leveringsakte. Nauwe samenhang tussen wederzijdse contractuele verplichtingen in koopovereenkomst, akte van levering en akte van geldlening. In overeenkomst voorgeschreven weg om tot aanpassing koopsom te komen geen reden om opschortingsverweer te passeren. Rechter zal zo nodig voorshands oordeel dienen te geven over gegrondheid opschortingsverweer; vgl. HR 21 september 2007, LJN BA9610, NJ 2009/50.
3 februari 2012
Eerste Kamer
10/02068
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
EURETCO B.V.,
a) voor zich,
b) als rechtsopvolgster onder algemene titel van Euretco Wonen B.V.,
gevestigd te Breda,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Euretco en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 151994/HA ZA 05-1699 van
de rechtbank Breda van 19 april 2006, 29 november 2006 en 2 januari 2008;
b. het arrest in de zaak 200.013.231 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 januari 2010.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Euretco beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerster] mede door mr. I.C. Blomsma, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Euretco heeft bij brief van 24 november 2011 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1.1 - 2.1.30. Kort samengevat komen die op het volgende neer.
(i) Euretco is een onderneming die actief is in de meubelbranche. Ten tijde van de hierna omschreven feiten, en ook nog tijdens het geding in feitelijke instanties, was Euretco de moedermaatschappij van Euretco Wonen B.V. (hierna: Euretco Wonen), die eveneens in de meubelbranche actief was. Euretco heeft een verklaring als bedoeld in art. 2:403 lid 1 BW gedeponeerd en is aldus hoofdelijk aansprakelijk voor de uit rechtshandelingen van Euretco Wonen voortvloeiende schulden.
De in dit geding door [verweerster] ingestelde vorderingen zijn gebaseerd op wanprestatie van Euretco Wonen, maar (uitsluitend) gericht tegen Euretco op grond van haar "403-verklaring". Euretco Wonen heeft zich als belanghebbende in de zin van art. 217 Rv. in dit geding gevoegd aan de zijde van Euretco. Voorafgaande aan het cassatiegeding zijn Euretco en Euretco Wonen gefuseerd, met Euretco als verkrijgende rechtspersoon. In verband daarmee is het voor de beoordeling van het geschil niet langer zinvol te onderscheiden tussen beide rechtspersonen. Daarom wordt in het hiernavolgende uitsluitend nog Euretco genoemd als de partij die het aangaat, ook voor zover het gaat om (de beschrijving van) gedragingen of feiten van voor de fusie die Euretco Wonen betreffen.
(ii) [Verweerster] is de houdstermaatschappij van [A], die reeds decennia lang actief is in de meubelbranche. [verweerster] bezat tot 12 november 2004 120 aandelen (60%) in het kapitaal van Mondial Keukens Benelux B.V. (hierna: MKB). MKB is een franchiseorganisatie in de keukenbranche waarbij ongeveer 30 franchisenemers zijn aangesloten
(iii) Uit hoofde van een tussen [verweerster] en Euretco gesloten koopovereenkomst van 13 oktober 2004, heeft [verweerster] bij notariële akte van 12 november 2004 haar 120 aandelen in MKB aan Euretco geleverd. Na de aandelentransactie bezat Euretco 80% van de aandelen in MKB, en de vereniging Internationale Meubel Groep (hierna: IMG) 20%. De notariële leveringsakte bevat onder meer de volgende bepaling (hierna: de balansgarantie):
Artikel 4:
1. Verkoper garandeert het navolgende:
(...)
- de laatste balans van de vennootschap de dato éénendertig december tweeduizend drie en de winst- en de verliesrekening over het boekjaar tweeduizend drie, aan partijen voldoende bekend, vormen een getrouw beeld van de samenstelling van het vermogen op gemelde balansdatum en het resultaat over genoemde periode; dit beeld is sedert gemelde balansdatum niet gewijzigd; (...)."
(iv) De koopsom voor de 120 aandelen MKB bedroeg € 2,7 miljoen. De betaling daarvan is omgezet in een geldlening, in verband waarmee Euretco in de notariële akte van levering heeft erkend een bedrag van € 2,7 miljoen wegens geldlening aan [verweerster] schuldig te zijn.
(v) De voorwaarden van de geldlening zijn vastgelegd in een aan de notariële leveringsakte gehechte onderhandse akte van geldlening van 13 oktober 2004. Daarin is onder meer bepaald dat Euretco een rente van 5% per jaar verschuldigd is, te voldoen in maandelijkse termijnen achteraf, en dat de lening in drie jaarlijkse termijnen van € 900.000,-- wordt afgelost, voor het eerst op 1 april 2005, met dien verstande dat algehele aflossing zal plaatsvinden bij verkoop en levering van de aandelen door Euretco aan een derde. Voorts bevat de leningsakte de volgende clausules:
- "Indien uit een due diligence onderzoek van een (potentiële) koper in 2005 blijkt dat de jaarcijfers 2003 van [MKB] met de daarbij behorende toelichting geen juiste voorstelling van zaken geven, zal de daaruit voortvloeiende correctie van de koopprijs in redelijkheid in onderling overleg danwel in een arbitrageprocedure worden bepaald en zal [[verweerster]] het bedrag dat met de correctie is gemoeid aan [Euretco] kwijten op het geleende bedrag."
(hierna: de aanpassingsclausule)
- "Indien [Euretco] de jaarlijkse aflossing van € 900.000 geheel of gedeeltelijk niet kan voldoen doordat zij er niet in slaagt de aandelen door te plaatsen en tevens de situatie zich voordoet dat de winst van [MKB] ontoereikend is om de dividenduitkering zodanig hoog vast te stellen dat [Euretco] daaruit de overeengekomen aflossingen kan voldoen, zal [Euretco] de aflossingen mogen opschorten totdat op voornoemde wijze(n) wel voldoende aflossingscapaciteit aanwezig is." (hierna: de opschortingsclausule)
(vi) Op 30 november 2004 heeft Euretco schriftelijk aan MKB medegedeeld dat zij haar aandelen in MKB aan een derde wenst te verkopen, en dat zij de aandelen conform de statutaire blokkeringsregeling eerst aan de medeaandeelhouder IMG te koop aanbiedt. In reactie daarop heeft IMG bij brief van 13 december 2004 kenbaar gemaakt dat zij gegadigde is voor de aangeboden aandelen en dat zij de voorzitter van de Kamer van Koophandel zal verzoeken drie onafhankelijke deskundigen te benoemen om de waarde van de aandelen te bepalen. Bij brief van 22 februari 2005 heeft zij voorts medegedeeld dat zij gebruik wenst te maken van haar recht tot koop, nadat een herwaardering van de aandelen heeft plaatsgevonden.
IMG heeft aan [betrokkene 1] van Ernst & Young Accountants opdracht gegeven tot een due diligence onderzoek.
(vii) Op 23 februari 2005 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [verweerster], Euretco en IMG, waarbij onder meer is gesproken over een neerwaartse aanpassing van de koopsom van de door Euretco van [verweerster] gekochte aandelen MKB tot € 500.000,--. Overeenstemming hierover is niet bereikt.
(viii) Bij brief van 30 maart 2005 heeft Euretco aan [verweerster] medegedeeld dat zij de op 1 april 2005 verschuldigde aflossing van de eerste termijn van de lening met een beroep op de opschortingsclausule in de leningsakte opschort.
(ix) Bij brief van 1 april 2005 heeft [verweerster] Euretco gesommeerd binnen zeven dagen de rentetermijnen over februari en maart 2005 te voldoen. Bij brief van 12 april 2005 heeft [verweerster] de overeenkomst van geldlening ontbonden omdat de rentetermijnen over februari en maart 2005, ondanks sommatie, niet betaald waren.
(x) Euretco heeft in de periode van 1 november 2004 tot medio februari 2005 ter zake van rente een bedrag van in totaal € 40.282,26 betaald. Daarnaast heeft zij op 27 juli 2005 ter zake van "voorschot op rente en/of aflossing lening op aandelen MKB" een bedrag van € 50.000,-- betaald.
(xi) In een rapport van 26 augustus 2005 van [betrokkene 1] van Ernst & Young is vermeld dat de door MKB van meubelleveranciers ontvangen bonussen, die ten goede moesten komen aan de bij MKB aangesloten franchisenemers, niet conform de terzake gemaakte afspraak in de jaarrekening van MKB zijn verwerkt en dat de jaarcijfers 2003 niet juist zijn.
(xii) De drie door de Kamer van Koophandel aangewezen deskundigen hebben in een rapport van 25 november 2005 de waarde van de aandelen in MKB per ultimo 2004 bepaald op € 184.000,--. Daarvan uitgaande bedroeg de waarde van
de door Euretco van [verweerster] gekochte 120 aandelen € 110.400,--.
3.2 In dit geding vordert [verweerster], na wijziging van eis in hoger beroep en voor zover in cassatie nog van belang, een verklaring voor recht dat de overeenkomst van geldlening tussen [verweerster] en Euretco is ontbonden, alsmede veroordeling van Euretco tot ongedaanmaking van de door haar uit hoofde van de geldlening ontvangen prestatie en tot schadevergoeding op te maken bij staat.
3.3 De rechtbank heeft [verweerster] in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat, nu partijen sedert februari 2005 naar aanleiding van de bonusproblematiek en het due diligence onderzoek een geschil hadden over de omvang van de koopprijs welke volgens Euretco bijgesteld diende te worden tot € 500.000,--, Euretco bevoegd was tot opschorting van haar aflossingsverplichting en renteverplichting. Aangezien Euretco haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen bevoegd heeft opgeschort, kon [verweerster] de overeenkomst niet ontbinden, en is [verweerster] in schuldeisersverzuim gebracht zodat [verweerster] zelf niet meer tot opschorting van haar contractuele verplichtingen kan overgaan, aldus de rechtbank.
3.4 Het hof heeft de vorderingen van [verweerster] alsnog toegewezen. Het overwoog daartoe, kort samengevat, als volgt.
[verweerster] was krachtens de overeenkomst van geldlening verplicht mee te werken aan een correctie van de koopprijs in onderling overleg of in een arbitrageprocedure, indien uit een due diligence onderzoek van een potentiële koper in 2005 bleek dat de jaarcijfers van MKB over 2003 niet juist waren.
Toen [verweerster] de overeenkomst bij brief van 12 april 2005 ontbond, was het due diligence onderzoek echter nog niet gereed, zodat [verweerster] nog geen verplichting had tot medewerking aan onderling overleg of aan een arbitrageprocedure strekkende tot aanpassing van de koopsom. Euretco had in die situatie [verweerster] moeten aanspreken op haar verplichting daartoe, teneinde haar in crediteursverzuim te brengen, maar dat is niet gebeurd. (rov. 4.6.2 - 4.6.3)
In hoger beroep is niet langer in geschil dat Euretco (op grond van de opschortingsclausule) gerechtigd was haar verplichting tot betaling van de eerste aflossingstermijn van € 900.000,-- op te schorten.
Die clausule heeft echter geen betrekking op opschorting van de rentetermijnen, en [verweerster] heeft niet behoeven te begrijpen dat de in de brief van Euretco van 30 maart 2005 aangekondigde opschorting ook op de rentebetaling betrekking had. Een redelijke uitleg van de overeenkomst van geldlening brengt met zich dat een dergelijke opschorting niet bevoegd geschiedde. Euretco beschikte immers over de gekochte aandelen, met de daaraan verbonden voordelen, waarvoor zij de koopsom van [verweerster] had geleend. Het enkele feit dat partijen het niet eens waren over de vraag of de koopsom voor de aandelen aangepast moest worden, brengt nog niet met zich dat Euretco geen vergoeding voor de geleende som aan [verweerster] verschuldigd was. (rov. 4.6.4).
Uit het voorgaande vloeit voort dat [verweerster] ten tijde van de ontbinding niet in crediteursverzuim verkeerde, terwijl Euretco, door ondanks sommatie geen rente te betalen over de maanden februari en maart 2005, wel in verzuim verkeerde zodat [verweerster] bevoegd was de overeenkomst te ontbinden (rov. 4.6.5).
Het beroep van Euretco op de onzekerheidsexceptie van art. 6:263 BW is, nu in rov. 4.6.5 is geoordeeld dat [verweerster] niet in schuldeisersverzuim verkeerde, onvoldoende onderbouwd. Ditzelfde geldt voor het verweer dat [verweerster] handelde in strijd met de redelijkheid en billijkheid dan wel misbruik van recht maakte. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat Euretco de uitkomst van een due diligence onderzoek niet heeft afgewacht voordat zij [verweerster] verzocht mee te werken aan een (neerwaartse) correctie van de koopprijs, en dat zij ook niet [verweerster] met dat doel heeft verzocht mee te werken aan een arbitrageprocedure. (rov. 4.7.4)
3.5.1 Volgens onderdeel 1 van het middel heeft het hof in de rov. 4.6.2 - 4.6.5 miskend dat een onmiskenbare samenhang bestaat tussen de koopovereenkomst met betrekking tot de aandelen MKB, de daarop volgende leveringsakte en de geldleningsovereenkomst. Wanprestatie van [verweerster] bij de verkoop en levering van de aandelen kan dan ook doorwerken in (de uitvoering van) de geldleningsovereenkomst. Euretco heeft zich erop beroepen dat zowel de afspraken in de koop/leveringsakte, als de afspraken in de akte van geldlening, volledig onderdeel uitmaakten van de aandelentransactie, dat [verweerster] de balansgarantie heeft geschonden en dat Euretco op grond daarvan bevoegd was haar verplichtingen jegens [verweerster] - ook die uit hoofde van de geldleningsovereenkomst - op te schorten, zodat de verwerping van het beroep op opschorting onjuist dan wel onbegrijpelijk is, aldus (samengevat) de klachten van het onderdeel.
3.5.2 Het oordeel van het hof moet aldus worden verstaan dat het in de rov. 4.6.1 - 4.6.5 heeft onderzocht of [verweerster] in schuldeisersverzuim verkeerde toen zij de geldleningsovereenkomst bij brief van 12 april 2005 buitengerechtelijk ontbond. Na in rov. 4.6.1 de maatstaf van art. 6:59 BW vooropgesteld te hebben, oordeelde het hof in rov. 4.6.2 - 4.6.3 dat [verweerster], toen zij de overeenkomst bij brief van 12 april 2005 ontbond, nog geen verplichting had tot medewerking aan onderling overleg of aan een arbitrageprocedure strekkende tot aanpassing van de koopsom, en dat Euretco in die situatie [verweerster] had moeten aanspreken op haar verplichting daartoe teneinde haar in schuldeisersverzuim te brengen, hetgeen niet is gebeurd. Vervolgens heeft het hof in rov. 4.6.4 onderzocht of Euretco haar verplichting tot betaling van de rente over de geldlening bevoegd heeft opgeschort, en oordeelde het dat een redelijke uitleg van de overeenkomst van geldlening meebracht dat een dergelijke opschorting niet bevoegd geschiedde. In rov. 4.6.5 concludeerde het hof "uit het voorgaande" dat [verweerster] ten tijde van de ontbinding niet in schuldeisersverzuim verkeerde en dus bevoegd was de overeenkomst te ontbinden vanwege het verzuim van Euretco.
Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3 uiteengezet, moet het beroep van [verweerster] op haar buitengerechtelijke ontbindingsverklaring reeds falen indien Euretco haar betalingsverplichting bevoegd heeft opgeschort, omdat in dat geval geen sprake is van een tekortkoming van Euretco die [verweerster] op grond van art. 6:265 BW bevoegd zou maken tot ontbinding. Dit brengt mee dat de vraag of [verweerster] in schuldeisersverzuim verkeerde, naast de vraag of Euretco haar betalingsverplichting bevoegd heeft opgeschort, geen zelfstandige betekenis heeft voor de vraag of de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring van [verweerster] rechtsgevolg heeft gehad.
3.5.3 [Verweerster] heeft de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring uitgebracht omdat naar haar mening Euretco in verzuim was met de betaling van de rentetermijnen over februari en maart 2005. Euretco heeft zich daartegen verweerd met de stelling dat zij haar verplichting tot betaling van de rentetermijnen bevoegd heeft opgeschort, omdat [verweerster] wanprestatie heeft gepleegd ter zake van de balansgarantie en daarom op grond van de aanpassingsclausule gehouden is mee te werken aan een verlaging van de koopprijs. Het hof heeft dit verweer verworpen op grond van zijn oordeel dat een redelijke uitleg van de overeenkomst van geldlening meebrengt dat de opschorting niet bevoegd geschiedde, omdat Euretco over de gekochte aandelen beschikte waarvoor zij de koopsom van [verweerster] had geleend, en dat het enkele feit dat partijen van mening verschilden over de vraag of de koopsom aangepast moest worden niet meebrengt dat Euretco geen vergoeding (waarmee het hof kennelijk bedoelt: rente) voor de geleende som aan [verweerster] verschuldigd was.
Het onderdeel klaagt terecht dat het hof aldus de (nauwe) samenhang tussen de wederzijdse contractuele verplichtingen heeft miskend, althans zijn oordeel op dit punt in het licht van de stellingen van Euretco onvoldoende heeft gemotiveerd. Die stellingen houden in, kort samengevat, dat de in de akte van levering opgenomen balansgarantie is geschonden, dat daarom ingevolge de aanpassingsclausule de koopsom voor de aandelen neerwaarts moet worden gecorrigeerd, en dat [verweerster] te dier zake ook tot betaling van schadevergoeding op grond van wanprestatie verplicht is. Euretco heeft daaraan in de feitelijke instanties uitdrukkelijk de conclusie verbonden dat zij gerechtigd was de betaling van de rentetermijnen op te schorten op grond van art. 6:262 BW dan wel art. 6:52 BW. Daarbij heeft zij aangevoerd dat de bepalingen van de leveringsakte en de akte van geldlening in wezen onderdeel uitmaken van één overeenkomst (de aandelentransactie), althans zeer nauw met elkaar samenhangen, en dat slechts voor vastlegging van de afspraken in twee verschillende akten is gekozen om de inhoud van de leningsovereenkomst en de daarin opgenomen aanpassingsclausule niet aan (bepaalde) derden kenbaar te maken.
In het licht van deze stellingen is onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat "een redelijke uitleg van de overeenkomst van geldlening" meebrengt dat Euretco niet bevoegd was tot opschorting. Daarbij kan opgemerkt worden dat de inhoud van de aanpassingsclausule, voor zover daarin is bepaald dat de koopsom van de aandelen wordt gecorrigeerd overeenkomstig de (aangepaste) jaarcijfers 2003 van MKB, overeenstemt met de gevolgen van een gedeeltelijke ontbinding waartoe de gestelde wanprestatie van [verweerster] volgens de wet (art. 6:265 in verbinding met art. 6:270 BW) aanleiding zou geven. Reeds de hiervoor in 3.1 onder (iii) - (v) vermelde vaststaande feiten wijzen op een zodanig nauwe samenhang tussen enerzijds de verplichtingen van [verweerster] uit hoofde van de balansgarantie en de aanpassingsclausule en anderzijds de verplichting van Euretco tot betaling van de rentetermijnen, dat onbegrijpelijk is het oordeel dat Euretco niet op grond van de (gestelde) wanprestatie van [verweerster] bevoegd zou zijn tot opschorting van de rentetermijnen.
Onderdeel 1 is derhalve gegrond.
3.5.4 Duidelijkheidshalve verdient nog opmerking dat het hof, gelet op de opbouw van zijn arrest (zie hiervoor in 3.5.2), zijn rov. 4.6.3 kennelijk niet ten grondslag heeft gelegd aan de verwerping van het opschortingsverweer van Euretco in rov. 4.6.4, en dat ook terecht niet heeft gedaan. Het hof heeft, na in rov. 4.6.2 de inhoud van de aanpassingsclausule te hebben weergegeven, in rov. 4.6.3 vastgesteld dat het due diligence onderzoek pas in augustus 2005 was afgerond en op die grond geoordeeld dat [verweerster] ten tijde van de buitengerechtelijke ontbinding (medio april 2005) nog geen verplichting had tot medewerking aan onderling overleg of aan een arbitrageprocedure strekkende tot aanpassing van de koopprijs. Die omstandigheid brengt echter niet mee dat Euretco haar verplichtingen niet zou kunnen opschorten omdat haar tegenvordering niet opeisbaar zou zijn; de opeisbaarheid van de (uit de gestelde wanprestatie van [verweerster] voortvloeiende) vordering van Euretco wordt immers niet weggenomen doordat in de aanpassingsclausule een bepaalde procedure is voorgeschreven (eerst een due diligence rapport, dan onderling overleg, en daarna zo nodig een arbitrageprocedure) waarlangs haar aanspraak op prijsvermindering moet worden gerealiseerd. Ook de omstandigheid dat de door Euretco gestelde wanprestatie ter zake van de balansgarantie en de daaruit voortvloeiende verplichting tot aanpassing van de koopsom (en eventueel tot schadevergoeding) door [verweerster] werden betwist, en derhalve nog niet vaststonden op het moment dat de rentebetalingen werden opgeschort (en [verweerster] tot ontbinding overging), staat er op zichzelf niet aan in de weg dat Euretco op dat moment wel reeds een opeisbare tegenvordering had; vgl. HR 21 september 2007, LJN BA9610, NJ 2009/50 (rov. 4.6). Zoals de Hoge Raad in dat arrest heeft overwogen, zal de rechter die over een opschortingsverweer dient te oordelen moeten onderzoeken of de gestelde tegenvordering bestaat en of en in hoeverre deze het beroep op een opschortingsrecht kan rechtvaardigen, waarbij hij zal moeten volstaan met een voorshands oordeel omtrent (de omvang van) die tegenvordering indien nog bewijslevering of een afzonderlijke procedure moet volgen voordat (de omvang van) de tegenvordering vaststaat. Daarom kan de in de overeenkomst voorgeschreven weg om tot aanpassing van de koopsom te komen (een arbitrageprocedure nadat uit een due diligence onderzoek is gebleken dat de jaarcijfers van MKB over 2003 geen juiste voorstelling van zaken geven) op zichzelf geen reden zijn om het op wanprestatie van [verweerster] gegronde opschortingsverweer van Euretco te passeren, maar zal de rechter zo nodig een voorshands oordeel dienen te geven over de gegrondheid van het opschortingsverweer en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen dan wel - hetgeen veelal de voorkeur verdient - de uitkomst van de arbitrageprocedure af te wachten alvorens een eindoordeel te geven.
Uit genoemd arrest van 21 september 2007 vloeit voort dat, indien in een later gevoerde arbitrageprocedure bepaald zou worden dat de koopsom niet (of slechts in geringe mate) wordt bijgesteld, Euretco zich op eigen risico van het opschortingsverweer heeft bediend, ook indien de rechter in de onderhavige procedure dat verweer voorshands gegrond heeft geoordeeld; dat brengt dan mee dat het opschortingsverweer alsnog ongegrond blijkt te zijn geweest, en dat de ontbinding door [verweerster] van de geldleningsovereenkomst achteraf bezien terecht is geweest.
3.6 Onderdeel 2 klaagt dat het hof in rov. 4.7.4 het beroep van Euretco op de onzekerheidsexceptie van art. 6:263 BW ten onrechte en op inadequate wijze heeft verworpen. Wat er van de in het onderdeel aangevoerde klachten zij, Euretco heeft bij die klachten geen belang. Zij heeft haar beroep op de onzekerheidsexceptie op dezelfde gronden gebaseerd als haar beroep op het opschortingsrecht van art. 6:262 of 6:52 BW, namelijk op de stelling dat [verweerster] wanprestatie heeft gepleegd ter zake van de balansgarantie en daarom op grond van de aanpassingsclausule verplicht is mee te werken aan aanpassing van de koopsom. Die stelling, indien juist, kan in beginsel de opschorting dragen. Daaraan voegt de stelling dat zij goede grond heeft te vrezen dat [verweerster] niet vrijwillig aan die aanpassing zal meewerken, niets relevants toe. Ook in dit opzicht berust de gestelde opschortingsbevoegdheid immers uiteindelijk op de (volgens Euretco) reeds gepleegde wanprestatie ter zake van de balansgarantie waaruit de verplichting van [verweerster] tot aanpassing van de koopsom voortvloeit, en niet op de niet-nakoming van een los van die eerdere wanprestatie staande verplichting.
Het onderdeel kan dus niet tot cassatie leiden.
3.7 De klachten van de onderdelen 3 - 6 kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 26 januari 2010;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Euretco begroot op € 469,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, C.A. Streefkerk, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 3 februari 2012.
Conclusie 11‑11‑2011
Mr. E.B. Rank-Berenschot
Partij(en)
CONCLUSIE inzake:
Euretco B.V.,
- a)
voor zich,
- b)
als rechtsopvolgster onder algemene titel van Euretco Wonen B.V.,
eiseres tot cassatie,
adv.: mr. E. van Staden ten Brink,
tegen
[Verweerster],
verweerster in cassatie,
adv.: mr. M.W. Scheltema.
1. Inleiding
Deze zaak heeft betrekking op een overeenkomst tot verkoop van een pakket aandelen waarbij de koopsom ad € 2,7 miljoen wordt omgezet in een lening. Partijen verschillen van mening over de achtergrond van de transactie. Volgens de verkoper geschiedt deze geheel en al in het eigen belang van koper, terwijl de koper van mening is slechts een faciliteit te bieden aan verkoper ter verwezenlijking van een door verkoper beoogde maar door een mede-aandeelhouder gefrustreerde transactie met een derde, in welk kader de aandelen slechts tijdelijk bij koper zijn ondergebracht en bestemd zijn te worden ‘doorgeplaatst’. Voor het geval uit een due diligence onderzoek van een potentiële derde-koper mocht blijken dat de laatste jaarcijfers van de vennootschap geen juist beeld geven, voorziet de overeenkomst van geldlening in de mogelijkheid van aanpassing van de koopprijs en dienovereenkomstige kwijting op het geleende bedrag. De koper stelt zich op het standpunt dat uit eigen onderzoek van een potentiële derde-koper is gebleken dat door de vennootschap bonussen ten onrechte niet zijn afgedragen, zodat de jaarcijfers geen juist beeld geven en de koopprijs bijstelling naar beneden behoeft. Dit alles wordt door de verkoper betwist. Nog voordat een inmiddels opgedragen due diligence onderzoek is afgerond, staakt de koper de betaling van rentetermijnen. Vervolgens ontbindt de verkoper de overeenkomst van geldlening wegens verzuim in de betaling van twee rentetermijnen. In rechte vordert hij onder meer restitutie van het geleende bedrag ad € 2,7 mln. Hangende de procedure wordt de waarde van het litigieuze pakket aandelen per ultimo 2004 door deskundigen bepaald op € 110.400. In cassatie gaat het om de vraag of het hof op goede gronden heeft geoordeeld dat de buitengerechtelijke ontbinding rechtens effect heeft gehad.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten1.:
2.1.1
Verweerster in cassatie (hierna: [verweerster]) is de holdingmaatschappij van [A]. [A] is reeds decennia lang actief in de meubelbranche.2.
2.1.2
Euretco Wonen B.V. (hierna: Euretco Wonen) [was3.] een dochtervennootschap van eiseres tot cassatie (hierna: Euretco) en [bewoog] zich in de meubelbranche.
2.1.3
De Euretco-groep is een retailserviceorganisatie met diverse aangesloten ondernemers. De groep stelt zich ten doel diensten te verlenen aan de aangesloten ondernemers, voor hen te bemiddelen bij het inkopen van goederen en diensten en daarbij zo gunstig mogelijke condities en prijzen te bedingen.
2.1.4
Euretco heeft ten kantore van het handelsregister te Breda een verklaring als bedoeld in artikel 2:403 lid 1 sub f BW gedeponeerd en [was] aldus hoofdelijk aansprakelijk voor de uit rechtshandelingen van Euretco Wonen voortvloeiende schulden.
2.1.5
Mondial Keukens Benelux B.V. (hierna: MKB) is een franchiseorganisatie die zich richt op de keukenbranche. Bij MKB zijn ongeveer 30 franchisenemers aangesloten.
2.1.6
Internationale Meubel Groep (hierna: IMG) is een vereniging met als doelstelling ondersteuning (onder meer bij gezamenlijke inkoop en gezamenlijke reclame-uitingen) van de leden op het gebied van diverse branches waaronder de keukenbranche.
2.1.7
Ten behoeve van de gezamenlijke inkoop is IMG een overeenkomst aangegaan met de rechtspersoon naar Duits recht Firma Mondial Einrichtungs-Grosseinkaufs-Gesellschaft GmbH (hierna: Mondial), een grote inkoopcombinatie met voornamelijk Duitse leden. De leden van IMG kunnen op grond van deze overeenkomst tegen de door Mondial bedongen scherpe inkoopcondities goederen inkopen bij de aangesloten leveranciers.
2.1.8
Onderdeel van de door Mondial bedongen inkoopcondities zijn bonusafspraken. Deze afspraken komen er op neer dat de bij Mondial aangesloten leveranciers omzetafhankelijke bonussen verstrekken. Voor zover Mondial van die leveranciers bonussen ontvangt die met de omzet van leden van IMG te maken hebben, betaalt Mondial de bonussen uit aan IMG. IMG betaalt de bonussen door aan haar leden.
2.1.9
MKB is geen lid van IMG. De bij MKB aangesloten franchisenemers die ook lid van IMG zijn kunnen gebruik maken van de door Mondial gemaakte bonusafspraken, hetgeen krachtens een door MKB met IMG en Mondial gemaakte afspraak ook geldt voor de bij MKB aangesloten franchisenemers die geen lid zijn van IMG.
2.1.10
Een schriftelijk, namens Euretco Wonen en de besloten vennootschap Beleggingsmaatschappij Bead B.V. (hierna: Bead)4. ondertekend stuk met het opschrift ‘KOOPOVEREENKOMST AANDELEN’ d.d. 20 september 20045. houdt, kort gezegd, in dat Euretco Wonen mondeling van [verweerster] 60% van de aandelen in MKB heeft gekocht, dat deze aandelen op korte termijn aan Euretco Wonen geleverd zullen worden, en dat deze aandelen, samen met de 20% aandelen in MKB die Euretco Wonen zelf reeds in eigendom heeft, aan Bead verkocht worden voor € 3.400.000,-. Voorts houdt dit stuk onder meer het volgende in:
‘artikel 2. Ontbindende voorwaarden
2.1
Deze overeenkomst zal van rechtswege ontbonden zijn indien niet uiterlijk op 28 februari 2005 (…) zal zijn gebleken van de instemming van de mede-aandeelhouder (Internationale Meubel Groep) en de Vennootschap (MKB, toev. A-G) met deze koopovereenkomst.
