Tussen waarheid en onzekerheid
Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/6.9:6.9 Het interpretatieve karakter van (de waardering van) getuigenverklaringen
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/6.9
6.9 Het interpretatieve karakter van (de waardering van) getuigenverklaringen
Documentgegevens:
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS597578:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie hierover bijvoorbeeld Duncan Pritchard (2006) p. 78 e.v., en J.P.M. Geurts (1978) p.47 e.v.
Simon Blackbum (2005) p. 205 e.v.
Dit probleem is door filosofen op vele manieren naar voren gebracht. Zie over het participerende karakter van interpretatie in de sociale wetenschappen met name de Verstehen-theorie van de Duitse filosoof Wilhelm Dilthey.
Zie ook A.G. van Galen en H.Th.J.F. van Maarseveen (1978) p. 48.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Over één aspect van getuigenverklaringen is tot nu toe nog niet expliciet gesproken, en dat is het interpretatieve karakter van zowel de getuigenverklaring als van de rechterlijke waardering daarvan.
De verklaring van een getuige berust altijd op een interpretatie van de feiten waarover hij een verklaring aflegt. Op zich zelf is dit niet opzienbarend; het is een bekend gegeven dat waarnemingen — en dus ook verklaringen over waarnemingen — mede een interpretatie van de waarnemer behelzen. Dit geldt al wanneer het gaat om verklaringen over recht-toe-recht-aan kwesties, zoals de vraag of het stoplicht op rood stond. Dit heeft niet alleen te maken met de al eerder besproken onbetrouwbaarheid van het menselijke geheugen, maar ook met het feit dat neutrale waarneming niet mogelijk is; waarnemingen vinden plaats binnen een bepaald een conceptueel kader, een paradigma, een bepaald verwachtingspatroon van de waarnemer.1
Het interpretatieve karakter van waarneming en getuigenverklaringen komt nog sterker naar voren, wanneer het gaat om de waarneming van menselijk handelen of menselijk nalaten. Er is dan een extra probleem, doordat er interactie is tussen de interpretator, de waarnemer/getuige, en het te interpreteren handelen. Denk bijvoorbeeld aan bewijsopdrachten, zoals die gebruikelijk zijn in het civiele recht, met betrekking tot de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, hoe een bepaalde gedraging of uitlating van een partij redelijkerwijs begrepen mocht worden, wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten, wat door de ene partij aan de andere partij is toegezegd. Wanneer getuigen over dergelijke kwesties een verklaring afleggen, is het onontkoombaar dat de verklaring altijd een interpretatie van handelingen of uitlatingen van de betrokkene inhoudt. Even onontkoombaar is het dat verschillende getuigen op verschillende wijze de handelingen of uitlatingen zullen interpreteren, wat een reden kan zijn voor uiteenlopende getuigenverklaringen.
Blackburn maakt hier de vergelijking met de bijenkoningin 2 Wanneer een bijenvolk een nieuwe koningin nodig heeft, moet de imker de nieuwe koningin voordat hij haar in de bijenkorf doet, eerst in iets wikkelen dat haar tijdelijk bescherming geeft, zoals een stuk suiker. De bijen zullen haar anders opeten, omdat ze de koningin als een vijandelijke indringer beschouwen. Tegen de tijd dat de bijen zich door de suiker heen hebben gegeten en de nieuwe koningin hebben bereikt, heeft zij de geur van de korf aangenomen en is zij niet langer een indringer.
