HR, 20-06-2014, nr. 13/01045
ECLI:NL:HR:2014:1461, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-06-2014
- Zaaknummer
13/01045
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑06‑2014
ECLI:NL:HR:2014:1461, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑06‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ0438, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2014/34.6 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2014/357 met annotatie van S. BOSMA
BNB 2014/200 met annotatie van P.G.H. ALBERT
NTFR 2015/231
NTFR 2014/1800 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Beroepschrift 20‑06‑2014
Hoge Raad der Nederlanden
Kazernestraat 52 Den Haag
F13-01045
AANVULLING op BEROEP IN CASSATIE..
[…]
Door geboycot * kantoor [A], afgescheiden onderneming [B], p/a [ADRES]
Beroep gericht tegen de uitspraak BK-CA/ SGR 10/00445 t/m 10/00447 Hof den Haag, 17 jan 2013, reeds kopie aan U toegezonden.
Griffierechten.
Onder de verwijzing naar de reeds voor onderhavige jaren betaalde griffierechten van de 3 Cassatieverzoeken F 11/5075, F 11/5070 en F11/5077, reeds uitgesproken 23 juli 2012.
Alsmede dat het hier verwijzingszaken betreffen, waarvoor, onzes inziens eveneens al helemaal geen griffierechten behoeven te worden geheven.
* Boycot, kantoor/ kantoren zie schriftuur Uw Raad toegezonden., dd 09-jan. 2013, inroeping rechtsbescherming hiertegen inzake Beconnr. voornoemd kantoor [A], met de titel: Beroepschrift (gericht aan rechtbank Den Haag) / CC Hoge Raad (ovv) 12/4610.,. etc.
Overwogen wordt separate klacht in te dienen, (BUPO) Eur. Hof. Geneve wegens schending IVBPR 14 lid 3 letter b. Er wordt verwezen naar de diverse schrifturen, naar Hof zowel als Hoge Raad al dan niet door deze tot de processen toegelaten. (Die regels gelden weliswaar wel voor de Nationale Rechtspraak, hier, maar dus niet, voor een Internationaal Hof, daar.) In verband met de door overheid geclaimde tijdsbesteding, van kantoren voornoemd, door de boycot en andere daarmee samenhangende mega aanslagenreeks van kantoormedewerkers, hier inhoudelijk verder niet aan de orde, behoudens de dan nog beschikbare tijd, alsmede de hiermee gepaard gaande hierdoor causaal oorzakelijke ziekten, overspannenheid wegens veelal daardoor noodzakelijke nachtelijke werkzaamheden, teneinde aan de termijnstellingen tegelijkertijd te kunnen voldoen, is regelmatig uitstel verzocht, met deze opgave van redenen. Deze liggen alle causaal bij De Rechtspraak en de Inspecteur, al dan niet gezamenlijk en/of bedoeld. Hoge Raad heeft nu in/na proforma Cassatie evenwel enige tijds-reactiemogelijkheid voorzien.
Kantoor/ medewerkers, zijn daardoor echter in hoger beroepsfase ernstig benadeeld, causaal mede daardoor ook onoverkomelijk gemaakte (lees) fouten, met alle gevolgen vandien, door het niet meer als normaal adequaat kunnende functioneren van mede ook aldus geboycotte kantoor/ kantoren en medewerkers, welke werkzaamheden gezien de aard ook vrijwel niet kunnen worden gedelegeerd.
Deze fouten zijn bovendien door Hof gemaakt door de aanhef van op diverse op naam gestelde schrifturen: — eveneens — niet op te merken, met andere cases cq namen, maar met dezelfde nummers, hetgeen daadoor van 2 zijden onderlinge verwisseling in de hand blijkt te hebben gewerkt, hetgeen pas ter aanvang bij de portier ter zitting, Paleis v Just, aangekomen, daar werd opgemerkt, hetgeen ter zitting daarop direct is gemeld, met verzoek tot mogelijkheid tot herstel. Daarop heeft het Hof, dit in ogenschouw nemend evenwel voortvarend getracht gemachtigde, hierdoor onjuist — cq onvoorbereid, uit het hoofd te doen laten pleiten. Met deze geboden regie is noodgedwongen meegewerkt, door daartoe te pogen.
Echter: in deze algehele procedure(s): is te weinig tijd beschikbaar, als rechtstreeks gevolg van die activiteiten overheid, omschreven als die boycot. Hierdoor acht kantoor zich uitermate benadeeld. De Hoge Raad is/ wordt (herhaald) verzocht de Internationale Verdragen te respecteren.
Dat is althans in lager echelon niet gebeurd. Daarover zijn, en gaan , klachten worden ingediend.
Deze boycot is ingezet, nadat is geweigerd, de aan medewerkers /kantoren toekomende schadevergoedingen, waar de wet dit voorschrijft alsmede ook andere wettelijke rechten, welke stelselmatig zijn en worden onthouden, waarvoor op de correcte wijze door rechtzoekende cases zijn ingediend, welke (nog) niet zijn uit — behandeld, waar er sprake is van , door Civiele Hoge Raad aan Haar voorgelegd ook erkende, misbruik van machtspositie door belastingdienst, door de deurwaarder te sturen, van wel reeds door destijds Hof belastingkamer geheel vernietigde en dit door Hoge Raad bevestigde aanslagen, stammende teruggaand tot 1983. Deze uitspraken blijken niet te zijn, noch op rappél hierop te worden uitgevoerd door belastingdienst. Ook de aan uitspraken gerelateerde gevolgen blijken niet uitgevoerd, ondanks de daartoe correct ingediende verzoeken. Deze werden (bewezen, door belastingdienst-balie- afgifte stempels ) Feitelijk Onjuist ontkend door bel.dienst te zijn ontvangen.
Na dit machtsmisbruik dus te hebben bewezen, voorgelegd, met het verzoek van schadevergoedingen (wat kon, omdat al die zaken immers nog openstonden, en ook nu nog steeds openstaan ( ), op last van de Staat uitgevoerd door de belastingdienst, zouden deze moeten worden ingetrokken…
of anders: … gaan we dit niet overleven. …zullen we ten prooi gaan vallen, aan mega onderzoek.