2.2
Deze overeenkomst zal voorts van rechtswege ontbonden zijn indien niet uiterlijk op 15 oktober 2004 zal zijn gebleken van de instemming met deze koopovereenkomst van de zijde van de Raad van Commissarissen en de Ondernemingsraad van Verkoper (Euretco Wonen, toev. A-G).
2.3
Verkoper zal zich ervoor inspannen om de hiervoor sub 2.1 en sub 2.2 bedoelde instemmingen te verkrijgen.
2.4
Indien de overeenkomst wordt ontbonden op grond van artikel 2.1 en/of 2.2 zal Verkoper behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van Koper (Bead; toev. A-G) zich onthouden van het verkopen van de Aandelen aan een ander dan Koper.
(…)’
2.1.11
Uit hoofde van een tussen [verweerster] en Euretco Wonen gesloten ‘Koopovereenkomst aandelen’ d.d. 13 oktober 20046. heeft [verweerster] bij notariële akte van 12 november 20047. aan Euretco Wonen geleverd 120 aandelen in het kapitaal van MKB. De koopsom was € 2.700.000,-. Vanaf dat moment bezat Euretco Wonen 80% en IMG 20% van de aandelen in MKB. Vóór deze transactie had [verweerster] 60%, Euretco Wonen 20% en IMG 20% van de aandelen in MKB.
2.1.12
In de notariële akte is onder meer het volgende bepaald8.:
‘Garanties van verkoper
Artikel4:
- 1.
Verkoper garandeert het navolgende:
(…)
- —
de laatste balans van de vennootschap de dato éénendertig december tweeduizend drie en de winst- en de verliesrekening over het boekjaar tweeduizend drie, aan partijen voldoende bekend, vormen een getrouw beeld van de samenstelling van het vermogen op gemelde balansdatum en het resultaat over genoemde periode; dit beeld is sedert gemelde balansdatum niet gewijzigd; (…)’
2.1.13
De betaling van de koopsom voor de aandelen is omgezet in een geldlening, in verband waarmee Euretco Wonen bij voornoemde notariële akte van levering heeft erkend een bedrag van € 2.700.000,- wegens geldlening aan [verweerster] schuldig te zijn.9.
2.1.14
De voorwaarden van de geldlening zijn vastgelegd in een aan de notariële akte van levering gehechte onderhandse Akte van geldlening d.d. 13 oktober 200410., blijkens welke [verweerster] en Euretco Wonen onder meer het volgende zijn overeengekomen:
‘[Verweerster] verstrekt aan schuldenaar (Euretco Wonen; toev. A-G) een lening van 2.700.000 euro (…). Deze lening wordt aangewend voor de betaling van 60% (=120 aandelen) van de aandelen in Mondial Keukens Benelux B.V..
De schuldenaar verbindt zich om over de lening of het restant daarvan een rente te vergoeden van 5% per jaar11., verschijnend in maandelijkse termijnen achteraf, voor het eerst op 1 november 2004.
(…)
- 1.
De lening dient te worden afgelost in drie jaarlijkse termijnen van 900.000,- euro, voor het eerst op 1 april 2005. Algehele aflossing zal plaatsvinden indien schuldenaar voornoemde aandelen heeft verkocht en geleverd aan een derde.
Indien een gedeelte van voornoemde 120 aandelen aan een derde verkocht en geleverd wordt zal de lening naar rato worden afgelost. Indien een gedeelte aldus vóór 1 april 2005 wordt afgelost zal dit deel in mindering komen op de eerste aflossingstermijn van € 900.000,-.
Indien deze verkoop en levering tegen een lagere prijs dan € 2,7 miljoen zal plaatsvinden, zal [verweerster] het verschil met € 2,7 miljoen jegens schuldenaar kwijten tot een maximum van € 300.000,-.
Indien uit een due diligence onderzoek van een (potentiële) koper in 2005 blijkt dat de jaarcijfers 2003 van Mondial Keukens Benelux B.V. met de daarbij behorende toelichting geen juiste voorstelling van zaken geven, zal de daaruit voortvloeiende correctie van de koopprijs in redelijkheid in onderling overleg danwel in een arbitrageprocedure worden bepaald en zal [verweerster] het bedrag dat met de correctie is gemoeid aan schuldenaar kwijten op het geleende bedrag.
Indien doorverkoop en doorlevering van voornoemde 120 aandelen door schuldenaar geen doorgang vindt vóór 31 december 2005 en de mede-aandeelhouder IMG deze aandelen voordien niet wenst over te nemen voor een prijs van tenminste € 2,4 miljoen, zal schuldenaar de betrokken aandelen aanbieden aan [verweerster] voor € 2,4 miljoen.
Indien [verweerster] dit aanbod accepteert, zal zij € 300.000,- kwijten op het geleende bedrag en zal het restant van de lening bij de aandelenoverdracht worden verrekend.
Indien [verweerster] dit aanbod niet accepteert, kan schuldenaar besluiten de aandelen te houden danwel deze aan een derde aan te bieden. In beide gevallen zal door [verweerster] per 31 december 2005 € 300.000,- van de geldlening gekweten worden.
Indien de schuldenaar de jaarlijkse aflossing van € 900.000,- geheel of gedeeltelijk niet kan voldoen doordat zij er niet in slaagt de aandelen door te plaatsen en tevens de situatie zich voordoet dat de winst van Mondial Keukens Benelux B.V. ontoereikend is om de dividenduitkering zodanig hoog vast te stellen dat de schuldenaar daaruit de overeengekomen aflossingen kan voldoen, zal de schuldenaar de aflossingen mogen opschorten totdat op voornoemde wijze(n) wel voldoende aflossingscapaciteit aanwezig is.
(…)
- 3.
De hoofdsom van de lening of het eventuele restant daarvan zal te allen tijde terstond en zonder enige waarschuwing kunnen worden opgeëist, met de rente tot de dag der betaling, in de volgende gevallen:
bij niet prompte voldoening der rente op de verschijndagen,
bij faillissement,
wanneer deze surséance van betaling aanvraagt, wanneer zijn goederen geheel of gedeeltelijk door derden in beslag worden genomen.’
2.1.15
Over de jaren 2004 tot en met 2007 heeft MKB geen dividenduitkeringen gedaan.
2.1.16
De statuten van MKB12. houden (artikel 9) een blokkeringsregeling in krachtens welke een aandeelhouder, die zijn aandelen in MKB zonder toestemming van de mede-aandeelhouders wenst te verkopen aan een derde, de aandelen eerst aan die mede-aandeelhouders dient aan te bieden.
2.1.17
Bij brief van 30 november 2004 aan MKB heeft Euretco Wonen, kort samengevat, meegedeeld dat zij haar aandelen in MKB aan een derde wenste te verkopen, dat zij ter voldoening aan artikel 9 van de statuten van MKB de aandelen aan IMG te koop aanbood, en dat zij, gelet op de met de verkoop naar verwachting gemoeide koopsom van € 3,4 miljoen, voorstelde dat IMG toestemming gaf voor de verkoop aan de derde. MKB werd in die brief verzocht een en ander ter kennis van IMG te brengen.
2.1.18
Bij brief van 13 december 2004 heeft IMG meegedeeld dat zij gegadigde was voor de aangeboden aandelen en dat zij (overeenkomstig artikel 9 van de statuten van MKB) de voorzitter van de Kamer van Koophandel zou verzoeken drie onafhankelijke deskundigen te benoemen om de waarde van de aandelen te bepalen.
2.1.19
IMG heeft opdracht gegeven tot het uitvoeren van een due diligence onderzoek door [betrokkene 1] van Ernst en Young accountants.
2.1.20
Bij brief van 22 februari 2005 aan Euretco Wonen heeft IMG aangegeven dat zij gebruik wenste te maken van haar recht tot koop, zulks echter nadat een herwaardering van de aandelen heeft plaatsgevonden.
2.1.21
Op 23 februari 2005 heeft een bespreking plaats gevonden tussen [verweerster], Euretco Wonen en IMG waarbij onder meer is gesproken over neerwaartse aanpassing van de koopsom van de door Euretco Wonen van [verweerster] gekochte aandelen MKB tot € 500.000,-. Overeenstemming hierover is niet bereikt.
2.1.22
Een brief d.d. 30 maart 2005 namens Euretco Wonen gezonden aan [verweerster] behelst onder meer het volgende:
‘(…)
Op 13 oktober 2004 bent u met Euretco Wonen BV een overeenkomst tot verkoop van uw aandelen in (… MKB; toev. A-G) overeengekomen.
Ten aanzien van de betaling van de koopsom van EUR 2.700.000,- bent u met Euretco Wonen BV op dezelfde datum een overeenkomst van geldlening aangegaan.
De aflossing van de eerste termijn van de (…) lening dient op grond van artikel 1 van de akte (…) op 1 april a.s. plaats te vinden. In het artikel is echter onder meer ook opgenomen dat indien Euretco Wonen BV de jaarlijkse aflossing niet kan voldoen doordat zij er niet in geslaagd is de aandelen door te plaatsen en zich tevens de situatie voordoet dat de winst van (… MKB; toev. A-G) ontoereikend is om de dividend uitkering zodanig hoog vast te stellen dat Euretco Wonen daaruit de overeengekomen aflossing kan voldoen, Euretco Wonen BV gerechtigd is de aflossing op te schorten totdat er wel voldoende aflossingscapaciteit aanwezig is.
Namens Euretco Wonen BV deel ik u mede dat bovengenoemde omstandigheden van toepassing zijn. (…) Euretco Wonen BV zal de aflossing derhalve opschorten tot het moment dat er wel voldoende aflossingscapaciteit aanwezig is.
Voor de goede orde meld ik u (…) dat de vereniging IMG zich gemeld heeft als (potentiële) koper voor de (…) aandelen (…). IMG heeft aangegeven een due diligence onderzoek te zullen laten uitvoeren. Zodra de uitkomsten van het (…) onderzoek bekend zijn, zal Euretco Wonen BV contact met u opnemen. (…)’
2.1.23
Op 1 april 2005 heeft [verweerster] een brief doen uitgaan waarin Euretco Wonen werd gesommeerd binnen zeven dagen de ‘beide rente termijnen’ (over februari en maart 2005; toev. A-G) te betalen, omdat de verschijndagen verstreken waren.
2.1.24
Bij brief van 12 april 200513. aan Euretco heeft (de advocaat van) [verweerster] de overeenkomst van geldlening ontbonden omdat, ondanks herhaalde sommatie en verwijzing naar de akte van geldlening, de rentetermijnen over februari en maart 2005 ad in totaal € 22.500,- niet betaald waren.
2.1.25
Bead heeft op 25 april 2005 onder Euretco Wonen beslag gelegd op de aandelen van laatstgenoemde in MKB.
2.1.26
Bij brief van 14 juni 2005 aan (de advocaat van) Euretco Wonen heeft (de advocaat van) [verweerster], voor zover thans van belang, het volgende geschreven:
‘(…) De betaling van de koopsom is vervolgens omgezet in een geldlening die moet worden afgelost in drie jaarlijkse termijnen van € 900.000,-. De eerste aflossing had plaats moeten vinden op 1 april jl. en uw cliënte is op dit punt verwijtbaar in verzuim gebleven. Voorts heb ik (…) geconstateerd dat uw cliënte tevens in verzuim is gebleven terzake de betaling van de maandelijkse rentetermijnen. Inmiddels heeft uw cliënte dienaangaande een achterstand opgelopen van € 45.000,-. Voorts is van belang dat de onderhavige aandelen alsook het belang van 20% dat reeds in handen van uw cliënte was, vorige maand door een derde in conservatoir beslag is genomen. (…) Op de voet van artikel 3 uit de akte van geldlening (…) leveren al deze verzuimen op zichzelf reeds een onmiddellijke ontbindingsbevoegdheid op. Nu al deze verzuimen zich gelijktijdig aandienen, heeft mijn cliënte onweerlegbaar recht op (…) de ontbinding van de overeenkomst van geldlening, welke ontbinding ik hierbij (…) nogmaals inroep.’
2.1.27
Euretco Wonen heeft in de periode van 1 november 2004 tot medio februari 2005 ter zake van rente aan [verweerster] betaald een bedrag van € 6.532,26 en drie maal een bedrag van € 11.250,-, derhalve in totaal € 40.282,26. Daarnaast heeft Euretco Wonen op 27 juli 2005 (blijkens het als prod. 2 bij MvG overgelegde bankafschrift van die datum:) ter zake van ‘voorschot op rente en/of aflossing lening op aandelen MKB B.V.’ betaald een bedrag van € 50.000,-.
2.1.28
In zijn rapport van bevindingen d.d. 26 augustus 200514. heeft [betrokkene 1] vermeld dat de bonussen niet conform de vastgelegde afspraak ter zake in de jaarrekening van MKB zijn verwerkt en dat de jaarcijfers 2003 niet juist zijn.
2.1.29
De drie door de Kamer van Koophandel aangewezen deskundigen hebben blijkens hun rapport van 25 november 2005 de waarde van de aandelen in MKB per ultimo 2004 bepaald op € 184.000,-. Uitgaande van die waarde bedroeg de waarde van de door Euretco Wonen van [verweerster] gekochte 120 aandelen € 110.400,-.
2.1.30
In aansluiting op dit rapport heeft IMG bij brief van 9 januari 2006 aan Euretco Wonen medegedeeld de aangeboden 16015. aandelen MKB te willen kopen voor € 147.000,-.
2.2
[Verweerster] heeft bij inleidende dagvaarding van 7 oktober 2005 Euretco gedagvaard voor de rechtbank Breda en, na vermeerdering van eis, betaling gevorderd van een bedrag ad € 3.792.500,-, vermeerderd met rente en kosten. Zij heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat zij de overeenkomst van geldlening van 13 oktober 2004 buitengerechtelijk heeft ontbonden wegens een toerekenbare tekortkoming van Euretco Wonen, bestaande in het niet-betalen van de eerste aflossingstermijn van € 900.000,- en de rentetermijnen over de maanden februari en maart 2005. Euretco Wonen is op die grond gehouden tot (terug)betaling aan [verweerster] van het geleende bedrag (€ 2.700.000,-), de achterstallige rente (€ 22.500,-), de overeengekomen boete (€ 500.000,-)16. en een schadevergoeding (€ 570.000,-,)17., voor welke schuld Euretco op grond van de 403-verklaring hoofdelijk aansprakelijk is, aldus [verweerster].
2.3
Nadat haar daartoe bij vonnis van 19 april 2006 verlof was verleend, heeft Euretco Wonen zich aan de zijde van Euretco in het geding gevoegd als bedoeld in artikel 217 Rv.
2.4
Bij vonnis van 2 januari 2008 heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen in ieder geval sedert februari 2005 naar aanleiding van de bonussenproblematiek en het due diligence onderzoek een geschil hadden over de omvang van de koopprijs en geoordeeld dat Euretco Wonen op die grond bevoegd was tot opschorting van haar verplichting tot aflossing op de hoofdsom en betaling van de maandelijkse rente (rov. 3.6). Aangezien Euretco Wonen haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen bevoegd heeft opgeschort, kon [verweerster] de overeenkomst niet ontbinden en is [verweerster] in schuldeisersverzuim gebracht, aldus de rechtbank (rov. 3.7). Zij heeft [verweerster] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen.
