Er bestaat samenhang met de zaak [medeklager] (parketnummer 14/03444B). Die zaak betreft geheimhoudersstukken van een andere verschoningsgerechtigde advocaat welke ook in het kader van het strafrechtelijke opsporingsonderzoek ‘Rykiel’ in beslag zijn genomen. In die zaak zal ik vandaag eveneens concluderen.
HR, 21-04-2015, nr. 14/04309
ECLI:NL:HR:2015:1107
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21-04-2015
- Zaaknummer
14/04309
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1107, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑04‑2015; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:498, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:498, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1107, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0211
Uitspraak 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
Beslagzaak. Verschoningsrecht advocaat. Art. 98 (oud) Sv. Art. 218 Sv. Maatstaf. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:1991:ZC0422. Het oordeel van de Rb dat "gelet op de f &o en de wijze waarop art. 98.2 WSv moet worden uitgelegd" de inbeslaggenomen geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is, mede beschouwd in het licht van hetgeen in voornoemd arrest is vooropgesteld en van hetgeen door de Rb omtrent die f & o is vastgesteld, alsmede gelet op hetgeen in dit verband bij de behandeling in raadkamer namens klaagster is aangevoerd, ontoereikend gemotiveerd. V.zv.de Rb in haar overwegingen als haar oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat (vgl. ECLI:NL:HR:2002:AD9162) is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd.
Partij(en)
21 april 2015
Strafkamer
nr. 14/04309 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 20 juni 2014, nummer RK 14/753, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. R.J. Haakmeester, advocaat te Oss, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank bij haar beslissing een onjuiste maatstaf heeft toegepast dan wel de beslissing onvoldoende met redenen heeft omkleed.
2.2.1.
De Rechtbank heeft het klaagschrift strekkende tot teruggave aan de klaagster van inbeslaggenomen zogenoemde geheimhoudingsstukken ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het onderzoek 'Rykiel' betreft een strafrechtelijk onderzoek ter zake van verdenking van witwassen door personen en rechtspersonen in Nederland en daarbuiten. In het kader van dit onderzoek zijn onder [A] B.V. geheimhouderstukken in beslag genomen, waaronder declaraties en een rekeningafschrift van de ING.
(...)
Er ligt een concrete verdenking van witwassen tegen een cliënt van klager. Voor het traceren van de geldstromen en dus ten behoeve van de waarheidsvinding en het onderzoek naar eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel is het noodzakelijk dat ook de onderhavige stukken in het onderzoek worden betrokken. Dat onderzoek is nog niet afgerond. Gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering moet worden uitgelegd, maken de geschriften naar het oordeel van de rechtbank voorwerp van het strafbare feit uit of hebben tot het begaan daarvan gediend. De rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek ook zonder de inbeslaggenomen stukken met louter andere middelen zou kunnen worden gedaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om het traceren van geldstromen en niet louter om het traceren van formeel vastgelegde transacties die in openbare informatiebronnen zijn terug te vinden. Gelet op het voorgaande moet het klaagschrift in zijn geheel ongegrond worden verklaard."
2.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsvrouwe van de klaagster aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"Verdachten worden verdacht van het in georganiseerd samenwerkingsverband witwassen van vermogen, verkregen uit criminele activiteiten, waaronder het exploiteren van internetgokken en het plegen van valsheid in geschriften.
De administratie aangetroffen bij [A] zou een belangrijke schakel in het verhullingsproces zijn. Om facturen van advocaat [betrokkene 2] te verhullen, om te verhullen dat er nauwelijks geld van en naar Costa Rica en Cyprus gaat en om te verhullen wie eigenaars en UBO's zijn van vennootschappen en onroerend goed.
Uit het dossier blijkt dat geldleningen, hypotheken, koopovereenkomsten, transportaktes, notariële afrekeningen etc worden opgemaakt, geregistreerd en in dossiers gestopt.
De betreffende transacties hebben een duidelijk verhullende functie: naar buiten toe ziet de geldstroom er legaal uit en in werkelijkheid heeft de geldstroom volgens het openbaar ministerie een illegale herkomst.
Het openbaar ministerie vindt dat de rechter-commissaris terecht heeft geoordeeld dat de declaraties van [klaagster] stukken betreffen die voorwerp zijn van strafbare feiten en/of tot het begaan daarvan hebben gediend.