Werd ons verzekerd. Hetgeen dus nu gaande is. Kantoor/ kantoren zijn veelvuldig valselijk beschuldigd. Ten onrechte becriminaliseerd. Uitsluitend door fictie en uit de duimzuigerij fiscus, op basis van ingeroepen omkering bewijslast op basis van fisctie. Ofwel: fictie op basis van fictie. Zonder feitelijke grondslag: deze juridische basis misbruikend. Uiterst crimineel. Daarbij zijn en worden al ‘case building’ keer op keer ook al de voor belpl. ontlastende, aangereikte stukken, simpelweg weggelaten door diverse daardoor dan ook criminele fiscus medewerkers. Dit is met wettelijk bewijs vastgelegd.
Als een onderdeel van deze klaarblijkelijk algehele boycot, is niet alleen ook de Becon -regeling ingetrokken op (bewijsbare) valse gronden, (inmiddels ook schriftelijk erkend en inmiddels is €1000 schadevergoeding toegekend door [C], op maar even zakelijk fiscaal niet erkend kantoor [A], maar wél op haar privé-bankrekening gestort) maar zijn ook alle (privé) aanslagen uitsluitend gebaseerd op voornoemde wettelijk mogelijke fictie, op basis van door inspecteur uit de duim gezogen verzonnen gronden, ofwel fictie in het kwadraat, hetgeen overigens allemaal is bewezen onzin te zijn, (een gewaarschuwd mens telt voor twee) na die chantage — mededeling waarop dus zeer uitgebreide registratie — maatregelen, zijn genomen en uitgevoerd, waarmee deze (veelvuldige) misdaden gepleegd door overheid eveneens zonodig als a bewijsmateriaal Internationaal zullen gaan worden aangeboden, nu deze door ons zijn, en kunnen worden bewezen.
Eea vergt nogal wat tijd, hetgeen tot tijdnood leidt, heeft geleid, mede ook voor de cliënten van kantoren. Cliënten worden en zijn overigens hiervan ook op de hoogte gesteld Bovendien is in ontwikkeling een website met deze gratis informatie, (mede onder de titel: Voor NOP. Zie aankondiging F 9/3033 15 okt 2010). Naastdat dito verzoeken schadevergoedingen, aan belastingdienst zijn/ worden ingediend, als bezwaarschriften inclusief dito verzoek toepassing Wet Dwangsom, door geboycot kantoor per 30 juli jl., voor iedere benadeelde cliënt ingezet.
Intussen:
Relevantie hier: Het gaat hier om de uitstel — tijd van de casuele behandeling.
Slechts het toeval, bij deze Cassatie, dat de pro-forma dd 25 feb 2013, ingediend bij Uw Griffie, pas is bevestigd op 3 april 2013, gaf kantoor daarmee wat meer tijd dezes nader te kunnen formuleren.
Het gaat hier daarnaast tevens ook om de wijze waarop kenbaar is gemaakt aan de inspecteur, welke dus geen enkele toestemming is gegeven, voor vertraging van uitspraak, wegens de inhoudelijke redenen buiten voornoemd. Behoudens het feit: dat alleen al daardoor: te weinig gelegenheid/ tijd gehad, is in de diverse uitstel verzoeken mede een/de reden, van het uitstel, alsmede de gezondheid kantoormedewerker(s), en van cliënt, alhier, welke daardoor zeer ernstig te lijden heeft en daardoor vaak tevens prioriteit moest worden gegeven aan ziekenhuis/ bezoek, opname, behandeling, van ernstige, soms zelfs levensbedreigende verslechteringen van de lichamelijke gesteldheid van gemachtigden. Reden waarom is gereageerd, zoals de tekst luidt, dat is gereageerd.
Die toestemming tot uitstel gevraagd door de inspecteur is, ondanks bovenstaand relaas, namelijk aan deze nimmer gegeven, omdat dit niet in het belang is van cliënt, bovendien dateert dit van voor bovengenoemde periode, welke perioden hier aan de orde voornamelijk dus de uitstelverzoeken behelzen na beroepsperiode cliënt.
Het staat vast/ valt te lezen in de hoofdzaak casus- stukken: Voor beroepsperiode(n) is de inspecteur dus nimmer toestemming gegeven, te wachten met diens uitspraken op bezwaar, omdat cliënt ook niet was gebaat bij vertraging. Dit werd uiteengezet ter zitting Hoger Beroep en overigens ook beaamd door het secondante lid van de kamer. Ook is betoogd dat inhoudelijk de zaken ook dermate verschillen, omdat sprake is van een ander regime mbt. tot oa. de politica — inkomsten, welke qua belastbare positie al zodanig reeds significant verschilt dat alleen daardoor al, door de inspecteur niet kan worden beroepen, op het afwachten en extrapoleren van de eerdere jaren. Hoe deze belastbaarheids — verschillen luiden is, overigens onvoorbereid, mondeling ter zitting Hof nog wel summier, uit het hoofd , uiteengezet maar dat staat dus ook in de schrifturen van de hoofdzaken te lezen. De voorzitter was hiermede bekend, temeer omdat hoofdzaken, door deze kamer, ook zijn behandeld. En dat wordt ook geacht een behandelend kamer bekend te zijn. Dit blijkt echter niet uit de uitspraken hier aan de orde.
Ad 1.4 uitspraak Hof: reactie op de brieven 9 jan, 2012 en de brief 10 2012 is onbeantwoord gebleven, door enerzijds gebrek aan tijd door bovenstaande perikelen anderzijds is er slechts een ontvangen.
De letterlijke instructie is daarbij overigens: indien niet wordt gereageerd, dan gaat zitting door.
Opmerking: 1:5 uitspraak Hof.
Ook de faxbrief van de aanzegging aan Hof, wegens achterwege blijven van bijwonen zitting door de minister is pas ontvangen daags na de zitting 18-12-2012. Overigens blijkt uit de poststempel wel dat de ontvangen fax: direct per post is doorgestuurd door Hof. Daarin valt Hof dan ook niet te verwijten.
Maar: De TNT-post is tegenwoordig dus een stuk (te) langzaam(-er). Hetgeen te betreuren is. Want die toezending fax, zou kantoor/ medewerker, hoogst waarschijnlijk, op die nummerverwisseling hebben geattendeerd.
Door de naamstelling en inhoudelijke korte casusstelling in die fax van/ namens minister aan Hof.