2.5
[Verweerster] is van voornoemd vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof 's‑Hertogenbosch met conclusie tot vernietiging van het bestreden vonnis en, na wijziging van eis bij dagvaarding in hoger beroep, tot a) het geven van een verklaring voor recht dat de tussen [verweerster] en Euretco Wonen gesloten overeenkomst van geldlening is ontbonden, b) hoofdelijke veroordeling van Euretco en Euretco Wonen tot ongedaanmaking van de uit dien hoofde door Euretco Wonen ontvangen prestatie, en c) hoofdelijke veroordeling van Euretco en Euretco Wonen tot vergoeding van alle schade die [verweerster] ten gevolge van de tekortkoming van Euretco Wonen in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat.
2.6
Bij arrest van 26 januari 2010 heeft het hof vastgesteld dat, voor zover [verweerster] bij dagvaarding in hoger beroep een vordering tegen de gevoegde partij, Euretco Wonen, heeft ingesteld, zij geacht moet worden deze bij akte van 10 maart 2009 te hebben ingetrokken. Het hof heeft voorts geoordeeld dat Euretco Wonen, door ondanks sommatie geen rente te betalen over de maanden februari en maart 2005, in verzuim verkeerde, zodat [verweerster] bevoegd was de overeenkomst te ontbinden (rov. 4.6.5). Nadat het hof vervolgens de (overige) verweren tegen de vorderingen had verworpen (rov. 4.7), heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, a) voor recht verklaard dat de tussen [verweerster] en Euretco Wonen gesloten overeenkomst van geldlening d.d. 13 oktober 2004 is ontbonden, b) Euretco veroordeeld tot ongedaanmaking van de door Euretco Wonen uit hoofde van die ontbonden overeenkomst ontvangen prestatie, en c) Euretco veroordeeld tot vergoeding aan [verweerster] van alle schade die [verweerster] ten gevolge van de tekortkoming van Euretco Wonen in de nakoming van haar verplichtingen uit de ontbonden overeenkomst van geldlening heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat.
2.7
Euretco is tijdig18. van het arrest van het hof in cassatie gekomen. [verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten, waarna Euretco heeft gerepliceerd.
3. Beoordeling van het cassatieberoep
3.1
Het cassatiemiddel valt uiteen in zes onderdelen (‘klachten’).
3.2
Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 4.6.2 tot en met 4.6.4 van het bestreden arrest. Daarin beoordeelt het hof, na (in cassatie onbestreden) te hebben overwogen dat de rechtbank haar afwijzing van de vorderingen kennelijk heeft gebaseerd op de onmogelijkheid van ontbinding wegens crediteursverzuim van Naije in de zin van art. 6:59 BW (rov. 4.6.1 i.v.m. 4.4, tweede volzin), de met de grieven V-X aan de orde gestelde vragen of [verweerster] ten tijde van haar buitengerechtelijke ontbindingsverklaring op 12 april 2005 in crediteursverzuim verkeerde en of Euretco Wonen haar rentebetalingen terecht heeft opgeschort (rov. 4.6). Het hof stelt voorop dat voor crediteursverzuim krachtens art. 6:59 BW vereist is dat [verweerster] ten gevolge van haar toe te rekenen omstandigheden niet heeft voldaan aan een verplichting harerzijds jegens Euretco Wonen en Euretco Wonen op die grond de nakoming van haar verbintenis jegens [verweerster] bevoegdelijk heeft opgeschort. De daarop volgende en met het middelonderdeel bestreden overwegingen luiden als volgt (met door mij, A-G, aangebrachte cursivering):
‘4.6.2.
Krachtens de overeenkomst van geldlening was [verweerster] verplicht om, indien uit een due diligence onderzoek van een potentiële koper in 2005 bleek dat de jaarcijfers over 2003 van MKB met de daarbij behorende toelichting geen juiste voorstelling van zaken gaven, mee te werken aan een daaruit voortvloeiende correctie van de koopprijs, welke in onderling overleg dan wel in een arbitrageprocedure bepaald moest worden.
Euretco c.s. stellen zich op het standpunt dat [verweerster] deze verplichting niet nakwam.
4.6.3.
Het hof stelt voorop dat toen [verweerster] de overeenkomst bij brief van 12 april 2005 ontbond het due diligence onderzoek door drs. Hoekstra in opdracht van de potentiële koper IMG nog niet gereed was: het rapport van Hoekstra is immers gedateerd op 26 augustus 2005 en de inhoud ervan is pas op 18 november 2005 met [verweerster] besproken. Dat het onderzoek reeds in februari 2005 gestart was en dat op 23 februari 2005 reeds tussen partijen gesproken is over aanpassing van de koopprijs van de aandelen doet hieraan niet af. Ten tijde van de ontbinding had [verweerster] derhalve nog geen verplichting tot medewerking aan onderling overleg dan wel aan een arbitrageprocedure strekkende tot aanpassing van de koopprijs. Bovendien staat vast dat op 23 februari 2005 tussen partijen (wel gesproken is maar:) geen overeenstemming is bereikt over een aanpassing van de koopsom. Euretco Wonen had in die situatie [verweerster] dienen aan te spreken op haar verplichting mee te werken aan een arbitrageprocedure om haar in crediteursverzuim te brengen. Dat dit gebeurd is hebben Euretco c.s. niet gesteld noch is dit anderszins gebleken.
4.6.4.
In hoger beroep is niet langer in geschil dat Euretco Wonen gerechtigd was haar verplichting tot betaling van de eerste aflossingstermijn van € 900.000,- op te schorten.
Wat betreft de vraag of Euretco Wonen (ook) haar verplichting tot betaling van rente bij brief van 30 maart 2005 bevoegd heeft opgeschort stelt het hof voorop dat in de overeenkomst van geldlening slechts geregeld is dat de betaling van de aflossingstermijnen in een bepaalde situatie opgeschort kon worden en dat Euretco Wonen zelf in voornoemde brief slechts over de aflossingstermijnen spreekt. Op grond hiervan valt niet in te zien dat en waarom [verweerster] had moeten begrijpen dat de opschorting ook betrekking had op de verplichting tot betaling van rente.
Voor zover dat al anders zou zijn brengt een redelijke uitleg van de overeenkomst van geldlening met zich dat een dergelijke opschorting niet bevoegd geschiedde. Euretco Wonen beschikte immers over de gekochte aandelen, met de daaraan verbonden voordelen, waarvoor zij de koopsom van [verweerster] had geleend. Het enkele feit dat partijen het niet eens waren over de vraag of de koopsom voor de aandelen aangepast moest worden brengt nog niet met zich dat Euretco Wonen geen vergoeding voor de geleende som aan [verweerster] verschuldigd was.’
Het hof concludeert vervolgens:
‘4.6.5.
Uit het voorgaande vloeit voort dat [verweerster] ten tijde van de ontbinding niet in crediteursverzuim verkeerde en Euretco Wonen door, ondanks sommatie geen rente te betalen over de maanden februari en maart 2005, in verzuim verkeerde, zodat [verweerster] bevoegd was de overeenkomst te ontbinden. De grieven V tot en met X slagen. (…).’
3.3
Terzijde teken ik aan dat de door het hof gevolgde route — te weten: via eventueel crediteursverzuim (art. 6:59 BW) en de daaraan verbonden onmogelijkheid van ontbinding (art. 6:266 lid 1 BW) naar afwijzing van de vorderingen — een overbodige omweg bevat. Indien, zoals art. 6:59 BW veronderstelt, de schuldenaar (in casu: Euretco Wonen) de nakoming van zijn verbintenis jegens de schuldeiser (in casu: [verweerster]) bevoegdelijk opschort, levert die niet-nakoming geen ‘tekortkoming’ op. Er is dan niet voldaan aan een der vereisten voor ontbinding (art. 6:265 lid 1 BW), zodat reeds op die grond niet kan worden ontbonden.19. Met andere woorden: voor de gerechtvaardigdheid van de buitengerechtelijke onbinding is van belang of Euretco Wonen de nakoming van haar verbintenis bevoegdelijk heeft opgeschort. In geval van een bevestigende beantwoording van die laatste vraag heeft de eventuele gevolgtrekking dat [verweerster] daardoor tevens in crediteursverzuim is komen te verkeren voor de ontbindingsvraag geen toegevoegde waarde.
3.4
Het onderdeel komt niet op tegen het oordeel van het hof dat [verweerster] ten tijde van de ontbinding nog niet verplicht was tot medewerking aan aanpassing van de koopprijs, zodat Euretco Wonen ter zake geen opschortingsbevoegdheid toekwam (rov. 4.6.3). Het onderdeel klaagt dat het hof met zijn rov. 4.6.2 tot en met 4.6.4 ten onrechte de door Euretco gestelde en in cassatie bij wege van hypothese aan te nemen nauwe samenhang tussen de overeenkomst tot verkoop van de aandelen MKB en de geldleningovereenkomst heeft genegeerd, althans zijn arrest op dit essentiële punt onvoldoende met redenen heeft omkleed. Daartoe wordt (in subonderdeel 1d) aangevoerd dat i) het hof niet de door Euretco aan de orde gestelde vraag onder ogen heeft gezien of het schenden door [verweerster] van de gegeven balansgarantie meebracht dat Euretco Wonen de voldoening van haar verplichtingen uit de geldleningovereenkomst mocht opschorten20., en ii) het hof met zijn hiervoor gecursiveerd aangehaalde overweging aan het slot van rov. 4.6.4 uitdrukkelijk de samenhang tussen de koop en de geldlening heeft genegeerd. Zo het hof van oordeel was dat die samenhang hier niet ter zake kon doen of deed, gaat het hof uit van een onjuiste rechtsopvatting; zo het hof van oordeel was dat samenhang hier niet, dan wel onvoldoende, bestond, had het hof dat nader behoren te motiveren; zo het hof ervan uit zou gaan dat de door Euretco ingeroepen gevolgen van samenhang niet door die samenhang werden gerechtvaardigd, zou het arrest in dit opzicht nadere motivering behoeven, aldus het onderdeel.
3.5
In cassatie kan in zoverre bij wege van hypothetische feitelijke grondslag gelden dat sprake is van een ‘nauwe samenhang’ tussen de koop en de geldlening dat Euretco (op de in subonderdeel 1c vermelde vindplaatsen) heeft gesteld — hetgeen door [verweerster] is bestreden21. maar door het hof in het midden is gelaten — dat de in een ‘totaalcontext’ gemaakte afspraken tussen [verweerster] en Euretco Wonen (om verschillende redenen) gedeeltelijk in de koopakte en gedeeltelijk in de akte van geldlening zijn neergelegd, en dat al deze afspraken volledig onderdeel uitmaken van de aandelentransactie (CvA onder ‘I Feiten’, sub 17); dat dit ook geldt voor het beding tot aanpassing van de koopprijs, dat is opgenomen in de akte van geldlening maar is overeengekomen in het bredere kader van de aandelentransactie als zodanig, dat wil zeggen: zowel ten aanzien van de overeenkomst van geldlening als ten aanzien van de koop en levering van de aandelen (CvA onder ‘II Juridisch kader’, sub 49–51, en MvA sub 106–108).
3.6
Voorts is correct hetgeen in subonderdeel 1b wordt gesteld, te weten dat Euretco zich heeft beroepen op schending door [verweerster] van de door haar gegeven balansgarantie en heeft betoogd dat Euretco Wonen op die grond bevoegd was tot opschorting van haar verplichtingen jegens [verweerster] (CvA sub 94, letterlijk herhaald in MvA sub 12122.).
3.7
Het onderdeel berust echter op een ontoelaatbaar novum voor zover het tot uitgangspunt neemt dat opschorting door Euretco Wonen van haar verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening wegens schending door [verweerster] van haar uit de koopovereenkomst voortvloeiende balansgarantie wordt gerechtvaardigd door samenhang tussen beide overeenkomsten in de zin van het (in onderdeel 1a bedoelde) leerstuk van de samenhangende overeenkomsten.23. Anders dan het onderdeel veronderstelt, heeft Euretco aan haar (hiervoor onder 3.5 vermelde) stellingen met betrekking tot de ‘totaalcontext’ van de afspraken niet het gevolg verbonden dat sprake is van verbondenheid in de zin van voormeld leerstuk die meebrengt dat het aan (schending van) de koopovereenkomst te ontlenen opschortingsrecht kan worden ingeroepen jegens de wederpartij bij de overeenkomst van geldlening.
3.7.1
Het leerstuk van de samenhangende overeenkomsten houdt in dat twee afzonderlijke overeenkomsten zozeer met elkaar verbonden kunnen zijn dat de lotgevallen van de ene overeenkomst (ontbinding, vernietiging) meebrengen dat ook de andere niet in stand kan blijven, of dat een partij bij de ene overeenkomst heeft in te staan voor de nakoming van verplichtingen uit de andere. Een dergelijke verbondenheid kan ook meebrengen dat een aan de ene overeenkomst te ontlenen opschortingsrecht kan worden ingeroepen jegens de wederpartij bij de andere overeenkomst. Of een zodanige verbondenheid bestaat, is afhankelijk van uitleg van de rechtsverhouding c.q. de beide overeenkomsten in hun onderling verband. Zijn beide overeenkomsten (nagenoeg) gelijktijdig en met medewerking van alle drie partijen tot stand gekomen, dan zal bij die uitleg in het bijzonder acht moeten worden geslagen op hetgeen ieder van de drie partijen van de andere partijen heeft verwacht en heeft mogen verwachten.24.
De kwestie van ‘samenhangende overeenkomsten’ is verwant aan de door art. 6:229 BW bestreken problematiek van de zogenoemde ‘voortbouwende overeenkomst’, de overeenkomst die de strekking heeft voort te bouwen op een reeds tussen partijen bestaande rechtsverhouding. De wetgever heeft het oog op overeenkomsten die een reeds tussen partijen bestaande rechtsverhouding beogen te ‘wijzigen, op te heffen, aan te vullen, nader vast te stellen of uit te voeren’.25. Ook in dit kader wordt in de literatuur het voorbeeld genoemd van omzetting van een schuld uit koop in een schuld uit geldlening.26. De kwalificatie van een overeenkomst als ‘voortbouwend’ heeft alleen tot gevolg dat zij vernietigbaar is indien de onderliggende rechtsverhouding blijkt te ontbreken.
