Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/110
110 Het desgevorderd-vereiste
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS580192:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Asser Procesrecht/Bakels Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/249.
Hoewel soms uit een vordering tot veroordeling van de wederpartij in de kosten van beide instanties een voldoende kenbare grief wordt afgeleid tegen de proceskostenbeslissing in het vonnis in eerste aanleg, verdient het aanbeveling een afzonderlijke (incidentele) grief op te nemen tegen de proceskostenbeslissing in eerste aanleg; zie bijv. Hof Arnhem 11 september 2012, ECLI:NL:GHARN:2012: BX8850 (Montis/Het Anker).
Vgl. A.M. Van Aerde, annotatie bij Hof Amsterdam 30 februari 2010, ECLI:NL: GHAMS:2010:BL9730, JBPR 2010/60 (Solvay/Novartis).
Hof Den Haag 19 juli 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2137 (YourHosting/Bavaria); Hof Den Haag (vzr.) 27 oktober 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2910 (Moulinsart/Herg é).
Zie bijv. Hof Den Haag 17 januari 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BV1072 (Hoogendonk/Dutch Spiral), r.o. 16.
Zie bijv. Hof Den Haag 26 november 2013 IEPT 20131126 (FX Prevent/Wagner); Hof Den Haag 6 mei 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1558 (Innoweb/Wegener).
Zie bijv. Heemskerk, in: GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 130 Rv, aant. 12; Snijders & Wendels 2009, nr. 162; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-Van Gent 4 2012, hoofdstuk 6; Van der Wiel 2012, p. 71 e.v. Specifiek met betrekking tot art. 1019h Rv: A.M. Van Aerde, annotatie bij Hof Amsterdam 14 december 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BL9730, JBPR 2010/60 (Solvay/Novartis).
HR 20 juni 2008, NJ 2009/21 m.nt. J.M.M. Maeijer en H.J. Snijders, JBPR 2008/3,m.nt. B.T.M. Van der Wiel (Willemsen/NOM), r.o. 4.2.1-4.2.4; HR 19 juni 2009, NJ 2010/ 154, m.nt. H.J. Snijders, JBPR 2009/39, m.nt. B.T.M. Van der Wiel (Wertenbroek q.q./ erven Van Vlerken), r.o. 2.4.1-2.4.5.
HR 20 juni 2008, NJ 2009/21, m.nt. J.M.M. Maeijer en H.J. Snijders, JBPR 2008/3,m.nt. B.T.M. Van der Wiel (Willemsen/NOM), r.o. 4.2.1; HR 19 juni 2009, NJ 2010/154,m.nt. H.J. Snijders, JBPR 2009/39, m.nt. B.T.M. Van der Wiel (Wertenbroek q.q./erven Van Vlerken), r.o. 2.4.1.
Snijders & Wendels 2009/162.
HR 19 juni 2009, NJ 2010/154, m.nt. H.J. Snijders, JBPR 2009/39, m.nt. B.T.M. Van der Wiel (Wertenbroek q.q./erven Van Vlerken), r.o. 2.4.3-2.4.4.; Snijders & Wendels 2009/162; Heemskerk, in: GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 130 Rv, aant. 12.
Vgl. ook A.M. Van Aerde, annotatie bij Hof Amsterdam 14 december 2010,ECLI:NL:GHAMS:2010:BL9730, JBPR 2010/60 (Solvay/Novartis).
Waarbij het hof het van belang achtte dat de wederpartij onbetwist had verklaard (een deel van) de kostenspecificatie niet te hebben ontvangen; Hof Den Haag 26 november 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4466 (H&M/G-Star).
Hof Den Haag 27 april 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BM5134 (1-800-Flowers.com/ Zockoll); Hof Den Haag 24 juli 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BX1515 (Spirits/FKP); Hof Den Haag 19 april 2011,ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ3040 (Rooijakkers/geïntimeerde). Indien de grondslag voor een volledige proceskostenveroordeling tijdens pleidooi wordt gewijzigd is evenzeer sprake van een eisvermeerdering die kan stranden op de in beginsel strakke regel: Hof Den Haag 19 juni 2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:BW8770 (MBrands/Kubus).
HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2153 (Endstra/Nieuw-Amsterdam).
Zie bijv. Hof Den Haag 29 februari 2009, IEPT 20090224 (Carmo/Reich); Hof Den Haag 18 januari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:88 (Ziggo & XS4ALL/Brein); Hof Den Haag 6 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:929 (TSS/Recom)
Indicatietarieven in IE-zaken gerechtshoven (versie 2017), punt 6.
In beginsel geldt dat de appelrechter, in geval van bekrachtiging van het eindvonnis in eerste aanleg, geen beslissing zal behoeven te geven over de proceskosten in eerste aanleg; dit is immers al in het eindvonnis in eerste aanleg gedaan. In geval van vernietiging van de bestreden uitspraak zal de appelrechter tevens moeten beslissen over de kosten van eerste aanleg. Indien de proceskostenveroordeling in eerste aanleg op de voet van art. 237 Rv is uitgesproken, zal de appelrechter ambtshalve over (moeten) gaan tot een beslissing over die kosten. Het is met andere woorden niet nodig een grief te richten tegen de veroordeling ex art. 237 Rv, al gebeurt dit vaak wel.1 De in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij zal in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld. De kosten op grond van art. 237 Rv van het hoger beroep behoeven evenmin te worden gevorderd.2 Er gelden enkele nuances en uitzonderingen op deze regels daar waar de bijzondere proceskostenregel van art. 1019h Rv in het spel is.
