HR, 07-11-2014, nr. 13/04302
13/04302, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-11-2014
- Zaaknummer
13/04302
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3119, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑11‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2013:2432, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑11‑2014
- Wetingang
art. 8:73 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
V-N 2014/58.9 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2014/525 met annotatie van Redactie
BNB 2015/56 met annotatie van P.G.H. ALBERT
USZ 2014/416
NTFR 2015/234
NTFR 2014/2725 met annotatie van Mr. M.H.W.N. Lammers
Uitspraak 07‑11‑2014
Partij(en)
7 november 2014
nr. 13/04302
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 25 juli 2013, nrs. 12/00656 en 12/00657, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank te Alkmaar (nrs. AWB 11/2779 en 11/2780) betreffende de verzoeken van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
De Rechtbank heeft ter zitting van 20 mei 2011 een aantal beroepen van belanghebbende behandeld. Ter zitting heeft belanghebbende de rechter twee maal gewraakt. Het eerste wrakingsverzoek is behandeld (en afgewezen) ter zitting van de wrakingskamer van 20mei 2011. De wrakingskamer heeft op 31 mei 2011 besloten het tweede wrakingsverzoek niet in behandeling te nemen. De op 20 mei 2011 geschorste behandeling is door de Rechtbank voortgezet op 10 oktober 2011.
2.1.2.
Bij uitspraken van 10 november 2011 op twee van de hiervoor in 2.1.1. vermelde beroepen van belanghebbende heeft de Rechtbank bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de verzoeken tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.1.3.
Dit heeft geleid tot nadere uitspraken van 2 augustus 2012, nrs. AWB 11/2779 en AWB 11/2780. Daarbij heeft de Rechtbank de Staat (de minister van Veiligheid en Justitie) veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van behandeling van het geschil in de rechterlijke fase, ervan uitgaande dat de redelijke termijn in de procedure met nr. AWB 11/2779 is overschreden met vier maanden en in de procedure met nr. AWB 11/2780 met zeven maanden.
2.1.4.
De Rechtbank heeft aanleiding gevonden om de overschrijding van zeven maanden naar beneden bij te stellen tot afgerond een half jaar omdat de door de wrakingsverzoeken ontstane vertraging in de behandeling van de zaken de Rechtbank niet is aan te rekenen.
2.1.5.
Aangezien de redelijke termijn aldus in beide zaken met niet meer dan een half jaar is overschreden, is door de Rechtbank in beide zaken een schadevergoeding van € 500 toegekend.
2.1.6.
Het Hof heeft met betrekking tot de procedure met nr. AWB 11/2780 – in navolging van de Rechtbank – geoordeeld dat de omstandigheid dat belanghebbende tot twee maal toe (zonder succes) een wrakingsverzoek heeft gedaan een bijzondere omstandigheid is die deels aan belanghebbende is toe te rekenen.
2.2.
De klacht richt zich tegen de vaststelling van de hoogte van deze schadevergoeding door het Hof, vastgesteld op € 500.
2.3.
Vooropgesteld moet worden dat afwijking van de bij wijze van vuistregels geformuleerde termijnen, zoals de Hoge Raad die in de arresten van 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB 2005/337 en 22 maart 2013, nr. 11/04270, ECLI:NL:HR:2013:BX6666, BNB 2013/152, heeft neergelegd slechts op haar plaats is indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid doet zich onder meer in beginsel niet voor indien de rechter op verzoek van een partij de zitting voor de eerste keer uitstelt (zie. HR 20 juni 2014, nr. 13/01045, ECLI:NL:HR:2014:1461, BNB 2014/200).
Evenzo doet zich een bijzondere omstandigheid in beginsel niet voor indien de behandeling van een zaak ter zitting moet worden onderbroken omdat een verzoek tot wraking is ingediend. Het Hof heeft dit miskend. De tegen dat oordeel gerichte klacht slaagt.
2.4.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.5.