3.7.2
Euretco heeft in feitelijke instanties op geen enkele wijze aan het leerstuk van de samenhangende overeenkomsten en de in dat verband van belang zijnde omstandigheden gerefereerd, laat staan in relatie tot het gepretendeerde opschortingsrecht. Zij heeft in eerste aanleg tot haar centrale verweer aangevoerd dat geen sprake is van een vaststaande vordering ad € 2,7 miljoen in hoofdsom. Daaraan heeft zij primair de stelling ten grondslag gelegd dat (ondanks de ontbinding) het beding tot aanpassing van de kooprijs nog van kracht is, zodat het verschuldigde bedrag eerst nog moet worden vastgesteld (CvA sub 42). Het is in dit verband dat zij zich (onder meer) heeft beroepen op de ‘totaalcontext’ van de afspraken (CvA 49–51, onder de kop ‘1. [verweerster] heeft geen vaststaande vordering’, subkop ‘1.A Het beding tot aanpassing van de koopprijs maakt onderdeel uit van de aandelentransactie’). Subsidiair (CvA sub 43) heeft Euretco zich op het standpunt gesteld dat zij beschikt over een verrekenbare tegenvordering tot schadevergoeding wegens schending van de door [verweerster] gegeven balansgarantie (CvA sub 89–93 onder het kopje ‘2. Strijd met de balansgarantie’). Het is in dit kader dat zij ‘Terzijde nog het volgende’ opmerkt, te weten dat (evenals op basis van het niet-nakomen door Naije van haar verplichting tot medewerking aan aanpassing van de koopprijs27.) ‘ook op basis van de tekortkoming van [verweerster] met betrekking tot de (…) balansgarantie (…) Euretco Wonen rechtens bevoegd [is] om haar verplichtingen jegens [verweerster] op te schorten’ (CvA sub 94). Deze stelling wordt niet nader toegelicht of uitgewerkt. Zij komt ook niet terug in de direct daarop aan het eind van paragraaf 2 getrokken conclusie, inhoudende dat [verweerster] niets althans slechts een fractie van € 2,7 miljoen te vorderen heeft in verband met de in verrekening gebrachte tegenvordering van Euretco Wonen wegens schending van de balansgarantie. Euretco heeft vervolgens in hoger beroep haar stellingen omtrent de ‘totaalcontext’ van de afspraken en het daaraan te verbinden rechtsgevolg (te weten: dat het beding tot aanpassing van de koopprijs nog steeds van kracht is28.) onder dezelfde kopjes en in dezelfde bewoordingen herhaald (MvA sub 106–108); ook haar stellingen omtrent opschorting wegens schending van de balansgarantie heeft zij in dezelfde bewoordingen, in hetzelfde kader (haar beroep op een verrekenbare tegenvordering29.) en op dezelfde wijze (‘Terzijde’, zonder toelichting en zonder herhaling in de erop volgende slotconclusie) herhaald (MvA sub 121). Anders dan in subonderdeel 1d wordt betoogd, was het hof mijns inziens niet gehouden op deze zijdelings geponeerde, uitwerking behoevende maar niet uitgewerkte stelling in te gaan.30.
3.8
Uit het voorgaande volgt dat onderdeel 1 evenmin doelt treft voor zover het opkomt tegen 's hofs motivering van zijn oordeel (rov. 4.6.4, laatste linea) dat een redelijke uitleg van de overeenkomst van geldlening meebrengt dat opschorting van de rentebetalingen niet bevoegd geschiedde. Euretco heeft zich niet beroepen op verbondenheid van de overeenkomsten in de door het middel bedoelde zin ten betoge dat Euretco Wonen een (contractueel) opschortingsrecht met betrekking tot de rentetermijnen toekwam.
3.9
Onderdeel 2 is gericht tegen de verwerping door het hof van het beroep van Eurecto op de onzekerheidsexceptie met de overweging:
‘4.7.4.
Hun beroep (mva 95) op de onzekerheidsexceptie van artikel 6:263 BW hebben Euretco c.s. (nu hiervoor in r.o 4.6.5 geoordeeld is dat [verweerster] niet in crediteursverzuim verkeerde) onvoldoende onderbouwd.’
Geklaagd wordt dat het hof het beroep van Euretco op de onzekerheidsexceptie ten onrechte en op inadequate wijze heeft verworpen. Volgens de klacht heeft Euretco haar verweer juist wel genoegzaam onderbouwd. De klacht wordt nader uitgewerkt in de subonderdelen 2a en 2b.
3.10
Art. 6:263 lid 1 BW bepaalt dat de partij die verplicht is het eerst te presteren niettemin bevoegd is de nakoming van haar verbintenis op te schorten, indien na het sluiten van de overeenkomst te harer kennis gekomen omstandigheden haar goede grond geven te vrezen dat de wederpartij haar daartegenover staande verplichtingen niet zal nakomen. Het artikel kent derhalve een opschortingsbevoegdheid toe aan degene die zelf als eerste moet presteren en dus geen opschortingsbevoegdheid aan art. 6:262 BW kan ontlenen omdat zijn vordering op de wederpartij nog niet opeisbaar is. De ratio van de bepaling is dat wanneer iemand die zich verplicht heeft om het eerste te presteren, naderhand ontdekt dat door onvoorziene omstandigheden ernstig gevaar dreigt dat de wederpartij, wanneer zij aan de beurt is, harerzijds niet zal nakomen, het niet redelijk is hem zonder meer aan zijn verplichting te houden.31. Het praktische belang van de onzekerheidsexceptie ligt voornamelijk in de mogelijkheid om — althans voorlopig — in te gaan tegen de in de overeenkomst bepaalde volgorde waarin de prestaties moeten worden verricht. De schuldenaar kan wachten totdat zijn tegenvordering opeisbaar wordt en bezien of de wederpartij alsdan correct nakomt.32.
3.11
Subonderdeel 2a bouwt voort op het tevergeefs voorgedragen onderdeel 1 en faalt derhalve eveneens.
3.12
Subonderdeel 2b klaagt over onbegrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat Euretco haar beroep op de onzekerheidsexceptie onvoldoende heeft onderbouwd. Deze subklacht is uitgewerkt onder i t/m vii.
3.13.1
Al het gestelde onder (i), (ii), (iii), (v) tweede alinea en (vii) berust in de kern op de rechtsopvatting dat art. 6:263 BW (bij uitstek) is geschreven voor gevallen als het onderhavige, waarin (naar de wederpartij weet) onzekerheid bestaat over de (uiteindelijke, na te verwachten aanpassing blijkende) omvang van de prestatie van degene die zich op opschorting beroept (zie aldus expliciet onder (i) en (v)). Uit hetgeen hiervoor onder 3.10 is betoogd, volgt dat die rechtsopvatting onjuist is. Het gaat bij art. 6:263 BW immers, kort gezegd, om onzekerheid omtrent de nakoming van de toekomstige verplichting van de wederpartij.33. Ook anderszins ontleent de debiteur aan onzekerheid omtrent zijn eigen prestatie geen opschortingsbevoegdheid, behalve in het in art. 6:37 BW bedoelde geval.
3.13.2
De klachten onder (iv) en (v) eerste alinea falen bij gemis aan feitelijke grondslag, nu de daarmee aangevallen rov. 4.7.2 en 4.7.3 niet door het hof aan zijn verwerping van het beroep op de onzekerheidsexceptie ten grondslag zijn gelegd.
3.13.3
De klacht onder (vi) keert zich tegen rov. 4.7.8, die luidt:
‘4.7.8.
Voor zover Euretco c.s. nog het verweer hebben gevoerd dat [verweerster] niet bevoegd was tot ontbinding van de overeenkomst van geldlening omdat, kort gezegd, die mogelijkheid niet was overeengekomen (mva 78) miskennen zij dat op grond van artikel 6:265 BW iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden.’
De klacht faalt reeds nu zij voortbouwt op het hiervoor verworpen onderdeel 1. Voorts miskent zij dat het hof, ter verwerping van het verweer dat [verweerster] niet bevoegd was tot ontbinding van de overeenkomst van geldlening omdat, kort gezegd, die mogelijkheid niet was overeengekomen, kennelijk uitsluitend heeft verwezen naar de wettelijke ontbindingsregeling van art. 6:265 BW, zonder daarbij tevens een uitspraak te doen over de vraag of opschorting in het concrete geval tot de mogelijkheden behoorde.
3.14
Onderdeel 3 is kennelijk gericht tegen het in rov. 4.6.534. besloten liggende oordeel van het hof dat ten tijde van de ontbinding nog rente verschuldigd was over de maanden februari en maart 2005. Geklaagd wordt dat dit onderdeel onvoldoende is gemotiveerd in het licht van a) de stelling van Euretco dat [verweerster] bij de bepaling van haar vordering wegens rentetermijnen op een bedrag van € 22.500,- geen rekening heeft gehouden met de betaling van een bedrag van € 40.282,26 (eenmaal € 6.532,26 en driemaal € 11.250,-) over de periode van 1 november 2004 tot medio februari 2005 en van een bedrag ad € 50.000,- op 27 juli 2005 (verwezen wordt naar CvA sub 23, 103–104 en MvA sub 7635.) en b) haar betwisting van de door [verweerster] gestelde verrekening van die betalingen met kosten op de voet van art. 6:44 BW (verwezen wordt naar CvA sub 105 en 112).
3.15
Deze klacht faalt. Zij ziet eraan voorbij dat de betaling van het bedrag van € 350.000,- op 27 juli 2005 (waarop de door [verweerster] gestelde36. en door Euretco betwiste imputatie op kosten betrekking heeft) niet relevant is voor de bepaling van het ten tijde van de ontbinding op 12 april 2005 verschuldigde bedrag. Voorts is de betaling van vier (deel)termijnen verklaarbaar in het licht van de bepaling in de geldleningovereenkomst d.d. 13 oktober 2004 dat de rente ad 5% per jaar — neerkomend op € 11.250,- per maand — verschijnt in maandelijkse termijnen achteraf, voor het eerst op 1 november 2004. Het hof is er kennelijk en niet onbegrijpelijk vanuit gegaan dat deze betalingen betrekking hadden op de achtereenvolgens per 1 november 2004, 1 december 2004, 1 januari 2005 en 1 februari 2005 verschenen termijnen. Tegen deze achtergrond behoefde het oordeel van het hof geen nadere motivering.
3.16
De twee volgende onderdelen (4 en 5) hebben betrekking op overwegingen in rov. 4.7.4, die ik ten behoeve van de leesbaarheid hier volledig aanhaal (met door mij aangebrachte nummering van de meegewogen factoren):
‘4.7.4.
Hun beroep (mva 95) op de onzekerheidsexceptie van artikel 6:263 BW hebben Euretco c.s. (nu hiervoor in r.o 4.6.5 geoordeeld is dat [verweerster] niet in crediteursverzuim verkeerde) onvoldoende onderbouwd. Ditzelfde geldt voor het verweer dat [verweerster] handelde in strijd met de redelijkheid en billijkheid c.q. misbruik van recht maakte (mva 99 e.v.) (…). Deze verweren falen dan ook. Bij dit oordeel neemt het hof in aanmerking
- (i)
dat Euretco Wonen de uitkomst van een due diligence onderzoek niet heeft afgewacht voordat zij [verweerster] verzocht mee te werken aan een (neerwaartse) correctie van de koopprijs en
- (ii)
dat gesteld noch gebleken is dat Euretco Wonen, zoals voorzien in de overeenkomst van geldlening (r.o. 4.1.m hiervoor; zie deze conclusie onder 2.1.14, toev. A-G) [verweerster] met dat doel verzocht heeft mee te werken aan een arbitrageprocedure. Voorts betrekt het hof hierbij
- (iii)
het feit dat Euretco Wonen, door een overeenkomst met Bead te sluiten als weergegeven onder 4.1.n hiervoor (zie deze conclusie onder 2.1.10, toev. A-G), zichzelf in de positie heeft gebracht dat zij niet, zoals voorzien in de overeenkomst van geldlening, de aandelen weer aan [verweerster] kan verkopen zonder toestemming van Bead, welke toestemming laatstgenoemde tot op heden niet heeft gegeven.’
3.17
Onderdeel 4 komt met een motiveringsklacht op tegen het oordeel van het hof (in rov. 4.7.4, tweede volzin) dat Euretco onvoldoende heeft onderbouwd dat [verweerster] door te ontbinden handelde in strijd met de redelijkheid en billijkheid c.q. misbruik van recht maakte. De klacht is uitgewerkt in twee subonderdelen.
3.18
Subonderdeel 4a klaagt dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is in het licht van de in het onderdeel weergegeven stellingen van Euretco.
Volgens het onderdeel heeft Euretco aan haar beroep op strijd met de redelijkheid en billijkheid en misbruik van recht in de eerste plaats ten grondslag gelegd dat [verweerster] voor € 2,7 miljoen aandelen had verkocht die, doordat de aan anderen toekomende bonussen niet op juiste wijze in de jaarstukken waren verwerkt, slechts een fractie van dat bedrag waard waren. Deze stelling als zodanig is niet terug te vinden in de aangegeven vindplaatsen37.; slechts aan elementen ervan — bonusproblematiek, onjuiste voorstelling van zaken, fractie van de waarde — wordt gerefereerd in CvA sub 85 (herhaald in MvA sub 99) en CvD sub 202. Voor zover de klacht derhalve feitelijke grondslag heeft, miskent zij dat het hof, in cassatie onbestreden38., heeft vastgesteld dat een substantieel lagere waarde in april 2005 geenszins vast stond (rov. 4.7.3).
In de tweede plaats zou Euretco aan haar verweer ten grondslag hebben gelegd dat [verweerster] reeds in onderhandelingen had erkend dat de koopprijs tot € 1,2 miljoen zou moeten worden teruggebracht. Deze stelling wordt in de aangegeven vindplaatsen niet aangetroffen. Voorts heeft [verweerster] uitdrukkelijk betwist dat zij zich bereid verklaard heeft tot neerwaartse aanpassing van de koopprijs tot € 1,2 miljoen (CvR sub 31), zodat dit feit niet is komen vast te staan.
Het subonderdeel treft derhalve geen doel.
3.19
Subonderdeel 4b berust op de lezing dat rov. 4.6.4, slotalinea (aangehaald onder 3.2 hiervoor) mede ter rechtvaardiging van het bestreden oordeel dient. Het klaagt dat dat in de omstandigheden van het geval niet begrijpelijk is, waarvoor het verwijst naar het gestelde in subonderdeel 1d.
Ook dit subonderdeel faalt, nu het geen feitelijke grondslag in het arrest vindt en voortbouwt op het hiervoor verworpen subonderdeel 1d.
3.20
Onderdeel 5 is gericht tegen rov. 4.7.4 voor zover het hof daarin een drietal factoren in aanmerking neemt bij zijn oordeel dat Euretco haar beroep op de onzekerheidsexceptie, op de redelijkheid en billijkheid en op misbruik van recht onvoldoende heeft onderbouwd. Het valt uiteen in twee subonderdelen.
3.21
Subonderdeel 5a klaagt dat de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden (in het citaat onder 3.16 genummerd als (i), (ii) en (iii)) betrekking hebben op de inhoudelijke beoordeling van het verweer, zodat niet valt in te zien wat deze argumenten te maken hebben met de vraag of Euretco haar standpunten voldoende heeft onderbouwd.
Deze klacht faalt. Het oordeel van het hof dient aldus te worden begrepen dat hetgeen Euretco aan haar verweren ten grondslag heeft gelegd, mede in het licht van de omstandigheden (i) tot en met (iii) onvoldoende is om het oordeel te kunnen dragen dat sprake is van een geslaagd beroep op de onzekerheidsexceptie, strijd met de redelijkheid en billijkheid of misbruik van recht.
3.22
Subonderdeel 5b klaagt dat de argumenten (i) tot en met (iii) elk op zich niet begrijpelijk zijn, althans nadere motivering behoeven.
3.23.1
Volgens de klacht spoort omstandigheid (i) — dat Euretco Wonen de uitkomst van een due diligence onderzoek niet heeft afgewacht voordat zij [verweerster] verzocht om meewerking aan verlaging van de koopprijs — niet met het beroep op de onzekerheidsexceptie, waarvoor verwezen wordt naar het gestelde in subonderdeel 2b onder (i).