Helaas is de vraag ter zitting Hof niet expliciet (genoeg) gesteld of deze brief was ontvangen, welke bovendien niet kon worden beantwoord, wegens het onjuist blijkende, medegenomen (en wel voorbereide) dossier met dezelfde Rechtspraak nummers. (Voorzitter heeft zich dat ook waarschijnlijk niet voldoende gerealiseerd.)
Het PV kan niet meer aan de orde komen bij Cassatie. Ondanks zelf medegenomen notuliste.
?????// Nieuwe regels. Het P.V. kan niet meer ter discussie staan.
Desalniettemin: wordt vermeld: met alvast de Conclusie: Griffier blijkt niet tot diens taak in staat.
Het Proces Verbaal: De navolgende Feiten zijn genoemd, dit in tegenstelling tot het P.V.
Er is uit het hoofd op zitting niet beroepen op art 2, maar op deel II artikel 14 lid 3, letter b van het IVBPR,.
— Overigens met name ook op letter c, ( vanwege de onredelijke vertraging door inspecteur). Beide letters zijn ook nog uitdrukkelijk gesteld. Er is daarbij gesteld, dat mogelijk deze 2 letters door elkaar gehaald, maar dat dit bij deze noeming niet uitmaakt. (Zie voor bevestiging blz 3 uitspraak punt 3.2)
Alsook uit t hoofd is gesteld EVRM art 6 (titel 1) lid 1. Er is daarbij zelfs verwezen — uit t hoofd- naar arrest, alsmede dat het Ferrazzini voorlegging aan EVRM mogelijk maakt met de qoute: ‘as a tax-dispute’. Er is uiteengezet, met verwijs en dictaat van casusnummers, dat de laatste uitspraak datum relevant is. Die datanummers bleken, bij check weer op kantoor gekomen, overigens ook juist te zijn herinnerd, correct ter zitting Hof te zijn vermeld. Deze nummers zijn diverse keren herhaald aan griffier gedicteerd 11/00490 Hof Arnhem (dd 11-09-2012) Maar ook een paar Hoge Raad arresten nadien (toen net gelezen, met ook Hof den Bosch en het uitgebreide vergelijk tussen het daar gestelde en ter zitting aldaar eveneens uitgebreide uiteenzetting uit t hoofd herhaalde onderscheid, tussen gevoegde zaken, 8:41 lid 1 AWB gerelateerde zaken, en hoofdelijk te onderscheiden zaken. Het Hof den Bosch nummer is ook genoemd. Alsook het verwijs naar de Hoge Raad, nadien. Uitgebreider wordt dit uiteengezet in de 2e hearings ronde met Hof den Bosch 1848 in tekstblok 3 uitspraak uiteengezet. Dit wordt daar echter zodanig aaneengesloten genoteerd waarbij een noodzakelijke separatie ontbreekt, dat daardoor de strekking van het gestelde geheel verloren gaat.
blz 2: PV. tekstblok 1 Er is gesteld dat belanghebbende zelf reeds een klacht heeft ingediend bij het EVRM. Niet gemachtigde. Een nogal kardinaal verschil.
(Gemachtigde volgt dus nog wel, zie aanvang Cassatieverzoek alhier, maar om die andere redenen).
-ook op blz 3 P.V. manifesteert zich deze onjuistheid door griffier. Het procesbelang betreft dus de casus van belanghebbende cliënt. Die is voornemens / heeft dus reeds een klacht bij het EVRM ingediend, dan wel gaat dit doen bij Eur. Hof Geneve.
En het is ook niet de inspecteur. Overigens was dit (leek ons dit) de Hof medewerker rechts van de Voorzitter (voor ons als kijkers links) volstrekt duidelijk, was de indruk.
PV stelt verder onjuist dat het niet eens zou zijn met het Hof, dat afzonderlijk afscheidingszaak is behandeld. (Dat staat als mogelijkheid voor De Rechtspraak gewoon in de AWB), maar wel is gemachtigde het oneens met de datum afsluiting vertraging welke in aanmerking behoort te komen.
Daartoe moet de laatste uitspraakdatum dienen (Hof Arnhem 11/00490 dus, zoals is gesteld)
Ook is dit geconcludeerd door A.G. mr IJzerman. Alsook is gesteld, dat de schuldvraag niet aan de orde is, zoals is gesteld door de A.G. alsook dat deze A.G. de zelfde conclusie die datum als finale datum de laatste datum stelt.Gevolgd door Uw arrest. (nr 12/ 3462, uit het hoofd)
— Het recht op schadevergoeding is daarbij ook geen vraag, maar een recht welke is gesteld dat deze niet wordt uitgevoerd, waarmee art 1 protocol 12 EVRM is geschonden, is gesteld. wordt iets anders in PV nogal incorrect weergegeven. Gesteld is dat het daarbij de bedoeling is dat het Hof de Hoge Raad dan volgt en Int.Recht, dan volgt. Die laatste zin: tekstblok 1 blz 2 P.V. klopt dus wel, dat staat in het Ferrazzini arrest., met zoveel woorden, en ook IJzerman in diens (met juist nummer toen net gelezen) gequote conclusie Die — nogal belangrijk — dus ook al niet is genoteerd door griffier P.V.
Nieuwe regels: sinds juli 2012: mag dit soort tekortkomingen griffier Hof(of rechtbank) niet worden aangevochten. Onbegrijpelijk…is het, …mag nog wel. (zie hoofdstuk De Feiten)
Tekstblok 3 PV. is in zoverre onjuist. Er is uiteengezet, dat de datum 1-1-2008 art 7:10 AWB haar intrede de uitspraak beperkt tot 6 weken (+ toen 4 nu 6, indien schriftelijk bericht, met een verwijs naar Int. Recht, dat er dan een akkoord brief moet zijn, dus een eenzijdige vermelding van inspecteur , met de no- reactie, is …akkoord volstaat daarmee niet. Maar ook niet voor 1-1-2008, waar de AWR 25 lid 1 1 jaar, door de Hoge Raad en CRvB in de immateriële schadekwesties is beperkt tot het ‘redelijkerwijze’ ½jaar, hetgeen van toepassing is per afhankelijkheid van overschrijding van deze datum 1-1-8, dat laatste is hieraan essentieel en ontbreekt.
Ook ontbreken er hele secties, onbelangrijk lijkende, edoch belangrijke passages tussen voorzitter en gemachtigde.