De vergelijking is bedoeld als illustratie van het feit dat de mens om ander menselijk handelen betekenis te kunnen geven, te kunnen duiden of begrijpen, eerst moet 'opgaan' in dat menselijke handelen. Voor het kunnen geven van betekenis aan menselijk handelen is altijd interpretatie vereist. Daarmee is gegeven dat er altijd een inbreng aan de zijde van de interpretator, de waarnemer is; neutrale observatie is niet mogelijk.3
De rechter zal de omstandigheid dat getuigenverklaringen berusten op interpretatie, als gegeven moeten accepteren. Het heeft geen zin om op grond hiervan de waarde van getuigenverklaringen te devalueren of te relativeren. Eigen aan verklaringen is nu eenmaal dat zij gedaan worden vanuit het perspectief van degene die de verklaring aflegt. Interpretatie is dus niet iets waar de rechter 'vanaf' moet, iets waarvan de verklaring ontdaan zou moeten worden; zonder interpretatie is er geen verklaring mogelijk. Wat de rechter wel moet doen, is de verklaring op haar kwaliteit beoordelen (paragraaf 6.6.3). Hierbij kan onder meer aan de orde komen of de verklaring louter berust op van horen zeggen of op een beperkte waarneming en wellicht op de invulling daarvan door de getuige zelf. Zo'n verklaring zal doorgaans van mindere kwaliteit zijn dan de verklaring van een getuige die zelf een eigen waarneming heeft gedaan.
Maar niet alleen de getuige interpreteert; dat doet op haar beurt de rechter ook. In paragraaf 1.7 is al ingegaan op het interpretatieve karakter van het vaststellen van feiten door de rechter. De rechter 'vindt' de feiten niet, maar stelt feiten vast vanuit een interpretatieve context; in de procedure is dat in belangrijke mate een juridische context.
Het interpretatieve karakter geldt voor alle fasen van de procedure waarin de rechter feiten vaststelt, dus zowel voor het selecteren van de relevante feiten, bij het vaststellen van de feiten waarover partijen het eens zijn en bij de beslissing dat feiten al dan niet vaststaan omdat ze onvoldoende gemotiveerd zijn betwist c.q. onvoldoende gemotiveerd naar voren zijn gebracht. En in de laatste fase van feitenvaststelling, bij de bewijsbeslissing en in het bijzonder bij de waardering van getuigenbewijs, komt het bij uitstek aan op interpretatie. Dit kwam al naar voren in paragraaf 6.4, waar besproken werd dat in de rechterlijke procedure de epistemologische positie van de getuige naar de achtergrond verdwijnt en het uiteindelijk gaat om de inschatting door de rechter van de waarheidsgetrouwheid van de getuigenverklaring. Het maken van die inschatting aan de hand van een toetsing aan de criteria van relevantie, consistentie, kwaliteit en coherentie, kan niet zonder interpretatie, zowel van de getuigenverklaring als van de stellingen en standpunten in het procesdossier en de overige bewijsmiddelen. Bovendien is in paragraaf 6.6.4 besproken de rol van de persoonlijke inbreng van de rechter bij het begrip van het verhalende karakter van de verklaring van de getuige. De rechter kan het verhaal slechts begrijpen met behulp van de bij haar aanwezige 'stock of knowledge' ,maar dit kan er ook toe leiden dat de rechter onvoldoende open staat voor het verhaal van de getuige en dit teveel zelf invult.
Ook voor de rechter geldt dat het gegeven dat de waardering van getuigenverklaringen noodzakelijkerwijs interpretatie behelst, niet afdoet aan het belang of de betekenis daarvan. Het is niet zo dat het 'maar' om interpretatie gaat; zonder interpretatie blijft er niets over en kán de rechter niet oordelen. Wat de rechter wel moet doen, is zorgen dat de beoordeling méér is dan een louter subjectieve inschatting. Daarvoor is het nodig dat de rechter door middel van argumenten inzicht geeft in de motivering van de waarderingsbeslissing, zo is al uitvoerig besproken in paragraaf 6.3. Bovendien moet de rechter voorkomen dat zij te snel bepaalde ideeën heeft over de feiten die zich hebben afgespeeld en de verklaring die de getuige daarover aflegt. De rechter moet doorvragen, maar niet sturen, en de rechter moet haar oordeelsvorming zolang mogelijk opschorten.
Een hulpmiddel hierbij is collegiale oordeelsvorming, het meervoudig beslissen. Zeker bewijsbeslissingen, waarbij het aankomt op een, steeds voor discussie vatbare, inschatting van de waarheidsgetrouwheid van getuigenverklaringen, zou de rechter in collegiaal overleg moeten nemen. De beste waarborg dat de rechter hierover een afgewogen beslissing neemt, zonder meegesleept te worden door particuliere overtuigingen of gevoelens, is het meervoudig nemen van beslissingen over bewijswaardering.4