De klacht faalt nu zij berust39. op de hiervoor (onder 3.13.1) onjuist bevonden rechtsopvatting dat de onzekerheidsexceptie bedoeld is voor een situatie waarin onzekerheid bestaat over de (uiteindelijke) omvang van de verplichting van degene die zich op opschorting beroept.
3.23.2
Voorts wordt geklaagd over onbegrijpelijkheid van argument (ii), inhoudende dat gesteld noch gebleken is dat Euretco Wonen [verweerster] verzocht heeft mee te werken aan een arbitrageprocedure ter bepaling van een correctie van de koopprijs. Daartoe wordt verwezen naar de stellingen van Euretco in CvA sub 38 en 74.
Aldaar stelt Euretco dat Euretco Wonen ‘aanvankelijk’ zelf enige malen en ‘later’ (te weten op 15 en 29 september 2005) via haar raadsman [verweerster] heeft verzocht en gesommeerd om in onderling overleg dan wel via een arbitrageprocedure de koopprijs te (laten) corrigeren. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat hiermee niet is gesteld dat bedoeld verzoek al voor de datum van ontbinding is gedaan. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk.
3.23.3
Vervolgens wordt geklaagd dat argument (iii) — dat Euretco Wonen, door een overeenkomst met Bead te sluiten als in het arrest weergegeven, zichzelf in de positie heeft gebracht dat zij niet, zoals voorzien in de overeenkomst van geldlening, de aandelen weer aan [verweerster] kan verkopen zonder toestemming van Bead, welke toestemming deze tot op heden niet heeft gegeven — onbegrijpelijk is tegen de achtergrond van (de stelling van Euretco dat40.) het juist de bedoeling was dat de aandelen MKB zouden worden doorgeplaatst en Bead daarbij de eerste gegadigde leek. De klacht faalt, nu het hof EuretcoWonen kennelijk niet de transactie met Bead als zodanig, maar uitsluitend het daarin opgenomen toestemmingsbeding tegenwerpt (art. 2 lid 4, aangehaald onder 2.1.10).
Tenslotte wordt geklaagd over de onbegrijpelijkheid van 's hofs veronderstelling dat Euretco Wonen de aandelen weer aan [verweerster] kon verkopen, nu de geldleningovereenkomst slechts voorziet in de mogelijkheid deze aan [verweerster] aan te bieden en — naar eerst in de schriftelijke toelichting sub 5.5 wordt toegevoegd — een acceptatie door [verweerster] (tegen de in de overeenkomst voorziene koopsom ad € 2,4 miljoen en een kwijting op de lening ad € 300.000,-) in de omstandigheden van het geval niet voorstelbaar lijkt. Ook deze klacht faalt, nu het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk tot uitdrukking heeft gebracht dat Euretco Wonen zichzelf, als gevolg van het toestemmingsbeding, iedere kans — hoe gering wellicht ook — heeft ontnomen om de aandelen zonder toestemming van Bead aan [verweerster] te kunnen verkopen.
3.24
Onderdeel 6 klaagt dat 's hofs oordeel in rov. 4.7.7, inhoudende dat het hof aan het daar bedoelde verweer van Euretco als tardief voorbij gaat omdat [verweerster] op dit voor het eerst bij memorie van antwoord gevoerde verweer ‘niet meer [heeft] kunnen reageren’, zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. Daartoe wordt aangevoerd dat, zoals het hof in rov. 2.3. zelf relateert, [verweerster] na de memorie van antwoord nog een akte houdende uitlating producties, tevens houdende wijziging van eis, heeft genomen, waarin [verweerster] desgewenst had kunnen reageren.
3.25
Volgens vaste rechtspraak mag van appellant niet worden gevergd dat deze, nadat bij memorie van antwoord nieuwe feitelijke stellingen zijn aangevoerd of stukken in het geding zijn gebracht, een akte ter rolle neemt uitsluitend om de door geïntimeerde aangevoerde feiten te betwisten of op de stukken te reageren teneinde te voorkomen dat die feiten als ten processe vaststaand zullen gelden of de rechter van de juistheid van die stukken zal uitgaan. Evenmin mag van hem worden verlangd dat hij, indien incidenteel appel is gevolgd, bij zijn memorie van antwoord in het incidentele appel op stellingen in de memorie van antwoord in het principale appel reageert.41. Indien na de memorie van antwoord geen akte genomen is, mag de rechter bedoelde feiten of stukken dan ook niet als onweersproken voor vaststaand respectievelijk juist houden.42. Wordt wel een akte genomen, dan ontstaat een andere situatie.43. Het niet ingaan op desbetreffende stelling van geïntimeerde zal dan komen te staan op aanvaarding wegens onvoldoende betwisting, tenzij aangenomen moet worden dat de akte daartoe geen gelegenheid bood.44. Daarbij valt de denken aan een akte houdende uitlating betreffende een bij incidenteel beroep vermeerderde eis. In zo'n geval moet het ervoor worden gehouden dat appellant niet de gelegenheid geeft gehad inhoudelijk op de stellingen betreffende een ander deel van het gevorderde in te gaan.45.
3.26
In onderhavig geval gaat het niet om een processtuk (zoals een in incidenteel appel of reconventie genomen conclusie of akte) dat naar aard niet geschikt is om te reageren op nieuwe stellingen in principaal beroep of conventie. Het gaat in casu om een ‘akte houdende uitlating producties, tevens houdende wijziging van eis’, waarin [verweerster] (sub 2.1) voorop gesteld heeft dat zij daarmee beoogt te reageren op de producties die Euretco bij memorie van antwoord in het geding heeft gebracht en dat zij daarom uitdrukkelijk niet geacht wil worden het bij memorie van antwoord aangevoerde niet of onvoldoende te hebben weersproken. In het verlengde van het hiervoor genoemde uitgangspunt dat van een partij niet verlangd mag worden dat zij na de reguliere stukkenwisseling nog reageert, meen ik dat, zo zij wel reageert, maar in een naar inhoud ‘beperkte’ akte als de onderhavige, gezegd kan worden dat deze akte niet geschikt is om op buiten het betreffende gebied (in casu: overgelegde producties) gelegen stellingen te reageren. Het oordeel van het hof is mitsdien niet onbegrijpelijk.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑11‑2011
Aan prod. 5 bij CvA (p. 2) valt te ontlenen dat [A] tot eind 2004 directeur was van MKB en tevens voorzitter van IMG.
Blijkens de cassatiedagvaarding zijn de vennootschappen inmiddels juridisch gefuseerd met Euretco als verkrijgende vennootschap en Euretco Wonen als verdwenen vennootschap. In eerste aanleg heeft Euretco Wonen zich in het rechtsgeding tussen [verweerster] en Euretco gevoegd aan de zijde van gedaagde Euretco. Beide vennootschappen waren vervolgens geïntimeerde in hoger beroep.
In de processtukken ook wel genoemd (de) Mandemakers (Groep).
Prod. 4 bij Akte houdende overlegging producties d.d. 19 oktober 2005.
Prod. 2 bij CvA.
Prod. 1 bij Akte houdende overlegging producties d.d. 19 oktober 2005.
Ontleend aan prod. 1 bij Akte houdende overlegging producties d.d. 19 oktober 2005, p. 3 e.v..
Zie prod. 1 bij Akte houdende overlegging producties d.d. 19 oktober 2005, p. 2, onder ‘Koopprijs’: ‘De koopprijs bedraagt (…) € 2.700.000,00 (…) Ter zake van gemelde koopprijs ad (…) € 2.700.000,00 (…) zijn partijen overeengekomen dat verkoper van het recht op deze koopprijs afstand doet, onder de verplichting voor koper om aan verkoper wegens ter leen ontvangen gelden een bedrag, gelijk aan voormelde koopprijs schuldig te erkennen. De comparante sub 2 erkent bij deze namens koper voormeld bedrag ad (…) € 2.700.000,00 (…) wegens geldlening aan verkoper schuldig te zijn. De voorwaarden van de geldlening zijn vermeld in een aan deze akte gehechte onderhandse akte. De comparante sub 1 neemt vorenstaande schuldigerkenning namens verkoper aan. (…)’
Prod. 2 bij Akte houdende overlegging producties d.d. 19 oktober 2005.
Dit komt neer op een bedrag van € 11.250,- per maand.
Prod 3 bij CvA.
Prod. 3 bij Akte houdende overlegging producties d.d. 19 oktober 2005.
Prod. 5 bij CvA.
D.w.z.: het totale 80%-belang dat Euretco Wonen vanaf 12 november 2004 bezat (zie deze conclusie onder 2.1.11)
Zie art. 5.6 van de koopovereenkomst, herhaald in art. 7 van de notariële akte van levering.
Bij CvR sub 100–105 heeft [verweerster] gesteld wegens tekortschieten in de verplichtingen ex art. 5.5 en 5.4 van de leveringsakte een schade van € 1.070.000,- te hebben geleden, op grond waarvan zij haar vordering heeft vermeerderd met € 570.000, zijnde het surplus van de reeds bij dagvaarding gevorderde boete ex art. 7 sub 5.6 van de leveringsakte.
De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 26 april 2010.
Vgl. o.m. C.A. Streefkerk, Schuldeisersverzuim, Mon. BW B32c (2006), nrs. 12, 21.
Verwezen wordt naar CvA sub 78 en 94; CvD sub 86 en 87; MvA sub 53 en 121.
Zie CvR sub 44–45.
Deze stelling wordt niet aangetroffen in de overige in het subonderdeel (zie voetnoot 20) vermelde vindplaatsen.
Zie ook s.t. zijdens Euretco onder 3.1.
Zie HR 10 juli 2009, LJN BI3408, NJ 2010, 496 m.nt. JBMV; HR 23 september 2005, LJN AT2620, NJ 2006, 100; HR 14 januari 2000, LJN AA4279, NJ 2000, 307 m.nt. JBMV; HR 23 januari 1998, LJN ZC2555, NJ 1999, 97 m.nt. JBMV. Zie voorts o.m. Verbintenissenrecht (Den Tonkelaar), art. 213, aant. 58; Rechtshandeling en Overeenkomst, 2010 (Valk), p. 332; M.J. van Laarhoven, Samenhang in rechtsverhoudingen (2006), p. 90–94.
MvAII, Parl. Gesch. Boek 6, p. 913.
Rechtshandeling en overeenkomst, 2010 (Van Dam), p. 207.
Zie de verwijzing naar het gestelde in CvA onder 1.B.2 en 1.B.3.
Dit verweer is door het hof verworpen in rov. 4.7.6.
Dit verweer is door het hof verworpen in rov. 4.7.5.
Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 122.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 998–999.
C.E. Streefkerk, Opschortingsrechten, Mon. BW B32b, 2006, nr. 9 sub b.
Zulks lijkt voor het eerst, en daarmee tardief, te worden onderkend in s.t. zijdens Euretco onder 4.1.
In deze conclusie aangehaald onder 3.2.
De dagvaarding verwijst kennelijk abusievelijk naar MvA sub 77.
Inl. dagv. sub 10.
Verwezen wordt naar CvA sub 85–87; CvD sub 202 (abusievelijk wordt vermeld 203) en 205, en MvA sub 99–102.
Zie ook cassatiedagvaarding p. 13 bovenaan.
Zie ook s.t. zijdens Euretco onder 5.3.
Verwezen wordt naar CvA sub 40.
Zie o.m. HR 23 oktober 1998, LJN ZC2753, 114.
HR 14 oktober 2005, LJN AT6830, NJ 2006, 620; HR 23 oktober 1998, LJN ZC2753, NJ 1999, 114; HR 10 oktober 1997, LJN ZC2452, NJ 1998, 473 m.nt. JBMV; HR 15 september 1995, LJN ZC1806, NJ 1996, 20; HR 22 juni 1984, LJN AG4836, NJ 1984, 754. Vgl. HR 30 juni 1978, LJN AC6322, NJ 1978, 614 m.nt. WHH, en HR 9 juni 1972, LJN AB4264, NJ 1972, 379 m.nt. DJV.
HR 30 juni 1978, LJN AC6322, NJ 1978, 614 m.nt. WHH.
H.J. Snijders, Civiel appel, 2009, nr. 178.
HR 6 oktober 2000, LJN AA7360, NJ 2001, 186.
Beroepschrift 26‑04‑2010
In den jare tweeduizend-tien (2010), de zesentwintigste april;
Ten verzoeke van:
de besloten vennootschap EURETCO B.V.,
gevestigd te Breda,
- a)
voor zich;
- b)
als verkrijgende vennootschap van het vermogen —en als rechtsopvolgster onder algemene titel— van de bij juridische fusie met Euretco verdwenen besloten vennootschap Euretco Wonen B.V., voorheen gevestigd te Breda,
te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Valkenboslaan no 7 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden Mr E. van Staden ten Brink, die mijn requirante bij deze aanwijst teneinde haar als zodanig in na te melden geding in cassatie te vertegenwoordigen;
heb ik,
[Antonius Johannes van Os. gerechtsdeurwaarder met vestigingsplaats Nijmegen en aldaar kantoorhoudende aan de Oranjesingel 70,]
de besloten vennootschap
[gerequireerde] HOLDING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
te dezer zake in vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebbende te Plasmolen (Gemeente Mook en Middelaar) ten kantore van de advocaat Mr Drs P.A.J.M. Lodestijn, aldaar ten kantore van die advocaat aan het adres Jacques van Mourikpad no 1 te Plasmolen (Gemeente Mook en Middelaar) ingevolge art. 63 lid 1 Rv. mijn exploit doende en afschrift dezes latende aan
[Mw. E. Wassenburg]
aldaar ten kantore werkzaam;
I AANGEZEGD:
dat mijn requirante bij deze beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, sector civiel recht, tweede kamer, onder zgn. landelijk zaaknummer HD 200.013.231 gewezen en uitgesproken op 26 januari 2010 inzake gerequireerde als appellante en mijn requirante en de besloten vennootschap Euretco Wonen B.V. als geïntimeerden;
II GEDAGVAARD:
om op vrijdag de achtentwintigste mei tweeduizend-tien (2010), des voormiddags te tien uur, niet in persoon, doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan gehouden wordende in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat no 52 te 's‑Gravenhage;
TENEINDE:
tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt,
doordat het Hof heeft overwogen en beslist, gelijk in 's‑Hofs arrest vermeld — hier als herhaald en ingelast te beschouwen —, onder zgn. landelijk zaaknummer HD 200.013.231 gewezen en uitgesproken op 26 januari 2010,
ten onrechte om één of meer van de navolgende —zonodig in onderling verband en samenhang te beschouwen— redenen.
Inleiding/ Feiten:
- a.
Euretco zal in het navolgende met name die feiten samenvatten die zij voor de cassatieklachten van belang acht. Het gaat in cassatie met name om het aan het Hof gemaakt verwijt, dat het de onderhavige zaak p- en dan met name de verwijten aan [gerequireerde] op een te smalle basis heeft beoordeeld. Bij het formuleren van haar klachten zal Euretco naar (onderdelen van) het hier verwoord feitensubstraat verwijzen. In zoverre maakt de hiernavolgende weergave van de (al dan niet hypothetisch) vaststaande feiten van de klachten deel uit.
- b.