Gelet op het hiervoor onder 2.3 overwogene kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak van het Hof en de stukken van het geding bevatten geen aanwijzingen dat sprake is van feiten die aanleiding kunnen geven om van het hiervoor in 2.3 genoemde beginsel af te wijken. De overschrijding van de redelijke termijn in de zaak met nr. AWB 09/2780 moet daarom worden gesteld op zeven maanden en de vergoeding van door belanghebbende geleden immateriële schade dient op basis daarvan te worden verhoogd tot € 1000, te betalen door de minister van Veiligheid en Justitie.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, voor zover deze betrekking heeft op de uitspraak van de Rechtbank in de zaak met nr. AWB 09/02780,
veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) in die zaak tot het betalen van een schadevergoeding van € 1000, en
gelast dat de minister van Veiligheid en Justitie aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 118.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2014.
Beroepschrift 07‑11‑2014
Van belang zijn hierin tevens overige Cassatieverzoeken op uitspraken Hof 12/00660, 12/ 658 en 12/659 jaren 2/2008 en 2001 (reeds bij uitspraak civiele rechtbank onterecht gebleken wijze van invordering, waarop 2001 dus oi. inmiddels is/was verjaard). Tezamen met 2008 alhier aan de orde ingevorderd, zonder acht te slaan op tegoeden, verplicht te verrekenen ingevolgde de Invorderingswet 1990, alleen al de gezamenlijke invordering , cq schuld (gebleken, door de uitspraken) overtreffend.
Daarmee belastingplichtige al dwingend , machtsmisbruikend voor zeer aanzienlijke kosten geplaatst hebbend. Onterecht gelegaliseerd.
Naar inzicht belanghebbende is er geen griffierecht verschuldigd, omdat het hier uitsluitend afscheidings/ verwijzingszaken Immateriële Schade betreffen.
(*) In de inhoudelijke zaken (separaat) : In dit verband dient tevens (hier) te worden uitgegaan/ — te worden vastgesteld, dat er uitstel van belastingbetaling is verleend door dit bestuursorgaan, totdat definitief is beslist op die waardebepaling WOZ 2009, welke waarde reeds feitelijk over een reeks van eerder jaren inmiddels ook lager is vastgesteld, dan gemeentelijke aanslag door de beoordelend feitenrechter, maar in casu, dus over onderhavig jaar 2009 er nog niet definitief is beslist, omdat er op het Cassatieverzoek WOZ 2009, waardebepaling nog steeds lopend is bij Hoge Raad onder F 13/ 00191. (casus hier: 12/00657 (Hof BK BK 12/126/ AWB 9/3094, Imm. afscheidingszaak AWB 11/2780) (Gemeente is gebleken/ bewezen zich op onwaarheden te baseren. Een der Feitenrechters heeft dat vastgesteld na diens empirisch onderzoek ter plaatse /8:50 AWB). Naar de mening van belastingplichtige, heeft deze gemeente bewust ook daartoe onwaarheden doen creëren, met kennelijke bewuste toekennende medewerking van De Rechtspraak, daarmee, dan, in strijd met 2:4 AWB. Oi. zeker niet objectief, zoals dit wel werd verondersteld/ geacht te vinden door rechtzoekende.
Ingestelde wraking mede om andere reden/ constatering, is niet gevolgd/ bracht daarin geen verandering.
Te beantwoorden: Cassatie-Rechtsvraagtot (nadere) rechtsvorming. Punt 4:11 uitspraak 12/656 en 12/657 Is daarbij de vertraging causaal door de verzochte wraking, aan de rechtzoekende te wijten? Feitelijk: Neen Bestuurlijk…?? ons inziens ook neen. Maar: nu hier te beantwoorden door de Hoge Raad: want de organisatie van De Rechtspraak, dient er onzes inziens, volgens de AWB in te (kunnen) voorzien, dat ingeval van verzochte wraking, een wrakingscommissie (redelijkerwijze) direct beschikbaar kan worden georganiseerd/ geboden, volgens die geldende wrakingsrechtsregels. Feitelijk is daarop dus na de schorsing na wrakingsverzoek, op deze door De Rechtspraak direct te organiseren vervangende Rechtbank door rechtzoekende gewacht, en wel een halve dag bij rechtbank Alkmaar des na middags direct na lunch onderbreking. Het was slechts door / aan de incompatibiliteit van De Rechtspraak te wijten, dat verder onverrichte zake huiswaarts moest worden gekeerd en dus door De Rechtspraak de vertraging optrad.