De feiten.
Ja welke?
De Feiten-Feiten, of de, andere feitelijk te respecteren door Hof (vast)gestelde feiten met formele Feiten-status? Voornoemde vraag kan met de nieuwe regelgeving juli 20/12, niet meer dienende ter Cassatie worden voorgelegd. Welke de hoogste Feiten Rechter, het Hof het finale formele feitenrecht geeft met het al dan niet, met diens Hofuitspraak feitelijk als dat, nu te respecteren, is, niet (meer nader aangeduid) kan worden aangevochten, indien deze bv. de rechtsgelijkheid tussen de feitenrechters aantast. Behoudens het begrip onbegrijpelijk.
De formele feiten aanvechten met aanreiking van de feiten-feiten is derhalve zinloos.
Er wordt daartoe dan ook slechts verwezen naar de casus-stukken. Daar staan ze al. Die feitelijke feiten.
Dit houdt (voor zowel De rechtspraak als beide partijen) in: heel veel werk minder. Maar die feiten-feiten gaan als kopie wél door naar het volgende echelon. Die feiten-feiten geel geaccentueerd.
W.o. het hier en daar toch slordige P.V. (geen het tot 2 × gedicteerde 11/490 bv. en de EVRM indiener/ belanghebbende cliënt zelf)
(Voor de goede orde: de verleende hulp daarbij wordt niet ontkend)
Ontbrekend in P.V.:
Verder zijn de eerdere schrifturen inhoudelijk deels onjuist, met dezelfde nummers van beide medewerkers kantoor, uit de casus te houden, welke desalniettemin relevant zijn mbt. de gezondheid, de boycot etc. en daarmee niet minder van belang. Wel is gevraagd door de Voorzitter of de boycot zich in dezelfde mate uitstrekt tot cliënt hier, ook vanwege de gevraagde getuigen, maar dat laatste is niet nodig in de cliënt casus werd beaamd, voorzover de Voorzitter, /Hof hieraan niet twijfelt, dan. Het weegt hier minder zwaar, als daar. Voor datgene wat zwaar weegt voor cliënt is bovendien reeds klacht EHRM voorbereid ingediend. Dan wel aan IVBPR / Eur Hof Geneve. (Inhoudelijk ligt dat aspect ook anders). Het feit is gesteld, dat (gezondheids-)schade is toegebracht aan zowel kantoormedewerkers als cliënt. Dit werd door Hof (rechts van Voorzitter) duidelijk en overtuigend beaamd, (minstens) tot de frustratie te hebben geleid, zodat dit ook niet nader aangedikte uitleg behoefde.
Het Cassatieverzoek behelst dus slechts de processuele behandeling.
Te weinig gelegenheid is dus het voornoemde feit, mbt de gelegenheid tot voorbereiding. waardoor ook essentiële fouten zijn gemaakt, is dus een ook in procedure genoteerd FEIT vastgesteld door de 2e feitelijke rechter.
Dan is nog van belang: in hoeverre is er gelegenheid geboden door Hof dit te herstellen.
Daarover onthoudt gemachtigde zich van mening. Hof deed haar best. Dat moet gezegd.
Is dat genoeg?… we will see.
Nogmaals: die feiten staan op de stukken. en het relaas van Hof blz 2 en 3 kan dus niet feitelijk meer worden aangevochten. Maar kloppen dus niet geheel met de feiten-feiten.
Er ontbreken diverse stukken. Het verslag / commentaar toegezonden aan inspecteur bijvoorbeeld.
Ad 2.4 Ontbrekend is het cruciale bezwaarschrift 1998 en niet ontvankelijk verklaring wegens geen belang van de echtenoot ofwel dé bepalende factor hier.. En de (hypotheek gecorreleerde) belangen hier. 7:4 AWB technisch heet dit dossierkennis Maar ook de Hoge Raad vind dat van geen belang. Te respecteren. (Nationaal dan.)
De jaren 1999 2000 zijn verder hier niet relevant, voor de bepalingen van deze latere jaren termijnoverschrijding 2001/2002 en 2003 hier. Die relatie legt de inspecteur, zonder feiten-feiten, ter verdediging.
De al dan niet ongegrondverklaring is eveneens irrelevant, voor de lange duur (Ferrazzini arrest. én IJzerman diens conclusie, 12/ 3462 (uit hoofd, @ nog checken) zoals is gesteld, maar niet is genoteerd in P.V.)
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de schriftelijke kennisgevingen hiervan door partijen zelf.
Ontbrekend in/ na 3:4 blz 4 uitspraak, zijn de schriftelijke reacties van gemachtigde op zowel inspecteur als minister. De noeming, zowel als de beoordeling van deze bij Hof (o eveneens simultaan) ingediende commentaren. (o kopie is ingediend bij voornoemde Cassatienummers, hoofdzaak) Kennelijk: doorgestuurd naar Hoge Raad.. door Hof…???
# Cassatiegrond : Hof stukken blijken daarmee verre van compleet.
Dit blijkt ook uit de onbegrijpelijkheid, van de feitelijk te respecteren stelling in uitspraak dat niet de minister buiten termijn zal zijn maar gemachtigde, waar de feiten-feiten dus andersom zijn.
Gemachtigde was niet buiten termijn, maar de minister, blijkt uit de bij ons dus wél aanwezige stukken.
Wij grijpen dat dus aan als het cassatiemiddel onbegrijpelijk.
Ook 4.1 getuigt niet van kennisname door het hof van deze commentaarstukken.
Concluderend:
Dat beslissing Hof blijkt niet te zijn gestoeld op de ingediende stukken.
Dan wel dat Hof mogelijk Detournement de Pouvoir toepast, door de ingeslopen/ ingetreden voorbereiding onjuistheid, al dan niet opzettelijk is gezien de exact dezelfde nummering overigens nog een onbeantwoorde maar ook maar niet gestelde- vraag: toch verwonderlijk/ onbegrijpelijk: daar die daarop inderdaad ingeslopen onjuistheid van gemachtigde dus de voorbereiding betreft van die zitting op dec. 2012, waar dus de reactie 25 nov 2011, een jaar eerder zoals gesteld in uitspraak NIETS mee van doen heeft.
Voornoemde kennelijk/ klaarblijkelijk bij Hof missende stukken, hebben daar ook niets mee van doen.