Euretco Wonen (als koopster) en [gerequireerde] (als verkoopster) hebben op 13 oktober 2004 een koopovereenkomst gesloten nopens 120 aandelen in het kapitaal van Mondial Keukens Benelux (MKB). De 120 aandelen MKB zijn door [gerequireerde] bij akte van 12 november 2004 aan Euretco Wonen geleverd.
- c.
Bij de leveringsakte is tevens vastgesteld dat de betaling van de koopsom van de aandelen (zie daaromtrent hierna sub d) is omgezet in een geldleningsovereenkomst. De voorwaarden van die geldleningsovereenkomst zijn neergelegd in een aan de leveringsakte gehechte onderhandse akte. In die onderhandse akte was opgenomen dat Euretco Wonen over de lening of het restant daarvan een rente zou vergoeden van 5% 's‑Jaars. Ten aanzien van de aflossing is bepaald dat deze zou geschieden in drie jaarlijkse termijnen van € 900.000 elk, voor het eerst op 1 april 2005. Daarbij is een aanpassingsregeling overeengekomen voorgeval een due diligence onderzoek daartoe aanleiding zou geven (zie ook daaromtrent hierna sub d)).
- d.
Euretco Wonen en [gerequireerde] zijn bij de leveringsakte een koopsom van € 2.700.000,-- overeengekomen. Overeengekomen is echter tevens (bij de sub c bedoelde onderhandse geldleningsovereenkomst) dat indien uit een due diligence onderzoek van een (potentiële) koper in 2005 zou blijken dat de jaarcijfers 2003 van MKB met de daarbij behorende toelichting geen juiste voorstelling van zaken geven, de daaruit voortvloeiende correctie van de koopprijs in redelijk overleg in onderling overleg danwel in een arbitrageprocedure zal worden bepaald en dat [gerequireerde] het bedrag dat met de correctie is gemoeid aan Euretco Wonen zal kwijten op het geleende bedrag. In de overeenkomsten van partijen (de leveringsakte en de geldleningsovereenkomst) zijn nog verdere voorzieningen opgenomen,
terzake waarvan Euretco verwijst naar de overeenkomsten zelf (zie de leveringsakte d.d. 12 november 2004 en de geldleningsovereenkomst d.d. 13 oktober 2004, overgelegd als prod. 1 + 2 bij akte zijdens [gerequireerde] d.d. 19 oktober 2005) en de samenvatting van de contractuele relatie in rov. 4.1, met name sub j. t.m. m. van 's‑Hofs arrest.
- e.
Euretco Wonen heeft gesteld (en het Hof heeft niet anders vastgesteld zodat daarvan althans per hypothesim in cassatie moet worden uitgegaan) dat de transactie aan zijde van [gerequireerde] haast had en dat Euretco Wonen slechts een ‘brugfunctie’ had (waarmee bedoeld wordt dat zij de aandelen MKB niet (blijvend) zou houden, maar dat zij deze aan een derde zou ‘doorplaatsen’). Daarom is, aldus Euretco, overeengekomen dat Euretco Wonen zelf geen due diligence onderzoek zou doen maar dat conform het hiervoor sub d. vermelde zou worden gehandeld. Het bedrag van de daar bedoelde ‘kwijting’ zou eveneens in mindering strekken op de koopprijs van de aandelen. Vgl. b.v. CvA § 16 en CvA § 40.
- f.
Euretco heeft (op eveneens per hypothesim voor juist te houden wijze, aangezien het Hof het tegendeel niet heeft overwogen of beslist) gesteld (vgl. b.v. CvA § 17) dat de afspraken tussen Euretco en [gerequireerde] in een ‘totaalcontext’ zijn gemaakt en dat de afspraken m.b.t. de geldleningovereenkomst volledig onderdeel uitmaakten van de aandelentransactie; vgl. b.v. CvA §§ 49 + 50 + 51. Eveneens (en om dezelfde reden) moet er per hypothesim van uit worden gegaan, dat de constructie met twee afzonderlijke akten was opgezet, waar [gerequireerde] niet wilde dat IMG, medeaandeelhouder in MKB, op de hoogte zou zijn van de leningafspraken ten aanzien van de koopsom van de aandelen (vgl. CvA § 17) en tevens dat achtergrond van het feit dat bedoelde ‘glijclausule’ rond de uitkomsten van een due diligence onderzoek uitsluitend in de (onderhandse) geldleningsovereenkomst was opgenomen en niet in de leveringsakte, mede was dat verwacht werd dat de instrumenterend notaris met een dergelijk beding in de notariële akte problemen zou hebben, ‘zulks met name in de sfeer van de kwijting van de koopprijs’ (vgl. CvA § 21).
- g.
Euretco en Euretco Wonen hebben geponeerd (terwijl het Hof het tegendeel niet heeft vastgesteld) dat gebleken is, dat de jaarcijfers 2003 van MKB een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven. De details van deze kwestie doen in cassatie minder terzake, maar het komt hierop neer, dat [gerequireerde] een groot aantal bonussen, die aan een aantal franchisenemers hadden moeten worden uitgekeerd, over de jaren 2001 t.m. 2003 op de balans van MKB heeft laten staan en deze ten onrechte aan haar eigen vermogen en winst heeft toegerekend. Daardoor heeft [gerequireerde] haar financiële positie veel rooskleuriger voorgesteld, dan in werkelijkheid het geval was; vgl. CvA §§ 25 + 26.
- h.
IMG, die vanaf het moment dat zij te kennen had gegeven de aandelen MKB te willen kopen (kort na 30 november 2004) als potentiële koper had te gelden (gelijk Euretco niet gefalsifieerd heeft gesteld, CvA § 24), heeft al eind 2004 de kwestie m.b.t. de bonussen ontdekt en eind december 2004 MKB B.V. en Euretco Wonen van haar ontdekking in kennis gesteld. Zij heeft vervolgens Drs [betrokkene 1] van Ernst & Young opdracht gegeven een due diligence onderzoek uit te voeren. Begin januari 2005 is een en ander ook medegedeeld aan [gerequireerde] en hebben daarover besprekingen plaatsgevonden (CvA § 27). Vervolgens is getracht concrete afspraken te maken over de werkelijke waarde van de aandelen. IMG was van mening dat die werkelijke waarde hooguit € 500.000 kon zijn (en was bereid zover te gaan, daar nog € 200.000 bovenop te doen, terwijl [gerequireerde] bereid was tot het benedenwaarts aanpassen van de verkoopprijs van € 2,7 mio tot een beloop van € 1,2 mio (!) maar niet bereid was verder te gaan, zodat partijen elkaar niet hebben kunnen vinden (CvA § 28).
- i.
Drs [betrokkene 1] heeft zijn due diligence onderzoek uitgevoerd. Hij heeft correcties uitgevoerd van € 600.747 terzake van niet uitgekeerde bonussen, € 125.104 terzake van zgn. CB bonussen en € 49.940 terzake van rente (CvA § 31). Euretco Wonen en IMG hebben getracht met [gerequireerde] over benedenwaartse aanpassing van de koopprijs van de aandelen met [gerequireerde] tot overeenstemming te komen, maar dat is niet gelukt. Daarop is in opdracht van Euretco Wonen en van IMG een arbitrageprocedure gevoerd. Arbiters hebben de waarde van de aandelen waarom het ging vastgesteld op 60% van € 184.000, d.w.z. op € 110.400! (CvA § 34).
- j.
Geruime tijd daarvoor, op 12 april 2005, heeft [gerequireerde] buitengerechtelijk de ontbinding van de geldleningovereenkomst ingeroepen. Daartoe heeft [gerequireerde] (onder meer) gesteld, dat Euretco Wonen de verschuldigde 5% rente 's‑jaars over de volledige koopsom van € 2.700.000 niet op de vervaldagen heeft betaald over de maanden februari en maart 2005. Vervolgens is [gerequireerde] tegen Euretco gaan procederen, gebruik makend van een door Euretco ter KvK gedeponeerde verklaring ex art. 2:403 BW, in welke procedure zij een verklaring voor recht vorderde dat de geldleningovereenkomst ontbonden was en een veroordeling van Euretco de ontvangen prestatie ongedaan te maken (i.e.volgens [gerequireerde]: de volledige hoofdsom van de geldlening terug te betalen). De Rechtbank heeft [gerequireerde] in die vorderingen niet-ontvankelijk verklaard omdat [gerequireerde] volgens haar op dat moment in schuldeisersverzuim verkeerde. Het Hof evenwel heeft de betreffende vordering toegewezen, voor recht verklaard dat de geldleningovereenkomst ontbonden is, Euretco veroordeeld tot ongedaanmaking van de door Euretco Wonen B.V. uit hoofde van die ontbonden overeenkomst ontvangen prestatie en Euretco veroordeeld tot vergoeding van de schade van [gerequireerde], geleden als gevolg van de tekortkoming van Euretco Wonen in de nakoming van haar verplichtingen uit de ontbonden overeenkomst van geldlening, op te maken bij staat, dit alles cum expensis.
- k.
Grosso modo heeft het Hof daartoe overwogen, dat [gerequireerde] krachtens overeenkomst van geldlening verplicht was om, indien uit een due diligence onderzoek van een potentiële koper in 2005 bleek dat de jaarcijfers over 2003 van MKB met de daarbij behorende toelichting geen juiste voorstelling van zaken gaven, mee te werken aan een daaruit voortvloeiende correctie van de koopprijs, welke in onderling overleg dan wel in een arbitrageprocedure bepaald moest worden (rov. 4.6.2). Omdat het due diligence onderzoek nog niet klaar was toen [gerequireerde] de overeenkomst bij brief van 12 april 2005 ontbond had [gerequireerde] naar luid van 's‑Hofs arrest ‘derhalve’ nog geen verplichting tot medewerking aan onderling overleg dan wel een arbitrageprocedure. Bovendien, aldus het Hof, staat vast dat tussen partijen op 23 februari 2005 wel gesproken is, maar geen overeenstemming bereikt is over aanpassing van de koopsom. Euretco Wonen had in die situatie [gerequireerde] dienen aan te spreken op haar verplichting mee te werken aan een arbitrageprocedure om haar in crediteursverzuim te brengen, maar dat dat gebeurd is, is gesteld noch gebeleken (rov. 4.6.3). In rov. 4.6.4 overweegt het Hof (grosso modo) dat Euretco Wonen wel gerechtigd was haar aflossingsverplichting, maar niet haar rentebetalingen op te schorten: ‘Euretco Wonen beschikte immers over de gekochte aandelen, met de daaraan verbonden voordelen, waarvoor zij de koopsom van [gerequireerde] had geleend. Het enkele feit dat partijen het niet eens waren over de vraag of de koosom voor de aandelen aangepast moest worden brengt nog niet met zich dat Euretco Wonen geen vergoeding voor de geleende som aan [gerequireerde] verschuldigd was.’
Klachten:
- 1)
Aldus overwegende en beslissende heeft het Hof in de eerste plaats de samenhang miskend die onmiskenbaar bestond tussen de overeenkomst met betrekking tot de verkoop van de aandelen MKB, de daarop volgende leveringsakte en de geldleningovereenkomst. Die samenhang is door Euretco op tal van plaatsen gesteld; zij is door [gerequireerde] ook niet wezenlijk betwist. Zij vloeit trouwens ook voort uit de van een en ander opgemaakte schriftelijke stukken. Zie daaromtrent nader hiervoor sub b., c., d., e. en f. Vgl. voor het steeds met kracht naar voren standpunt van Euretco in dit opzicht in de stukken tevens CvA §§ 49 + 50 + 51 en MvA §§ 106 + 107 + 108. Deze gestelde nauwe samenhang tussen de beide overeenkomsten —die ook uit de stukken voortvloeide, en trouwens tussen partijen niet of nauwelijks omstreden was— had het Hof niet mogen negeren. In ieder geval had het Hof zijn arrest op dit essentiële punt nader met redenen behoren te omkleden. Zo het Hof van oordeel was, dat die nauwe samenhang hier niet, dan wel onvoldoende, bestond, had het Hof dat nader behoren te motiveren. Zo het Hof van oordeel was, dat die nauwe samenhang hier niet terzake kon doen of deed, gaat het Hof uit van een onjuiste rechtsopvatting; zou het Hof er vanuit gaan dat de door Euretco ingeroepen gevolgen van die nauwe samenhang niet door die nauwe samenhang werden gerechtvaardigd, dan zou 's‑Hofs arrest in dit opzicht bepaald nadere motivering behoeven. Deze klacht zal in het navolgende nader worden uitgewerkt.
- a)
Tussen twee overeenkomsten kan een zodanige samenhang c.q. verbondenheid bestaan, dat de lotgevallen van de ene overeenkomst c.q. de mate waarin aan de ene overeenkomst (al dan niet) wordt voldaan, mede de lotgevallen van de andere overeenkomst bepalen c.q. in die andere overeenkomst doorwerken. Zo kan in het onderhavige geval wanprestatie van [gerequireerde] bij de verkoop en de levering van aandelen doorwerken in de (uitvoering van de) geldleningovereenkomst. Het Hof heeft hier ten onrechte geen enkel oog voor gehad.
- b)
In de onderhavige procedure heeft Euretco zich uitdrukkelijk beroepen op schending door [gerequireerde] van de door haar gegeven balansgarantie (zie b.v. CvA §§ 43, 89 t.m. 91; CvD § 108; §§ 119 t.m. 121; §§ 164 + 165; MvA §§ 117 + 118 + 119). Deze wanprestatie m.b.t. de uitvoering van de koopovereenkomst en de levering van de aandelenheeft Euretco niet alleen aanleiding gegeven tot het stellen van een in tegenrekening te brengen tegenvordering, maar ook tot het betoog dat Euretco op die basis rechtens bevoegd was om haar verplichtingen jegens [gerequireerde] op te schorten (vgl. CvA § 78, CvD §§ 86 + 87; MvA §§ 53 + 121) Tevens heeft deze schending van de door [gerequireerde] gegeven balansgarantie Euretco ingegeven dat er sprake was van schuldeisersverzuim aan de kant van [gerequireerde] (hetgeen zij uitdrukkelijk heeft gesteld in CvA § 79 en in MvA § 121).
- c)
Euretco heeft zich er ten processe op beroepen dat alle afspraken m.b.t. de aandelen MKB en de geldlening ‘in een totaalcontext’ zijn gemaakt: ‘Kortom een deel van de tussen partijen gemaakte afspraken is neergelegd in de koopakte en een deel van die afspraken is neergelegd in de akte van geldlening. Vaststaat dat al deze afspraken volledig onderdeel uitmaakten van de aandelentransactie.’ Vgl. hiervoor sub f. en CvA §§ 17 en 49 t.m. 51).