Anders dan bij toepassing van art. 237 e.v. Rv dienen de proceskosten van art. 1019h Rv gevorderd te worden (zie par. 5.4). De rechter kan niet ambtshalve een veroordeling op grond van art. 1019h Rv uitspreken. In hoger beroep is dit niet anders. Daarbij dient de appellerende partij die haar proceskosten uit de eerste aanleg op de voet van art. 1019h Rv vergoed wil zien, een grief te richten tegen de afwijzing daarvan.3 De geïntimeerde zal incidenteel appel dienen in te stellen tegen de proceskostenbeslissing in eerste aanleg. Ook hierin verschilt de regeling van art. 1019h Rv van art. 237 e.v. Rv, waarbij een grief c.q. incidenteel appel tegen de proceskostenbeslissing in eerste aanleg niet nodig is, aangezien de appelrechter in dat geval ambtshalve zal moeten beslissen over de kosten van eerste aanleg. Het verschil laat zich verklaren door het feit dat voor de beslissing over de proceskosten van art. 237 Rv en het liquidatietarief geen partijdebat nodig is, anders dan de beslissing over de 1019h-proceskosten. De partij die wenst dat het partijdebat alsnog wordt gevoerd in appel maakt dat dus kenbaar door een grief c.q. incidenteel appel te richten tegen de proceskostenbeslissing in eerste aanleg.4
De in hoger beroep in het gelijk gestelde partij zal, indien zij de proceskosten van eerste aanleg ter uitvoering van het vonnis reeds heeft voldaan aan de wederpartij, een vordering tot terugbetaling dienen in te stellen. De vordering (die in wezen strekt tot ongedaanmaking van de verrichte prestatie) kan worden toegewezen op grond van art. 6:203 BW.5
In hoger beroep kan het verzuim in eerste aanleg de proceskosten ex art. 1019h Rv te vorderen worden ‘gerepareerd’ door middel van een eisvermeerdering.6 Gelet op de strenge eisen die daaraan worden gesteld, wordt niet snel aangenomen dat in eerste aanleg afstand van recht op een proceskostenveroordeling ex art. 1019h Rv is gedaan.7 Van belang is, dat zowel de grief tegen de proceskostenbeslissing in eerste aanleg als de vermeerdering van eis (of verweer) onderworpen zijn aan de ‘in beginsel strakke regel’.8 Deze regel houdt in dat de rechter in beginsel niet let op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven dan wel (in het geval van incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd. De geïntimeerde mag er bij het inrichten van zijn verweer namelijk in beginsel van uitgaan dat de omvang van de rechtsstrijd in appel door de conclusie van eis is vastgelegd en behoeft er geen rekening mee te houden dat zijn verweer tot nieuwe grieven aanleiding kan geven.9 In de arresten Willemsen/NOM en Wertenbroek q.q./erven Van Vlerken heeft de Hoge Raad een ruime uitleg van het begrip ‘grief’ aangenomen, zijnde ‘alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak die te worden vernietigd’.10 Verandering en vermeerdering van eis of verweer vallen hier dus ook onder.11
Op de ‘in beginsel strakke regel’ bestaat een aantal uitzonderingen. Een grief of een verandering/vermeerdering van eis in een later stadium dan in de eerste memorie kunnen nog worden aanvaard indien (i) de wederpartij daarmee ondubbelzinnig instemt; (ii) de aard van het geschil dat meebrengt (te denken valt aan alimentatiezaken) of (iii) daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na de memorie van grieven of antwoord voorgevallen of gebleken feiten of omstandigheden.12 Daar een grief tegen de proceskostenbeslissing in eerste aanleg of een eisvermeerdering met betrekking tot de proceskosten op een later moment dan bij eerste memorie vermoedelijk niet snel onder de uitzonderingen van (ii) en (iii) zullen vallen, zal een dergelijke tardief ingestelde grief of eisvermeerdering – behoudens ondubbelzinnige instemming van de wederpartij – al gauw stranden op de in beginsel strakke regel.13 Overigens kan volgens het Hof Den Haag uit het niet-protesteren tegen een eerst bij pleidooi door middel van vermeerdering van eis gevorderde 1019h-proceskostenveroordeling niet zonder meer worden afgeleid dat ondubbelzinnig wordt toegestemd met deze eisvermeerdering.14
Ook de vordering tot veroordeling in de kosten van het hoger beroep op grond van art. 1019h Rv dient bij eerste memorie te worden ingesteld. Het op een later moment aanvullen van de vorderingen met een aanspraak op de 1019h-kosten dient te worden aangemerkt als een vermeerdering van eis in hoger beroep waarvoor de ‘in beginsel strakke regel’ evenzeer geldt.15
(Tijdig) specificeren
Het vereiste van (tijdige) specificatie (par. 5.4.) geldt onverminderd in hoger beroep. Met andere woorden, de partij die de proceskosten van hoger beroep ex art. 1019h Rv vergoed wenst te zien, dient deze zo tijdig (te vorderen en) te specificeren, dat de rechter in staat is de vordering te beoordelen en de wederpartij ruimte heeft voor een adequate reactie.16 Tijdig specificeren in hoger beroep houdt in, dat de specificatie van de kosten twee weken voor de dag van de zitting ingediend moet worden. Hof Den Haag houdt partijen strikt aan deze termijn. Algemeen worden ná de termijn ingediende specificaties buiten beschouwing gelaten, indien de wederpartij tegen de late indiening bezwaar heeft gemaakt. Dat heeft als consequentie dat de gevorderde proceskosten wegens ontbreken van een specificatie dienen te worden afgewezen.17 De bepaling geldt niet voor kosten in de twee weken voorafgaand aan de zitting gemaakt; de betreffende specificatie kan tot een dag voor de zitting worden ingediend.18 Voor de aan de inhoud van de specificatie te stellen eisen zij verwezen naar par. 5.4.