[klaagster] kan dit niet plaatsen. Zij heeft werkzaamheden verricht voor een personeelslid van één van de verdachten inzake een privé-aangelegenheid en zij heeft voor haar werkzaamheden nota's geschreven. De rekeningen zijn, hetgeen vastgelegd is in de opdrachtbevestiging, door de werkgever van haar cliënt betaald. Deze had geen andere rol dan geldschieter. Dit is geheel legaal. Het gebeurt vaker dat werkgevers nota's betalen voor werknemers. Volgens de regels van de Orde is dit ook toelaatbaar, mits de juiste omschrijving op de factuur wordt gezet.
Uit het dossier blijkt niet dat het hierbij gaat om handelingen die erop zijn gericht om strafbare handelingen te verhullen. Het is voor [klaagster], gelet op haar geheimhoudingsplicht niet mogelijk om te vertellen wat nu precies de privé-aangelegenheid van haar cliënt, niet zijnde [betrokkene 1], was. Het enige wat mogelijk is, is het overleggen van een uitdraai van de Orde van Advocaten, waaruit blijkt dat de werkzaamheden van [klaagster] zich vooral richten op werkzaamheden op het gebeid van personen- en familierecht.
Onduidelijk blijft voor [klaagster] waar het oordeel van de rechter-commissaris op is gebaseerd dat het hier gaat om stukken die voorwerp zijn van strafbare feiten en/of tot het begaan daarvan hebben gediend. Het enkele feit dat de declaraties zijn gevonden in de boekhouding van [A] maakt niet automatisch dat het stukken zijn betreffende eventuele strafbare feiten. Een logische verklaring hiervoor is dat de declaraties zijn opgenomen in de boekhouding omdat het kosten zijn die door de BV van [betrokkene 1] zijn gemaakt en dus verwerkt moeten worden in de boekhouding.
Er wordt ook nog verwezen naar het op pagina 12 van het zaaksdossier witwassen algemeen.
Hierin is een citaat opgenomen van een gesprek tussen [betrokkene 1] en de heer [A]. In dit citaat zegt [betrokkene 1] en ik citeer:
"Ja, dat klopt. Weet je wat het is, ik vind het voor iedereen vervelend, ik vind het voor jullie vervelend, ik vind het voor mijzelf vervelend, ik vind het voor het personeel vervelend. Ik moet zeggen, uh, ik heb mij jaren laten adviseren zoals je weet, ik heb vertrouwen in jou, in [betrokkene 3] (medewerker van [A]), in [betrokkene 2] ([betrokkene 2], advocaat), in [betrokkene 4] (tevens advocaat), in iedereen, in [betrokkene 5] (advocaat) dat jullie wel weten wat jullie mij hebben geadviseerd en daar vertrouw ik tot op de dag van vandaag op en daarom ben ik er ook niet zo bang voor."
[klaagster] komt in het netwerk om hem heen niet voor.
Het openbaar ministerie geeft aan dat de verdediging niet ingaat op de motivering van de rechter-commissaris waarin wordt overwogen dat de verdenking van het OM is gebaseerd op het vermoeden dat de verdachten de strafbare feiten onder meer hebben gepleegd door de opbrengsten van illegaal internetgokken te investeren in vastgoed en/of te verhullen/verbergen door middel van financiële constructies en dat een groot aantal van de bij de advocaten aangetroffen transacties ziet op advisering over aandelen en vastgoedtransacties, andere financiële transacties en dienstverlening anderszins aan de verdachten. Nu [klaagster] voor een werknemer heeft gewerkt zou van deze laatste categorie sprake zijn. Het openbaar ministerie is van mening dat zonder nadere motivering het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden.
Zoals gezegd betreffen de werkzaamheden van [klaagster] een privé-aangelegenheid en heeft het niets te maken met advisering van aandelen of vastgoedtransacties. Het enkele feit dat zij werkzaamheden heeft verricht voor deze werknemer van één van de verdachten maakt zeker niet dat zij een dienstverlening heeft verricht voor deze verdachte. Zoals gezegd was deze verdachte slechts een geldschieter. Rekeningen worden vaker betaald door een andere dan degenen voor wie het product is. Als het zou gaan om een ouder-kind relatie zou men mogelijk niet raar hebben opgekeken.
Het kan niet zo zijn dat [klaagster] een dusdanige motivering moet geven dat zij haar geheimhoudingsplicht schendt. Dat is de omgekeerde wereld. Meer dan thans gemotiveerd wordt, kan niet van [klaagster] worden verwacht.
(...)