Dit lag niet aan de (beschikbaarheid) rechtzoekende. Derhalve kan de hierdoor verlengde tijdsduur overschrijding 2 -jaarstermijn niet voor dit deel ten laste van de rechtzoekende worden geworpen. Dit geldt voor alle cases met dezelfde rechter/ zitting waren gewraakt. Niet alleen voor Hof 12/656 12/ /657, welke dat dus weel heeft gedaan, waarmee grond tot Cassatie.
- —
In de wraking van het Hof Amsterdam heeft de voorzitter Hof bovendien de wraking erkend, hetgeen daarmee ook al niet voor de voeten van de rechtzoekende mag/ kan worden geworpen.
Aldus heeft gemeente ook reeds geoordeeld tot diverse gegronde beroepen, tegen onder andere de separate dito aanmaningen. Kostenoplegging geëlimineerd. Echter: zonder toekenning legitiem verzochte bezwaarfase kostenvergoedingen, en opvolgend PKV waartegen separate beroepen alsmede hogere beroepen /Cassatieverzoeken zich (elders bij Uw Raad) thans richten. Welke kostenvergoedingen onzes inziens volledig in strijd met de wet de belastingplichtige hier verboden discriminerend aan burger zijn onthouden. Dito AWB 9/2408, invorderingskosten jaar 2009, welke dus thans onder (2) Cassatieverzoek(-en) lopen onder de H.R. nrs F 13/00192 en F 13/00193.
Belangen: Bezwaar- en Proceskostenvergoeding (PKV), van met name hier aan de orde zijnde separate afscheidings/ verwijzingszaken Imm. Schade alsmede de duur van de overschrijding redelijke termijn 2 jaar, alsook de onrechtmatige invordering door bestuurder, mede de reeds toegekende / erkende Imm. Schadevergoedingen in deze verwijzingszaken in aanmerking hadden dienen te worden genomen door bestuurder in diens (non) uitvoering Invorderingswet 1990.
Naastdat dit alhier onthouden van een PKV bij toekenning Imm. Schade eveneens een procesbelang vormt.
- —
Welke dus de primaire openstaand gelaten aanslag reeds overtreft.
Het betreft hier lange duur over ook een inhoudelijke boete. Maar ingevolge het Ferrazzini Eur. Hof arrest is een tax-dispuut, sowieso vallend onder het EVRM. Het gebrek aan PKV hier is bovendien ook niet overeenkomstig het vereiste schadevergoeding zoals is neergelegd in de AWB / BPB art 1a (i.c.m. Grondwet 1) voor een ieder geldend en daarmee in strijd met protocol 12 art 1 van het EVRM , alsmede art 14 (titel 1) onthouden aan rechtzoekende , alsook dito strijdig met art 41 EVRM (titel II) (recht op redelijke schadevergoeding) alsook dito art 14 lid 6 van het IVBPR (recht op redelijke schadevergoeding).
Door De Rechtspraak (ook dus door civiele rechtbank, met name ook Alkmaar) (waartegen klachten zijn ingediend) is belastingplichtige daardoor op dat moment rechtens, edoch uiteindelijk uiterst onrechtvaardig blijkend, geplaatst voor immense kosten, welke proceskosten verhoogd met deurwaarderskosten etc. dwangmatig zijn ingevorderd, uiteindelijk blijkend gebaseerd op(…)niets. Behoudens die overheidsmacht. Die wettelijke fundatie is komen te vervallen/ blijkt uiteindelijk niet te bestaan, dan wel, is overtroefd door grotere wettelijke tegoeden aan burger, en toe te passen wetten waarbij Invorderingswet 1990 (tot op heden o) door overheid aan de laars is gelapt. ( o Graag Uw verwijzingsopdracht naar herziening van deze bepaald onrechtvaardige behandeling, met de RECHTSVRAAG: is dat ook onrechtmatig, of is dit rechtmatig?,
aan U hier voorgelegd.