— Het relaas van Hof: welke stelt dat de nummers behorende aan gemachtigde in privézaken , gelezen daarmee cliënt, met dezelfde nummers dan tot uitnodiging van cliënt van bijwonen van die privézaken gemachtigde zouden moeten nodigen, ontgaat gemachtigde hier. Feit is: dat beiden schrifturen: gericht zijn aan [A]. Het abuis daarbij is: de belanghebbende is niet correct gelezen. Dat had natuurlijk wel gemoeten. Maar die motivatie , nu dat is uiteengezet dat dit niet goed is gegaan, kan daarbij Hof niet ondersteunen in diens feitelijke schending 3:3 AWB., zoals deze hier poogt.
Er is zelfs simpelweg verwezen ter zitting dec. 2012, naar die ingediende schrifturen. (Waarvan Hoge Raad dus kopie heeft ontvangen), hetgeen op zich al die overbodigheid van nadere adstruering (blz 5) inhoudt, daar het in die stukken al met bewijs is toegelicht. Indien die stukken zouden zijn beoordeeld door Hof, zoals dat ook mag worden verlangd bij een juist procesverloop, dan had dat of nader gemotiveerd afgewezen of toegewezen moeten zijn in de uitspraak. Nu daarvan geen sprake is, wordt dan ook Cassatie verzocht.
Een nadere correctie van het Hof, met alle respect, lijkt ons toch ook verder hier wel noodzakelijk, Hof stelt: Art 6 EVRM welke? Er zijn er om te beginnen meerdere artikelen 6. Aangenomen wordt dat Hof bedoelt: Title 1. Deze bestaat,weer uit diverse onderdelen, zoals lid 1 t/m 3 en diverse letters. Niet alleen belanghebbende/ gemachtigde heeft gesteld, dat eea zal zijn gebaseerd op art 6 (lid 1) Title 1 EVRM maar het Ferrazini arrest, Eur Hof. Waarop de Hoge Raad zich vervolgens heeft gericht, in navolging van CRvB een poosje eerder.. en wel, op basis van de woorden: citaat: ‘recht op behandeling van zijn zaak: binnen een redelijke termijn’, hetgeen men dus ook kan lezen in title 1, art 6 lid 1 EVRM. Daarmee is schending EVRM een feit, Grondwet 93 en 94 gebiedt. Dát nu weer is gedekt door art 41 EVRM, Titel II recht op redelijke schadevergoeding. Maar ook door het BUPO art 14 lid 6 en het BPB etc. alsook het B.W 6:162 , alsook door wederom EVRM 12e protocol art 1. (en het etc. is hier op haar plaats.) bv. het verbod op discriminatie, (oa.) art 26 EVRM door voeging van zaken en dan weer door deling door meerdere zaken, aldus te komen tot lagere bedragen dan bij anderen, (zaken in kantoor zijn meerdere aanwezig) In aanvulling op 5.2 uitspaak.
— En 5.3 uitspraak.
Mbt 5.4 wordt verwezen naar die schrifturen commentaar. Met overigens nog een andere mogelijke uitleg, door De Raad voor de Rechtsbijstand veroorzaakt.
— Niet beoordeeld door Hof! (art 13 EVRM schendend, en 6:1 idem) (beide titel 1)
(In 5.4 uitspraak laatste zin wordt overigens het eerder missende commentaar verslag erkend.)
Ad 5.5 als redelijke termijn is vastgesteld door de CRvB. en aansluitend door de Hoge Raad dat ½ jaar daartoe strekt als redelijke termijn. De wettelijke termijn is hier niet aan de orde. Hoge Raad en CRvB dient — volgens ons — gevolgd te worden door de Hoven. Desgevraagd kwam dat aan de orde ter zitting, hetgeen de Voorzitter ons verzekerde te zullen gaan doen. Hieruit blijkt echter dat dit Hof dat NIET doet. Dit is niet overeenkomstig die rechtsgelijkheid, hetgeen dan toch een Cassatiemiddel hier vormt.
Die overschrijding ½ jaar als redelijk is hier, anders dan Hof stelt: immers wél aan de orde. (laatste zin 5.5 uitspraak) Hetgeen die uitspraak daarmee bovendien dus ook eens ‘pur-sang’ onbegrijpelijk maakt.
Het onder 5.6 uitspraak gestelde blijkt dus gebaseerd op feitelijk onjuist gesteld juridisch fundament. Hoe feitelijk is dat nu, als gesteld door de feitenrechter, waarbij feiten niet aan de orde kunnen komen?
Men moge toch uitgaan van feitelijke volledige juridische kennis van de feitenrechter?
Het blijkt uit diens motivatie dat daarvan dus niet kan worden uitgegaan. Dat is een processuele onmogelijkheid, cq onbegrijpelijkheid waarop hier (eveneens) Cassatie wordt verzocht.
Ook de motivatie punt 5.7 uitspraak. Gestelde gebeurt weliswaar voor 1-1-2008 en dan pas is de wettelijke termijn inmiddels 6 weken. en geen 1 jaar (art 25 lid 1 oud AWR) meer, die is dan vervallen, hetgeen dus impliceert, nu geen termijn is gesteld en lid 2 daarmee niet van toepassing is, bovendien dat uitspraak daarmee eveneens zelfs buiten wettelijke termijn is. Hetgeen omgewisseld wordt door Hof in strijd met 3:3 AWB (ofwel Detournement de Pouvoir) met de als redelijk geldende gestelde door Hoge Raad in navolging van de CRvB als redelijke gedicteerde ½ jaar als termijn, conform die tekst Title lart 6 lid 1 EVRM ‘redelijke termijn’.
Afgewogen antwoord op verzoek inspecteur.
Correspondentie is niet vereist van de zijde van de belastingplichtige als verzoek al dan niet in te stemmen. Bovendien: stelt de inspecteur hierbij ook nog eens als (wettelijk verboden) negatieve optie dat indien niet gereageerd etc.. Dus kan een voorzichtige, op een goudschaaltje gewogen, beantwoording van de zijde van (gemachtigde van) de belastingplichtige bepaald niet worden kwalijk genomen, temeer, al helemaal niet, nu hier blijkt dat daar ván álles (3.3 en 3.2 AWB schendend door de overheid) aan wordt opgehangen, zoals Hof dat hier eveneens doet. Hetgeen daarmee toch op gespannen voet staat met 2:4 AWB.,
— Het staat ook voor het Hof vast, blijkens de diverse onderdelen in de uitspraak, dat er geen enkele toestemming is verleend aan de inspecteur voor uitstel. Waarom dan tóch de suggestie? van het Hof.