Mocht uw rechtbank menen dat de stukken wel deel uitmaken van strafbaar handelen, dan nog meent [klaagster] dat bij de belangenafweging haar verschoningsrecht dient te prevaleren."
2.3.
Ingevolge art. 98 (oud) Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. (Vgl. HR 22 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0422, NJ 1992/315.)
2.4.
Het oordeel van de Rechtbank dat "gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering moet worden uitgelegd" de inbeslaggenomen geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is, mede beschouwd in het licht van hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld en van hetgeen door de Rechtbank omtrent die feiten en omstandigheden is vastgesteld, alsmede gelet op hetgeen in dit verband bij de behandeling in raadkamer namens de klaagster is aangevoerd, ontoereikend gemotiveerd. Voor zover de Rechtbank in haar hiervoor weergegeven overwegingen als haar oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat (vgl. HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9162, NJ 2002/439) is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 april 2015.
Conclusie 17‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Beslagzaak. Verschoningsrecht advocaat. Art. 98 (oud) Sv. Art. 218 Sv. Maatstaf. De HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:1991:ZC0422. Het oordeel van de Rb dat "gelet op de f &o en de wijze waarop art. 98.2 WSv moet worden uitgelegd" de inbeslaggenomen geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend is, mede beschouwd in het licht van hetgeen in voornoemd arrest is vooropgesteld en van hetgeen door de Rb omtrent die f & o is vastgesteld, alsmede gelet op hetgeen in dit verband bij de behandeling in raadkamer namens klaagster is aangevoerd, ontoereikend gemotiveerd. V.zv.de Rb in haar overwegingen als haar oordeel tot uitdrukking heeft willen brengen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht van de advocaat (vgl. ECLI:NL:HR:2002:AD9162) is dat oordeel eveneens ontoereikend gemotiveerd.
Nr. 14/04309 B
Mr. Harteveld
Zitting 17 maart 2015
Conclusie inzake:
[klaagster]1.
1. Het beroep in cassatie heeft betrekking op een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant van 20 juni 2014, waarbij een namens klaagster ex art. 552a Sv ingediend klaagschrift strekkende tot opheffing van de onder [A] B.V. te Eindhoven inbeslaggenomen geheimhoudersstukken, waaronder declaraties en een rekeningafschrift van de ING, althans tot bepaling dat deze stukken niet gebruikt mogen worden en/of hiervan geen kennis mag worden genomen in het kader van het opsporingsonderzoek, ongegrond is verklaard.
2. Namens klaagster is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Haakmeester, advocaat te Oss, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3. Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. Klaagster is advocate. In het kader van het strafrechtelijke opsporingsonderzoek ter zake van witwassen, genaamd ‘Rykiel’, heeft op 24 mei 2013 een doorzoeking plaatsgevonden bij het kantoor van [A] B.V. te Eindhoven. Daarbij is onder meer beslag gelegd op geschriften, waaronder declaraties en een rekeningafschrift van de ING. Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld zij werkzaamheden aangaande een privékwestie voor een werknemer van één van de verdachten heeft verricht en dat de verdachte, zijnde de werkgever van haar cliënt, enkel de declaraties heeft voorgeschoten. Aldus heeft klaagster niet enige dienstverlening voor de verdachte/werkgever verricht en vallen de inbeslaggenomen documenten onder haar geheimhoudingsplicht. Bij klaagschrift heeft zij de teruggave daarvan verzocht.
4.1. Het middel klaagt over de ongegrondverklaring van het beklag. In het bijzonder is het oordeel van de Rechtbank, dat de inbeslaggenomen geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd en voorts blijkt niet dat zij in haar beslissing bijzondere omstandigheden heeft meegewogen.
4.2. De procedure die in het onderhavige geval is gevoerd vertoont overeenkomsten met de procedure, zoals die sinds 1 maart 20152.voor het beslag onder geheimhouders is geregeld in (het daartoe uitgebreide) art. 98 Sv. Met vernummering van lid 2 tot lid 5 luiden de leden 2, 3 en 4 van art. 98 Sv thans als volgt:
“ 2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.”