Intussen hier, uitsluitend, aan de orde dus de veroordelingen van 2 × €500 Imm. Schade welke echter naar inzicht rechtzoekende langer heeft geduurd, maar ook langer duurt/ gaat duren door deze rechtshandeling in Cassatie alhier, máár dus ook door de rechtshandeling Cassatieverzoek F13/ 00191, (waarde WOZ 2009) etc., alsmede F 13/192 en F 13/193/ waarbij de langst durende datum, aan de orde is, om het even welke, ingevolge de jurisprudentie tot op heden (zoals dat ook is weergegeven in de gezamenlijke pleitnota Hof 12/654 t/m 12/660, zitting 16 juli 2013), oa. ook in 11/3462 arrest HR. 30-11-2012, dit analyserend (in de conclusie van mr IJzerman uiteengezet), waarbij de schuldvraag, , ook dus over de lange duur, al dan niet causaal door Cassatieverzoek, er (eveneens) niet toe doet.
Om het even door welk Cassatieverzoek uitspraak. (Nog lopende F 13/191/ 13/192 en 13/193 of dezes!)
Feit is (inmiddels ¶ )
Met de totaliteit van De Rechtspraak inclusief Civiele Zaken is art 1 protocol 1 EVRM met voeten getreden, bij de invordering na Civiele vonnissen, gebaseerd op(…) nu dus nog steeds lopende / ingezetten bestuurlijke procedures. Het kan nog worden teruggedraaid..?
(Zie ook: het is dezelfde rechter) Nu wordt niet beticht van bewuste inobjectiviteit rechter, wel van minstens tunnelvisie.
Hoe dan ook rechtzoekende, zoekt (hier) voort. Waardoor het allemaal weer nog langer duurt.
Met immense gevolgen van frustratie voor rechtzoekende, zo ernstig zelfs, dat daarvoor diverse (spoed) opnames in ziekenhuis MCA(-lkmaar) per ambulance alsmede vele onderzoeken te VU Amsterdam dit hebben geregistreerd, — tot zeer ernstige lichamelijke klachten van belastingplichtige/ rechtzoekende hebben geleid, alwaar dit is vastgesteld/ vastgelegd. Zodat, anders dan verondersteld (in Hoge Raad Arrest, Eur Hof Ferrazzini arrest volgend) hier bewezen is (aanbod van medische bewijslevering is herhaald gedaan) te achten, dat er sprake is van zeer aanzienlijke, maar ook voortdurende / ziekmakende frustratie. (zie ook aanbod/notitie in het PV van AWB 12/259, 12/261, AWB 12/492 en AWB 11/2779 en 11/2780) Zodat ook vanuit deze zienswijze een beroep wordt gedaan op de laatste datum van finale arrestwijzing voor de bepaling van de overschrijding van de twee jaar maximum duur.
Er bestaat onzes inziens ook recht op PKV. voor deze separate toekenning 2 × €500, alsook gevolglijk voor het gedaan verzoek in (Hoger) Beroep(-en) 12/00656 en 12/00657, (let wel: als in feite 1e feitelijk beoordelende!! feitenrechter) alsmede in Cassatieverzoek alhier.
Het betoog van Hof op raadpleging advocatenkantoor onder blz 3 het sub 4 van gelijktijdige uitspraak Hof 12/654 etc.: is onjuist, omdat de kosten van de beide geraadpleegde advocaten-kantoren [C] (thans te [Q]) voorafgaand te [R], alsmede destijds voorafgaand [D] op welke wijze geraadpleegd, (al dan niet met concept-dictaat) al dan niet geschreven door belanghebbende, dan wel door kantoor [B], wie: doet er daarbij verder niet toe. Zie in dit verband ook meervoudige kamer CRvB uitspraak 11 nov 2008 nrs 05/4249 WWB, 06/3853 WWB en 08/3392 WWB, vergoeding €322 voor [D] alsmede de dervingsuren van belanghebbende, (niet alleen door bezoek rechtszaken) al dan niet via/door kantoor [B], dan wel via eigen onderneming ( [E]), na door CRvB empirisch te zijn onderzocht, vastgesteld voor belanghebbende van [X] op het maximum tarief ad 53,09/ uur, volgens BPB, (thans nieuw tarief €78, met terugwerkende kracht, zie Uw arrest 11/3600 dd 19-04-2013).