Moet deze zich dan niet tot de Feiten beperken? Een fictieve weigering (6:12 bestond bijna nog niet eens) maar het wetsleerstuk is (uiteraard) wel bekend, is met die art 6:12 echter geen verplichting voor de belastingplichtige. En wat denkt Hof / Hoge Raad van ‘the right to remain silence? IVBPR art 14 lid 3 letter g en ook EVRM . (Onnodige kans op beoordeling tegen je in het harnas jagen door uiting aan ongenoegen te geven, aan de(ze) inspecteur laat men ook. wel uit z'n hoofd. Men pleegt nogal wat misdaden daar, zoals is bewezen: Chantage, met jarenlange diepgaande onderzoeken. Cliënten ook (een decennia eerder) Wat te denken van de bewezen en erkende ontrechtmatige intrekking uitstel, in poging bekrachtigd door toezending deurwaarder, etc. (Gelijk inning van reeds allang vernietigde aanslagen) Machtsmisbruik is alom gebezigd daar. We noemen het: Boycot. Wettelijk meerdere keren Bewezen. Door: Hoge Raad Civiel. Hof civiel volgend, zelfs uitgesproken. Nadat Hoge Raad, BK. had vernietigd Eén keer, alsnog de deurwaarder?… Neen 3 keer! cyclus herhaald. Met als antwoord op rappél/ repliek met bewijsstukken: ga maar weer procederen.
Dan worden teksten / antwoorden, inderdaad, op goudschaaltjes afgewogen.
Hetgeen dus niet uit blijkt te maken bijvoorbeeld: Jaaromzet als opdracht binnenhalen wordt als maandomzet ontvangen, verklaard, door misdadiger/ belastingambtenaar [D] en het dan ook nog eens dubbel te moeten bijtellen! . Pure, zeer bewuste feitelijke onjuistheden door foute ambtenaar.
Dergelijke onzin wordt vervolgens door de inspecteur nogmaals veelvuldig gewoon verzonnen met behulp van huppeta: omkering bewijslast, gebaseerd op duimzuigerij, formele fictie. Fictie op fictie en dat in het kwadraat.
— En hier dus in beginsel door het Hof gesuggereerd. Anders te zijn, dan de feitelijke feiten. Anders te moeten, wegens dit te respecteren, feitelijk, onaantastbaar. —) Het voorbeeld. 2:4 AWB? Ja.
En dus acht het Hof het niet redelijk., motiveert —onderbouwt Zij, Haar Tournement de Pouvoir, door dit niet toe te rekenen aan de hier in feite jawel, feiten/feitelijk, dus daarmee misdaad plegende inspecteur. Aldus legaliserend zonder juridisch feitelijke grondslag, waar de wet dit anders voorschrijft. Dit is niet in het belang van De Rechtspraak, aldus een Cassatiemiddel vormend, als gestelde rechtsvraag aangereikt aan De Hoge Raad: Waar is het juridisch fundament te lezen in de wet, dat 1 jaar naar beiden mag worden gemiddeld, naar het — willekeurig! inzicht als de een dat in strijd met de wet de (mis-) daad pleegt?
Waar is die onpartijdigheid? Ook art. 6 EVRM lid 1 (titel 1) art 1 premium, art 14 EVRM (titel 1) art 17 (titel I) en art 1 protocol 12. lid 2, met name. Is hier aan de orde. Misbruik / willekeur van gezag.
Zal die boycot er dan toch iets mee van doen hebben? Neen toch zeker?
Aanstichtelijk dus wel!
A 5.8 Uitspraak is voor het uitstel dus beroepen op 14 lid 3 letter b BUPO subsidiair dus art 6 lid 3 letter b van het EVRM. Causaal veroorzaakt door deze boycot van de inspecteur, kan men met goed fatsoen niet gemachtigde verantwoordelijk houden. Maar dat fatsoen, is al jaren erg moeilijk te onderscheiden, zo niet geheel onvindbaar bij deze overheid. Het is structureel. Bewezen ook nog!
Hoge Raad, geeft altijd het voorbeeld.
Hier ook? Hof? Inspecteur? Wie? Getuigen hadden hier misschien beter toch maar worden gehoord. Rechtsvraag/ geldt het recht dan niet voor Neerlands rechtzoekenden? Ter beantwoording EHRM straks.
Feitelijk te respecteren , niet feitelijk-feitelijk, en ook niet feitelijk volgens jurisprudentie en ook niet feitelijk gefundeerd op ook maar enige wet vindt het Hof, nogal willekeurig bepaald niet zoals de wet het voorschrijft , bepaald niet objectief, daarmee ook in strijd met 6:1 EVRM,: het niet onredelijk.
Wij ons baserend op de wet, denken daar feitelijk -volgens de feitelijke-feiten, anders over en vinden deze niet op feiten en wet gefundeerde en daarmee aangaande, onafhankelijk te achten maar feitelijk inobjectieve uitspraak, daarmee, naast onbegrijpelijk, ook destructief voor de geloofwaardigheid van De Rechtspraak.
Hoe zo iets nou nog met het goed fatsoen: te respecteren voor de zich aan de wet houdende burger?
Feit is dat de contra-motivaties het Hof kennelijk niet hebben bereikt, of in ieder geval niet in de beoordeling blijken te zijn betrokken. De onder 5.8 uitspraak gestelde termijnberekening is een heel andere, zonder het commentaar 7:12/ 7:26 , 3:46 AWB te doen motiveren, of zelfs maar een poging van de zijde van het Hof, behoudens voornoemde overduidelijke, onweerlegbare willekeur, ten faveure van de Staat waar de wet anders luidt, ten koste van de belastingbetaler/ burger, in strijd met 2:4 AWB. en 12e protocol art 1 EVRM.
Ad 5.9 uitspraak, daarvoor geldt idem bovenstaand weerwoord, aangevuld met het feit, dat mbt. de nonsens dat er geen spanning en frustratie zal bestaan in de 6 weken tussen uitspraak en hoger beroep, waarin nu die spanning en frustratie juist causaal ontstaat, is daarmee te belachelijk voor woorden.