Als ik het goed zie dan is deze wetswijziging deels een codificatie van hetgeen met de zgn. ‘gesloten enveloppe’-procedure in de praktijk werd beoogd te bereiken, te weten dat slechts na een rechterlijke toets tot kennisneming van de stukken door de inbeslagnemende autoriteit kan worden overgegaan.3.In de nieuwe wettelijke regeling is die rechterlijke autoriteit in eerste instantie de rechter-commissaris, tegen wiens beslissing vervolgens een klaagschrift ingediend kan worden bij – doorgaans - de rechtbank.4.Per saldo is dat de situatie die in de onderhavige zaak ook is bereikt. Opmerking daarbij verdient dat, zo oordeelde de Hoge Raad, de omstandigheid dat de rechter-commissaris ter beoordeling van de relevantie van de stukken voor de waarheidsvinding of ter beoordeling van het standpunt van de verschoningsgerechtigde kennisneemt van de stukken niet meebrengt dat sprake is van een inbreuk op het verschoningsrecht.5.Het lijkt mij dat indien naar aanleiding van de beslissing van de rechter-commissaris een klaagschrift is ingediend bij de rechtbank, deze ter beoordeling van een eventueel geschil op dit punt, evenzeer van de stukken moet kunnen kennisnemen. Een ‘blind’ oordeel van de rechtbank zoals in de verzegelde enveloppenprocedure wel werd gepropageerd – en waartegen mijn toenmalige ambtgenoot C.J. G. Bleichrodt In zijn conclusie onder 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1370, al bezwaren uitte – lijkt mij ongewenst.6.De rechtbank zal toch zoveel mogelijk haar eigen oordeel over het twistpunt moeten kunnen geven.
4.3. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 6 juni 2014 heeft de raadsvrouw het woord gevoerd, overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities. De raadsvrouw heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom zij zich niet kan verenigen met de beslissing van de rechter-commissaris van 26 maart 20147.dat de inbeslaggenomen geheimhoudersstukken kunnen worden beschouwd als voorwerp van strafbare feiten of als stukken die tot het begaan daarvan hebben gediend. Daartoe heeft zij - kort samengevat en in mijn woorden - het volgende aangevoerd. De rechter-commissaris heeft in aanmerking genomen dat de verdenking jegens de verdachten betrekking heeft op het met illegale inkomsten aankopen van vastgoed en/of het gebruik maken van allerlei verhullende financiële constructies. Nu de inbeslaggenomen documenten zien op de advisering over aandelen- en vastgoedtransacties, andere financiële transacties en dienstverlening anderszins, is de rechter-commissaris tot voorgenoemde conclusie gekomen. Ten aanzien van de declaraties van klaagster, gevonden in de boekhouding van [A], is de rechter-commissaris niet anders van oordeel. Volgens de raadsvrouw heeft zij werkzaamheden verricht voor een personeelslid van één van de verdachten inzake een privéaangelegenheid en heeft zij voor haar werkzaamheden nota’s uitgeschreven. De rekeningen zijn door de werkgever van haar cliënt voldaan. Deze had geen andere rol dan geldschieter. Er is geen sprake geweest van handelingen die erop gericht zijn om strafbare handelingen te verhullen. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom deze declaraties onderdeel zouden uitmaken van strafbare feiten, dan wel daartoe hebben gediend.
In raadkamer heeft de raadsvrouw uitdrukkelijk betwist dat enige dienst is verleend aan de verdachte werkgever en dat er andere manieren voorhanden zijn om onderzoek te doen naar de geldstromen door bijvoorbeeld naar de administratie van [A] te kijken.
In het ingediende klaagschrift is vermeld dat klaagster geen toestemming heeft gegeven voor gebruik van deze stukken en zij zou ook geen toestemming hebben gegeven voor inbeslagneming, indien vooraf om haar toestemming zou zijn gevraagd.
4.4. De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
De beoordeling
(…)
"Er ligt een concrete verdenking van witwassen tegen een cliënt van klager. Voor het traceren van de geldstromen en dus ten behoeve van de waarheidsvinding en het onderzoek naar eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel is het noodzakelijk dat ook de onderhavige stukken in het onderzoek worden betrokken. Dat onderzoek is nog niet afgerond. Gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering moet worden uitgelegd, maken de geschriften naar het oordeel van de rechtbank voorwerp van het strafbare feit uit of hebben tot het begaan daarvan gediend. De rechtbank is niet gebleken dat het onderzoek ook zonder de inbeslaggenomen stukken met louter andere middelen zou kunnen worden gedaan. Daarmee neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om het traceren van geldstromen en niet louter om het traceren van formeel vastgelegde transacties die in openbare informatiebronnen zijn terug te vinden. Gelet op het voorgaande moet het klaagschrift in zijn geheel ongegrond worden verklaard.
(…)
DE BESLISSING
De rechtbank verklaart het beklag ongegrond."