Zie hierin navolgend arrest 9/03033, 15 okt 2010.
Alhier zijn de werkzaamheden dus niet door kantoor [B] uitgevoerd, zoals door verweerder is verweerd maar door belanghebbende zelf opgesteld (hetgeen ook bepaald niet is weersproken door eiser, integendeel, zie oa. 3.3 uitspraak rb Haarlem 11/1757). Overigens komt [A] wel voor kostenvergoeding in aanmerking als notuliste, (blijkens diverse uitspraken) in welke hoedanigheid zij op zitting(en) belanghebbende heeft vergezeld. (zie 4.7 uitspraak Hof 12/654, op RB Hrlm 11/1757 ) Zie verder feitelijke erkenning notuliste-functie in Hofuitspraak punt 5.5 12/656 en 12/657.
—
Noot: Het verzenden van stukken van belanghebbende via (helaas noodzakelijk gebleken registratie) postkamer/ faxregistratie via kantoor [B], is gedaan, wegens het — anders, (gebleken) regelmatig zoekraken van uitsluitend door belanghebbende toegezonden stukken bij de(-ze) bestuurder.
Het arrest F 9/03033 doet daarboven op bovendien concluderen, dat de rechtskundige hulp van [X] bij gehuwde [A] in waterschapszaak (Hoogheemraadschap Rijnland) daarentegen dus wél is vergoed volgens de normering art 1a BPB. Ook dus de bezwaarfasekosten- welke weigering vergoeding hiervan, volgens de wet 7:15 AWB etc. alhier, zij het causaal als 7:28 lid 2 onrechtmatige daad vast staat en daarom nog steeds hier aan de orde is, met Beroep/ Hoger Beroep Cassatie zowel inhoudelijk, en daardoor nu Cassatieverzoek PKV-verzoek dito hier in afscheidingszaak tot gevolg hebbend.
Het belang vergrotend.
Zie ook de geconstateerde discriminatie van belanghebbende door A. G. mr IJzerman diens eerdere conclusies.
Immateriële Schade arrest 11/3462 30-11-2012 voorafgegaan door de conclusie van A.G. mr IJzerman alsook de aangehaalde overige jurisprudentie (pleitnota etc) dient te worden gecalculeerd vanaf datum 1e aanleg/ bezwaarschrift, tot aan de laatste datum uitspraak, om het even welke, de inhoudelijke, of de afgescheiden verwijzingscasus Imm. Schade.
Het verwijs naar 8:75 AWB, door Hof in uitspraken (oa. in 12/660 en 12/656 en 12/657) sluit 8:73 AWB maakt daarmee niet uit. AWB 8:108 bestaat ten tijde van de uitspraken rechtbank dus oi. ook nog niet en is daarmee als verwijs in feite hier niet wettelijk toepasbaar. ( Dito dient 8:75 AWB de tijdsevenredige versie in aanmerking te worden genomen.) Dit sluit daarmee (toenmalig en huidig) 8:73 AWB dus niet uit, welk verzoek is gedaan. Hierop is niet geantwoord. Feit daarbij is dat ook de overschrijding 2 jaar/ te lange duur hier een bestuurlijk juridische onrechtmatigheid overheid in de zin van 7:28 lid 2 AWB betreft.
Het PV (12/654 /12/655 en 12/660) opmerking inzake 8:41 lid 1 (eenmalig griffierecht) geldt alleen het Hof. Niet Rechtbank.
Concludeer niet tot de (2:4 AWB vereiste) aanwezig te veronderstellen objectiviteit van De Rechtspraak. Verzoek Uw Cassatie wegens deze strijdigheden met de wet. Met verzoek tot PKV.. (In alle instantiën)