Er is daarmee ook geen einde gekomen aan die spanning en frustratie. Integendeel die duurt almaar voort, ook hier dus. Nog steeds, extrapolerend. Het is (ook hier) nog steeds niet ten einde.
Ad 5:10 De beslissing aldaar van het Hof vindt geen steun in het recht. En wordt in uitspraak ook niet gegeven.
De veronderstelling van Hof, anders dan de ervaringsdeskundigen, bleek ook niet uit de reactie voornoemd van Hof -lid rechts gezeten van de Voorzitter. Deze beaamde de frustratie, zelfs met een zogezegd overduidelijke hartstochtelijke zucht, uit de grond van diens wezen. En dat was niet gespeeld.
De onderlinge jaren komen ook bepaald niet in hoofdzaak overeen, alleen al door het verschillend heersend, wezenlijk anders belastingregime —verschuiving tov. van de provincie-inkomsten, maar ook vanwege de ZVW / toen ZFW etc. en de uitleg inhoudelijk, zoals dat in de hoofdzaak stukken ook valt te lezen,hetgeen dus hier kennelijk door Hof maar wordt vergeten/ — door Haar naast Zich wordt neergelegd . Wellicht ter onderbouwing van het feit dat er dan weer gediscrimineerd kan worden door de kosten te delen door 3 zaken (alhier) zonder eerst te vermenigvuldigen × 3 omdat het hier 3 afzonderlijke beroepen betreft met alle hunner eigen specifieke inhoudelijke zaken, zoals ook de alle afzonderlijke kosten door belastingplichtige zijn gedragen. Naast deze duale deling/ verplichting afzonderlijke procedures te doen volgen waardoor belastingplichtige zich ook voor dubbele proceskosten ziet geplaatst, maar tevens ook de diversiteit aan procedures, als drempel opgeworpen ziet om redelijkerwijze klacht in te kunnen dienen, hetgeen ervaren wordt als misbruik van procesrecht, door overheid., verplicht te volgen door de burger, en uit te procederen alvorens De Nederlandse Staat tot de Internationale Verdrags- orde te kunnen gaan mogen roepen.
Verder wordt opgemerkt dat de rekenkundige vaardigheid ondergeschikt is gemaakt aan de onzinnige calculatie als is gebruikt om de rechten te minimaliseren, waartegen protest, onder verwijs naar 12e protocol art 1 EVRM en titel II art 41 EVRM alsook art 14 lid 6 BUPO.
De benadeling van de burger, ligt er zó duimendik bovenop, dat de rechtsvraag nog maar eens gesteld wordt: is dat nu structureel? Of slechts voor de burger/ hier, ter dichting van het ontstane … tja… mogelijkheid voor de burger (om niet het woord gat te willen gebruiken), gediscrimineerd. In ieder geval tov. de (U bekende en genoemde, voorgaande zaken. Het gelijkheidsbeginsel hier schendend.
Voor kantoor de bijzondere omstandigheid inroepend, art 2 lid 3, BPB werkelijke kosten nader op te maken naar staat volgens de wet.
Uitspraak 20‑06‑2014
Partij(en)
20 juni 2014
nr. 13/01045
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 4 januari 2013, nrs. BK-10/00445 tot en met BK-10/00447, betreffende verzoeken van belanghebbende om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.1.
Bij uitspraken van 12 oktober 2011, nrs. BK‑10/00445 tot en met BK-10/00447, heeft het Hof beslist op de hoger beroepen van belanghebbende betreffende aan haar voor de jaren 2001, 2002 en 2003 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Daarbij heeft het Hof bepaald dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.1.2.
Bij de in cassatie bestreden uitspraak op de verzoeken heeft het Hof zowel de Inspecteur als de Staat (de minister van Veiligheid en Justitie) veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van behandeling van het geschil, ervan uitgaande dat de redelijke termijn van berechting was overschreden met in totaal twee jaar.
2.2.
De klachten richten zich tegen de vaststelling van de hoogte van deze schadevergoeding door het Hof.
2.3.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat een overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden als gevolg van het tijdsverloop tussen de ontvangst door de Inspecteur op 15 december 2004 van het eerste bezwaarschrift, betreffende het jaar 2001, en de uitspraak van de Rechtbank op het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de jaren 2001, 2002 en 2003 (8 juni 2010). Daarmee heeft de behandeling tot aan de uitspraak van de Rechtbank naar het oordeel van het Hof drie jaar en zes maanden langer geduurd dan de termijn van twee jaar die als regel als redelijk kan worden beschouwd voor de procedure in bezwaar en beroep tezamen (zie HR 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB 2005/337; hierna: het arrest van 22 april 2005).
2.3.2.
Van die overschrijding met drie jaar en zes maanden heeft het Hof twee jaar toegerekend aan de bezwaarfase en een jaar en zes maanden aan de beroepsfase.
2.4.1.
Het Hof heeft wat betreft de bezwaarfase geoordeeld dat bijzondere omstandigheden aan de kant van zowel de Inspecteur als belanghebbende rechtvaardigen dat aan ieder de helft van de overschrijding (derhalve een jaar) wordt toegerekend. Het Hof heeft in dat verband belanghebbende aangerekend dat zij niet heeft verzocht uitspraak te doen op de bezwaarschriften voor de jaren 2001, 2002 en 2003, dat zij niet in beroep is gegaan bij de Rechtbank vanwege overschrijding van de wettelijke beslistermijn, en dat zij op geen enkele wijze haar ongenoegen te kennen heeft gegeven over de voortgang van de bezwaarprocedure.
2.4.2.
Hiermee heeft het Hof miskend dat een aanspraak op vergoeding van immateriële schade niet kan worden afgewezen of beperkt op grond van de omstandigheid dat de belanghebbende niet heeft aangedrongen op een spoedige behandeling van zijn zaak teneinde overschrijding van de redelijke termijn te voorkomen (vgl. HR 22 maart 2013, nr. 11/04270, ECLI:NL:HR:2013:BX6666, BNB 2013/152; hierna het arrest van 22 maart 2013). De klachten slagen in zoverre.
2.5.1.
Het Hof heeft wat betreft de aan de beroepsfase toe te rekenen overschrijding van de redelijke termijn geoordeeld dat drie maanden voor rekening van belanghebbende komen vanwege op haar verzoek verleend uitstel van de zitting.