4.5.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Ingevolge art. 98 Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv - zoals i.c. een advocate - zonder hun toestemming brieven of andere geschriften - daaronder vallen ook declaraties8.- tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.9.Voor een beroep op het verschoningsrecht is niet van belang of de in het geding zijnde informatie zich bij de advocaat zelf of bij diens cliënt bevindt.10.
Het verschoningsrecht van o.m. de advocaat is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel samen te vatten. Daarbij geldt voorts dat indien moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, die inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.11.
4.6.1.
Zoals de Hoge Raad overweegt kan doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat zonder diens toestemming plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Wanneer de verschoningsgerechtigde geheimhouder, zoals in casu, zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven en geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan gediend hebben en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.
4.6.2.
Kennelijk tegen de achtergrond van de bevindingen en conclusie van de rechter-commissaris in diens beschikking van 26 maart 2014 heeft de Rechtbank geoordeeld dat de geschriften voorwerp van het strafbare feit uitmaken of hebben tot het begaan daarvan hebben gediend. Ten aanzien van de begrijpelijkheid van dit oordeel van de Rechtbank merk ik het volgende op. De Rechtbank komt tot haar oordeel ‘gelet op de feiten en omstandigheden en de wijze waarop artikel 98, tweede lid, Sv moet worden uitgelegd’. De in aanmerking genomen factoren worden echter niet van enige invulling voorzien, zodat ik de redenering van de Rechtbank niet bepaald kan volgen. Het had op de weg van de Rechtbank gelegen nader te motiveren op welke wijze de stukken onderdeel hebben uitgemaakt van de strafbare feiten waarvoor verdenking bestond of tot het begaan van die strafbare feiten hebben gediend. Opmerking verdient dat het enkele feit dat de geschriften ter opheldering van het strafbare feit zouden kunnen dienen (dus voor de waarheidsvinding van belang zijn) in deze context geen geldig argument is om deze buiten het verschoningsrecht te laten vallen. Daarvoor zijn dan weer de (zeer) uitzonderlijke omstandigheden vereist, waaromtrent de rechtbank niets heeft vastgesteld. Met andere woorden: mij is niet duidelijk in welk opzicht en in hoeverre de inbeslaggenomen documenten ‘corpora’ of ‘instrumenta’ zijn van het strafbare feit, ook niet wanneer voor wat betreft de aard en inhoud van de stukken het oordeel van de rechter-commissaris wordt gevolgd. De onbegrijpelijkheid van het oordeel van de Rechtbank wordt vergroot als het door de raadsvrouw gestelde in aanmerking wordt genomen. Gelet op het vorenstaande en op hetgeen door de raadsvrouw in raadkamer is aangevoerd, is het oordeel van de Rechtbank zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.12.Voor zover het middel hierover klaagt is het mijns inziens terecht voorgesteld.
4.7.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de beslissing van de Rechtbank onvoldoende is gemotiveerd.
4.8.
Het middel slaagt.
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige op analoge toepassing van art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑03‑2015
Wet van 19 november 2014 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit) Stb. 2014, 445, in zoverre in werking getreden op 1 maart 2015, Stb. 2014, 513.
Zie F. Vellinga-Schootstra, Het medisch verschoningsrecht in strafzaken, DD 2009/60.
Tegen welker beslissing weer cassatieberoep openstaat. Zowel de beslissing op het klaagschrift als die op het cassatieberoep is van en termijnregeling voorzien: resp. 30 dagen (art. 552a lid 7 Sv) en 90 dagen (art. 552d lid 3 Sv). En passant wordt in art. 552d lid 3, tweede volzin, Sv bepaald dat de termijn voor het indienen van een schriftuur houdende middelen van cassatie veertien dagen bedraagt.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1566, NJ 2014, 476, m. nt. F. Vellinga-Schootstra.
Zie hierover ook F. Vellinga-Schootstra, a.w. en - anders – mijn ambtgenoot Knigge voorafgaand aan HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0491.
De beschikking van de rechter-commissaris van 26 maart 2014 is als productie 1 gehecht aan het ingediende klaagschrift.
In HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4663, is bepaald dat declaraties ook onder het beroepsgeheim van een advocaat (kunnen) vallen.
Vgl. o.a. HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1740, HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9162 en HR 29 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9694, NJ 1994/537.
Vgl. o.m. HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9262, rov. 3.3.
Vgl. o.m. HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD7280.
Vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0434 en HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU2062. Zie ook: HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1740 (OM-cassatie).