- d)
Gegeven deze omstandigheden had het Hof de door Euretco uitdrukkelijk aan de orde gestelde vraag onder ogen moeten zien of het schenden door [gerequireerde] van de gegeven balansgarantie niet meebracht dat Euretco de voldoening van haar verplichtingen (òòk die uit hoofde van de geldleningsovereenkomst) rechtsgeldig op mocht schorten en/of of [gerequireerde] ten gevolge daarvan niet in crediteursverzuim verkeerde (vgl. CvA § 94). Het Hof heeft dat niet alleen niet gedaan; het heeft in rov. 4.6.4, slotalinea, zelfs die samenhang uitdrukkelijk genegeerd door te overwegen dat Euretco over de aandelen beschikte, met de daaraan verbonden voordelen, waarvoor zij de koopsom van [gerequireerde] had geleend: ‘Het enkele feit, aldus het Hof, dat partijen het niet eens waren over de vraag of de koopsom voor de aandelen aangepast moest worden, brengt nog niet met zich dat Euretco Wonen geen vergoeding voor de geleende som aan [gerequireerde] verschuldigd was.’ Aldus wordt de samenhang tussen de koop en de verkoop van de aandelen en de gevolgen van de (hypothetisch) vaststaande wanprestatie van [gerequireerde] daarin en de bepalingen van de geldleningovereenkomst, de uit een en ander voortvloeiende mogelijkheid van aanpassing van de koopsom daaronder begrepen, genegeerd; dit is bij een nauwe samenhang van overeenkomsten hetgeen te dezen (althans hypothetisch) het geval is, rechtens onjuist; het vergt in ieder geval nadere motivering.
- 2)
De tweede klacht is dat het Hof het beroep van Euretco op de onzekerheidsexceptie ten onrechte en op inadequate wijze heeft verworpen. In rov. 4.7.4 van 's‑Hofs arrest heeft het Hof overwogen dat Euretco hun beroep op de onzekerheidsexceptie van art. 6:263 onvoldoende zouden hebben onderbouwd. Deze overweging kan geen stand houden om de navolgende redenen.
- a)
In de eerste plaats laat het Hof de juistheid c.q. de validiteit van zijn oordeel afhangen van zijn oordeel in rov. 4.6.5 dat [gerequireerde] niet in crediteursverzuim verkeerde. In onderdeel 1 (meer speciaal sub b) + d)) is dat oordeel door Euretco aangevallen; Euretco heeft immers gesteld dat [gerequireerde] in crediteursverzuim verkeerde (was komen te verkeren) nu c.q. omdat zij wanprestatie had gepleegd m.b.t. de door haar afgegeven balansgarantie Indien deze klachten (geheel of ten dele) juist zijn vitieert dan tevens het verwerpen van het beroep op de onzekerheidsexceptie.
- b)
Maar een volgend punt is, dat Euretco haar beroep op de onzekerheidsexceptie nu juist wel (en alleszins genoegzaam) heeft onderbouwd, terwijl tevens voor ieder weldenkend mens wel duidelijk is waarop Euretco doelde. 's‑Hofs arrest is op dit punt, met andere woorden, dus onbegrijpelijk. Deze subklacht zal hieronder (sub i) t.m. vii)) nader worden uitgewerkt.
- i)
De subklacht gaat al op indien men de geldleningovereenkomst op zichzelf beschouwt. Daarin is immers de bepaling opgenomen dat de koopsom zal moeten worden aangepast, indien uit een due diligence onderzoek van een potentiële koper blijkt dat de jaarcijfers 2003 van MKB geen juiste voorstelling van zaken geven. Euretco heeft ten processe in den brede benadrukt dat al op voorhand duidelijk was, dat aan die voorwaarde was voldaan. Vgl. CvA §§ 26 t.m. 30; MvA §§ 48 t.m. 50. Trouwens ook het Hof gaat van die mogelijkheid uit in rov. 4.6.3 van zijn arrest. Aldaar komt het Hof (ten onrechte) tot de conclusie dat [gerequireerde] toen nog geen verplichting had om over de aanpassing van de koopsom te onderhandelen resp. daarover overleg te plegen, resp. daarover te arbitreren, maar dat sluit geenszins uit, dat aanpassing van de koopsom aan de orde zou komen (en dat [gerequireerde] dat wist, althans moest weten). In een dergelijke situatie is een beroep op de onzekerheidsexceptie van art. 6:263 BW alleszins begrijpelijk, ja zelfs is art. 6:263 BW voor gevallen als het onderhavige geschreven. Dat beroep heeft Euretco dan ook terecht gedaan; vgl. CvA 81 t.m. 83. Het stond het Hof niet vrij daaraan voorbij te gaan, althans niet zonder nadere motivering, die ontbreekt.
- ii)
De onderhavige subklacht krijgt te meer reliëf, indien men haar beschouwt in samenhang met de aandelentransactie en de in het kader daarvan gegeven balansgarantie(s). Er moet immers in cassatie, althans hypothetisch,vanuit worden gegaan dat de aandelen MKB tegen een veel te hoge prijs (Euretco wees al op het feit dat [gerequireerde] in de onderhandelingen bereid was haar prijs tot €1,2 mio te laten zakken!) verkocht en geleverd waren en dat de door [gerequireerde] gegeven balansgaranties in ernstige mate waren geschonden; Euretco aarzelde niet de handelwijze van [gerequireerde] ‘bijna frauduleus’ te noemen; vgl. CvA § 96). Bij deze, evt. hypothetisch aangenomen, stand van zaken valt niet, althans niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, in te zien waarom Euretco geen beroep op art. 6:263 BW zou toekomen, teneinde (ook) de betaling van de rente over de koopsom, die gevoeglijk —en wel krachtens uitdrukkelijke contractsbepaling— met de term: diminuendo te omschrijven valt, althans op te schorten, in afwachting van een regeling in onderling overleg en/of een arbitrage.
- iii)
Het vorenstaande klemt te meer, indien men in aanmerking neemt (en dat moet in cassatie, althans hypothetisch, want Euretco heeft het gesteld (CvA § 62 en MvA § 77 en het Hof heeft het tegendeel niet vastgesteld) dat Euretco heeft gesteld, dat zij zoveel heeft betaald, dat zij in ieder geval de rente heeft betaald die verschuldigd was, indien de koopprijs zou worden verminderd tot het door [gerequireerde] in de onderhandelingen erkende bedrag van €1,2 mio). Zie ook hierna sub vii.
- iv)
De motivering van rov. 4.7.2 is in ieder geval niet toereikend om de wind uit de zeilen van de klacht hiervoor sub iii) te nemen Het Hof overweegt daar immers niet meer dan ‘dat Euretco Wonen na de sommatie van [gerequireerde] van 1 april 2005 en vóór de ontbinding van de overeenkomst bij brief van 12 april 2005’ geen enkel bedrag aan rente heeft betaald.’ Als immers geen rente verschuldigd was (zie onderdeel iv) dan wel Euretco Wonen haar verplichting tot rentebetaling op goede gronden vermocht op te schorten is het niet relevant (althans niet zonder meer maatgevend) of zij binnen de sommatietermijn iets heeft betaald. Het Hof kon zich door het enkele feit dat geen betaling binnen de sommatietermijn had plaatsgevonden dus niet ontslagen achten van de plicht te onderzoeken of [gerequireerde] op dat moment wel iets te vorderen had, nu zulks immers door Euretco Wonen gemotiveerd werd betwist.
- v)
Ook rov. 4.7.3 vormt geen adequate motivering in dit opzicht. Voor wat betreft de verwijzing naar rov. 4.7.2 vitieert het hiervoor sub v) gestelde ook rov. 4.7.3. Dat de ‘veel lagere waarde’ nog geenszins vaststond en slechts vastgesteld kon worden op de in de overeenkomst voorziene wijze is, strikt genomen, niet onjuist, doch belet niet, althans niet zonder meer, een beroep van Euretco op de onzekerheidsexceptie, die immers juist geschreven is voor het geval de (uiteindelijke) verplichting van één der partijen nog geenszins vaststaat en van de andere partij niet verlangd kan worden aan (al) zijn verplichtingen te voldoen zolang daaromtrent nog onzekerheid bestaat. Dat element is dus inhaerent aan het inroepen van de onzekerheidsexceptie en rechtvaardigt het buiten behandeling laten van de inhoudelijke kant van de zaak dus niet.
- vi)
Het vorenstaande vitieert tevens rov. 4.7.8, alwaar wordt gesteld dat nu eenmaal ‘iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden. Ook daarmee miskent het Hof weer de samenhang tussen de overeenkomsten en het —gezien alle omstandigheden— bijzonder karakter van de gestelde tekortkoming.
- vii)
Daarbij valt nog het navolgende te bedenken. Euretco heeft gesteld dat [betrokkene 1] reeds in februari 2005 was gestart met zijn onderzoek en dat daarvoor al aan het licht was gekomen dat de jaarcijfers 2003 van MKB B.V. een onjuiste voorstelling van zaken gaven (vgl. CvA §§ 25 + 75). Als dat zo is, en als de situatie inderdaad zo ernstig was als Euretco stelde (en van beide dient in cassatie, in ieder geval hypothetisch, te worden uitgegaan) dan valt niet, althans niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, in te zien dat en waarom Euretco Wonen terzake van de rentebetalingen geen beroep op art. 6:263 BW zou kunnen doen.
- 3)
Euretco heeft overigens ten principale betwist, dat zij nog rente verschuldigd was, omdat [gerequireerde] verzuimde de gedane betalingen in aanmerkingen te nemen (Vgl. CvA §§ 23 +103 + 104; MvA § 77). In dat kader, en in het kader van de bewering van [gerequireerde] dat zij die betalingen had verrekend met kosten, verwijst Euretco naar haar betwisting van die kosten. Vgl. CvA §§ 103 t.m. 105 + 112). Het oordeel van het Hof dat er nog rente moest worden betaald over februari + maart 2005, op welke grond het Hof oordeelde dat [gerequireerde] de geldleningovereenkomst rechtsgeldig kon ontbinden en heeft ontbonden, behoeft, zeker tegen die achtergrond, op zijn minst nadere motivering. Ook hier is de motivering van rov. 4.7.2 niet toereikend om de onderhavige klacht te weerleggen om de hiervoor sub iv genoemde reden.
- 4)
Ook het verweer van Euretco dat [gerequireerde] handelde in strijd met de redelijkheid en billijkheid en misbruik van recht maakt verklaart het Hof in rov. 4.7.4 ‘onvoldoende onderbouwd’. Ook dat oordeel is evenwel —althans zonder nadere motivering, die ontbreekt— onbegrijpelijk.
- a)
Euretco stelde dat [gerequireerde] haar voor € 2,7 mio aandelen had verkocht, die, doordat de aan anderen toekomende bonussen niet op juiste wijze in de jaarstukken waren verwerkt, slechts een fractie van dat bedrag waard waren en dat [gerequireerde] reeds in onderhandelingen had erkend dat de koopprijs tot € 1,2 mio zou moeten worden teruggebracht. Euretco heeft die door haar gestelde feiten ten grondslag gelegd aan haar stelling dat het onder die omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid was en misbruik van recht opleverde dat [gerequireerde] eiste dat Euretco Wonen zich stipt aan de geldleningovereenkomst hield, de rente over de volledige, door de feiten achterhaalde, koopsom betaalde en dat zij —bij gebreke van dien— de geldleningovereenkomst ontbond. Zij heeft haar standpunt in dit opzicht bepaald genoegzaam toegelicht; vgl. CvA §§ 85 + 86 + 87; CvD §§ 203 + 205; MvA §§ 99 + 100 t.m. 102. 's‑Hofs arrest is op dit punt dus onbegrijpelijk.
- b)
Voorzover rov. 4.6.4 (slotalinea) mede ter rechtvaardiging van dit oordeel moet dienen, is dat, in de omstandigheden van dit geval, niet begrijpelijk. Euretco verwijst naar hetgeen zij in onderdeel 1 d) hiervoor daarover heeft gesteld.
- 5)
In rov. 4.7.4 neemt het Hof een drietal factoren in aanmerking bij zijn oordeel dat Euretco (onder meer) haar beroep op de onzekerheidsexceptie, op de redelijkheid en billijkheid en op misbruik van recht onvoldoende zou hebben onderbouwd.
- a)
Die omstandigheden
- (i)
dat Euretco de uitkomst van het due diligence onderzoek niet heeft afgewacht,
- ii)
dat gesteld noch gebleken is, dat Euretco [gerequireerde] heeft verzocht mee te werken aan een arbitrageprocedure en
- iii)
dat Euretco zichzelf in de positie zou hebben gebracht, dat zij niet, zoals voorzien in de overeenkomst van geldlening, de aandelen weer aan [gerequireerde] kan verkopen zonder tot op heden niet verkregen toestemming van [gerequireerde]) hebben echter betrekking op de inhoudelijke vraag of Euretco een beroep op de onzekerheidsexceptie toekwam, resp. met recht kon stellen dat [gerequireerde] handelde in strijd met de redelijkheid en billijkheid c.q. misbruik van recht maakte. Het valt dus, althans zonder meer, niet in te zien wat deze argumenten te maken hebben met de vraag of Euretco haar standpunt wat dit betreft voldoende heeft onderbouwd.
- b)
Overigens zijn deze argumenten stuk voor stuk niet begrijpelijk; zij vereisen althans en ten minste nadere motivering. Het argument sub i) spoort niet begrijpelijk met het beroep op de onzekerheidsexceptie, die juist tot haar recht komt in de situatie waarin Euretco in afwachting is van het due diligence rapport; vgl. hiervoor klacht 2 b) sub i). Het argument sub ii) is volstrekt onbegrijpelijk. Euretco heeft immers gesteld dat zij [gerequireerde] diverse malen heeft verzocht en gesommeerd om in redelijkheid in onderling overleg dan wel via een arbitrageprocedure de koopprijs te (laten) corrigeren, eerst zelf en daarna via der partijen raadsliend, doch dat [gerequireerde] tot op heden geweigerd heeft om aan deze verzoeken en sommaties te voldoen en in die weigering heeft volhard; vgl. CvA §§ 38 + 74. Het derde argument is ook al niet zonder meer begrijpelijk tegen de achtergrond dat (Euretco stelde dat) het juist de bedoeling was dat de aandelen MKB zouden worden doorgeplaatst en Bead daarbij de eerste gegadigde leek (zie hiervoor sub e.) en CvA § 40). Onbegrijpelijk is ook 's‑Hofs veronderstelling dat Euretco Wonen de aandelen weer aan [gerequireerde] kon verkopen, ‘zoals in de geldleningovereenkomst voorzien’. Voorzien is daar immers slechts (prod. 2 bij akte d.d. 19.10.2005, art. 1; feitensamenvatting in 's‑Hofs arrest; rov. 4.1 sub m.) dat Euretco Wonen de aandelen aan [gerequireerde] aan kon bieden. Ook deze argumentatie is dus, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
- 6)
In rov. 4.7.7 overweegt het Hof dat het Hof aan het daar bedoelde argument voorbijgaat omdat [gerequireerde] op dit voor het eerst bij MvA gevoerde verweer (MvA § niet meer heeft kunnen reageren. Dit oordeel is, althans zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. [gerequireerde] heeft immers na de Memorie van Antwoord nog een akte houdende uitlating producties, tevens houdende wijziging van eis, genomen, zoals het Hof in rov. 2.3 ook zelf relateert. Dat klemt te meer indien men die akte erbij neemt: een geschrift van 10 pagina's waarin allerhande onderwerpen in den brede worden besproken; niet, althans niet zonder nadere motivering, valt in te zien dat en waarom [gerequireerde]'s commentaar, als hij dat had, daar geen onderdak zou hebben kunnen vinden.
WESHALVE het de Hoge Raad behage op vorenstaande gronden, of één of meer daarvan, te vernietigen het arrest waartegen het middel is gericht, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De kosten dezes voor mij, deurwaarder, zijn € [73,89]
DEURWAARDER.
mijn requirante kan de BTW verrekenen.