2.5.2.
Vooropgesteld moet worden dat het doen van verzoeken om uitstel voor het voldoen aan uitnodigingen of oproepingen in onderdeel 4.5, onder b, van het arrest van 22 april 2005 als voorbeeld is gegeven van de invloed van een belanghebbende of diens gemachtigde op het procesverloop. Een dergelijke omstandigheid kan aanleiding geven om af te wijken van de vuistregels die de Hoge Raad in de arresten van 22 april 2005 en 22 maart 2013 heeft geformuleerd voor de beoordeling of een bepaalde fase van het proces langer heeft geduurd dan redelijk is.
Dit betekent echter niet dat ieder gehonoreerd verzoek om uitstel van de kant van de belanghebbende meebrengt dat de volgens die arresten in het algemeen als redelijk aan te merken termijn wordt verlengd met de duur van het verleende uitstel. Afwijking van deze bij wijze van vuistregel gehanteerde termijnen is volgens die arresten slechts op haar plaats indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat past ook bij het karakter van deze vuistregels, die erop gericht zijn in het bestuursrecht op een eenvoudige, forfaitaire wijze te beoordelen of de behandeling van een zaak binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.
In de termijnen die de Hoge Raad daartoe als uitgangspunt heeft geformuleerd, is rekening gehouden met de omstandigheid dat in een niet onaanzienlijk deel van de gevallen aan partijen enige tijd wordt gegund voor herstel van eventuele verzuimen in hun bezwaar- of beroepschrift, en dat het ook niet ongebruikelijk is dat aan partijen enig uitstel wordt verleend voor het indienen van verdere processtukken. Van het tijdverloop dat daarmee gemoeid is, kan niet worden gezegd dat het wordt veroorzaakt door een bijzondere omstandigheid.
Om vergelijkbare redenen doet zich een bijzondere omstandigheid in beginsel evenmin voor indien de rechter op verzoek van een partij de zitting voor de eerste keer uitstelt. Het hiervoor in 2.5.1 weergegeven oordeel geeft er geen blijk van dat het Hof deze laatste regel heeft toegepast. De klachten slagen ook in zoverre.
2.6.1.
Voorts heeft het Hof kennelijk aanleiding gezien de aan de beroepsfase toe te rekenen overschrijding van de redelijke termijn met nog eens drie maanden te verminderen. Het Hof heeft in dat verband meegewogen dat het voor het jaar 1999 op 8 mei 2007 uitspraak heeft gedaan (BK-04/02818), in welke procedure dezelfde geschilpunten aan de orde waren, terwijl de feitelijke omstandigheden in de jaren na 1999 niet gewijzigd zijn, en dat belanghebbende zich daarvan redelijkerwijs bewust zal zijn geweest. Volgens het Hof brengt dit mee dat de spanning en frustratie in de beroepsfase minder zijn geweest omdat reeds in hoofdzaak duidelijk was wat de uitkomst van de rechterlijke procedure zou zijn.
2.6.2.
Ook voor zover zij zijn gericht tegen deze oordelen, slagen de klachten. Bij overschrijding van de redelijke termijn worden spanning en frustratie verondersteld, behoudens bijzondere omstandigheden. Voor de bepaling van de hoogte van de toe te kennen vergoeding van immateriële schade is de mate waarin de betrokkene daadwerkelijk spanning en frustratie heeft ondervonden in beginsel niet van belang. Dat is slechts anders in bijzondere gevallen, waarvan sprake kan zijn als de procedure over een zeer gering financieel belang gaat (zie HR 29 november 2013, nr. 12/04301, ECLI:NL:HR:2013: 1361, BNB 2014/5). De omstandigheid dat sprake is van een (zeer) geringe kans op succes van de belanghebbende in de desbetreffende procedure brengt niet mee dat sprake is van een bijzonder geval zoals zojuist bedoeld. Het Hof heeft dit miskend.
2.7.
Volgens het Hof heeft de hogerberoepsfase geen overschrijding van de redelijke termijn te zien gegeven. Het heeft geoordeeld dat - anders dan door belanghebbende is betoogd - de termijn tussen de beslissing in de hoofdzaak en de beslissing op het verzoek niet meetelt voor de bepaling van de redelijke termijn in hoger beroep. Daartoe heeft het Hof overwogen dat het gaat om vergoeding van immateriële schade die wordt geleden door de spanning en frustratie die een belanghebbende ondervindt in de procedure met betrekking tot het geschil over de belastingheffing dat hem en de Belastingdienst verdeeld houdt. Naar het oordeel van het Hof is met de uitspraak in de hoofdzaak aan de door belanghebbende ondervonden spanning en frustratie een einde gekomen en eindigt de in aanmerking te nemen termijn derhalve op het moment waarop die uitspraak is gedaan. Voor zover de klachten zijn gericht tegen dit oordeel falen zij, omdat dit oordeel juist is (in vergelijkbare zin CRvB 4 mei 2010, nrs. 09/3266 t/m 3273 BESLU, ECLI:NL:CRVB:2010:BM4034, AB 2010/296).
2.8.
De klachten falen voor zover zij zich richten tegen de door het Hof bij de toekenning van de vergoeding van immateriële schade in aanmerking genomen samenhang. Die oordelen geven geen blijk van miskenning van de regels die op dit punt zijn geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540, BNB 2014/117.
2.9.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.10.
Slotsom is dat de uitspraak van het Hof moet worden vernietigd op de hiervoor in 2.4, 2.5 en 2.6 vermelde gronden. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De verzoeken om vergoeding van door belanghebbende geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn moeten worden toegewezen. Ongeacht de vraag of het uitstel van de zitting met inachtneming van hetgeen hiervoor in 2.5.2 is overwogen dient te worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die afwijking van de vuistregels rechtvaardigt, moet de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg worden berekend op (afgerond) drie jaar en zes maanden. Hiervan moet twee jaar worden toegerekend aan de bezwaarfase en een jaar en zes maanden aan de beroepsfase. De Inspecteur en de minister van Veiligheid en Justitie zullen dienovereenkomstig worden veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten,
wijst de verzoeken om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe,
veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 2000,
veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 1500,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 118, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1948 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, M.A. Fierstra en J. Wortel in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2014.