HR 28 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC9983, NJ 1995, 500; HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, NJ 2004/181.
HR, 08-10-2019, nr. 18/00522
ECLI:NL:HR:2019:1537
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-10-2019
- Zaaknummer
18/00522
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1537, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1031
ECLI:NL:PHR:2019:1031, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑08‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1537
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0349
Uitspraak 08‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. snelheidsovertreding, art. 20.a RVV 1990. Dubbel verstek. Kon Hof verstek verlenen tegen niet verschenen verdachte, nadat appeldagvaarding in persoon is uitgereikt aan verdachte maar verdachte uit in persoon uitgereikte oproeping voor nadere tz. heeft kunnen afleiden dat nadere - inhoudelijke - behandeling van haar zaak eerst op latere datum zou aanvangen en haar aanwezigheid bij behandeling van schorsing niet noodzakelijk was? HR: Op gronden vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: Gelet op oproeping voor nadere behandeling van haar zaak op 18-1-2018 kan worden aangenomen dat verdachte redelijkerwijs mocht verwachten dat op 14-12-2017 geen inhoudelijke behandeling van zaak zou plaatsvinden. Op die grond heeft Hof ten onrechte verstek verleend. Enkele constatering dat appeldagvaarding op rechtsgeldige wijze "lijkt” te zijn betekend en dat verdachte niet gedetineerd is, maakt dat uit ’s Hofs motivering niet kan worden opgemaakt of Hof zich rekenschap heeft gegeven van zijn onderzoeksverplichting. CAG gaat in op vraag naar ontvankelijkheid van cassatieberoep. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/00522
Datum 8 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 14 december 2017, nummer 23/002191-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F. van Baarlen, advocaat te Eindhoven, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel klaagt over de beslissing van het Hof tot het verlenen van verstek tegen de niet verschenen verdachte.
2.2
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.1 is het middel terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2019.
Conclusie 27‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. snelheidsovertreding, art. 20.a RVV 1990. Dubbel verstek. Kon Hof verstek verlenen tegen niet verschenen verdachte, nadat appeldagvaarding in persoon is uitgereikt aan verdachte maar verdachte uit in persoon uitgereikte oproeping voor nadere tz. heeft kunnen afleiden dat nadere - inhoudelijke - behandeling van haar zaak eerst op latere datum zou aanvangen en haar aanwezigheid bij behandeling van schorsing niet noodzakelijk was? HR: Op gronden vermeld in CAG is middel terecht voorgesteld. CAG: Gelet op oproeping voor nadere behandeling van haar zaak op 18-1-2018 kan worden aangenomen dat verdachte redelijkerwijs mocht verwachten dat op 14-12-2017 geen inhoudelijke behandeling van zaak zou plaatsvinden. Op die grond heeft Hof ten onrechte verstek verleend. Enkele constatering dat appeldagvaarding op rechtsgeldige wijze "lijkt” te zijn betekend en dat verdachte niet gedetineerd is, maakt dat uit ’s Hofs motivering niet kan worden opgemaakt of Hof zich rekenschap heeft gegeven van zijn onderzoeksverplichting. CAG gaat in op vraag naar ontvankelijkheid van cassatieberoep. Volgt vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/00522
Zitting 27 augustus 2019
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 14 december 2017 door het gerechtshof Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. F. van Baarlen, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Alvorens tot bespreking van het middel over te gaan, besteed ik aandacht aan de vraag naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep.
3.1
De aan de Hoge Raad toegezonden stukken houden voor zover van belang het volgende in:
(i) bij vonnis van 30 maart 2017 is de verdachte door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam, bij verstek veroordeeld;
(ii) op 2 juni 2017 is de mededeling uitspraak betreffende voornoemd vonnis in persoon aan de verdachte betekend;
(iii) op 16 juni 2017 is namens de verdachte ter griffie van de rechtbank Amsterdam hoger beroep ingesteld en daarbij als haar adres opgegeven [a-straat 1] te Doetinchem;
(iv) op 5 oktober 2017 is een dagvaarding uitgegaan aan de verdachte en haar raadsvrouw voor de zitting van 14 december 2017;
(v) namens de toenmalige raadsvrouw van de verdachte is op 24 oktober 2017 verzocht om die zitting aan te houden. Blijkens een e-mailconversatie tussen de secretaresse van de toenmalige raadsvrouw en de griffie van het hof is 18 januari 2018 als nieuwe zittingsdatum vastgesteld;
(vi) op 27 oktober 2017 is de dagvaarding van de verdachte om op 14 december 2017 te verschijnen ter terechtzitting van het hof in persoon aan haar uitgereikt op voornoemd adres;
(vii) op 14 november 2017 is een akte van uitreiking opgemaakt, betreffende de uitreiking in persoon van een gerechtelijke brief van de advocaat-generaal van het hof. Als zittingsdatum staat vermeld “18 januari 2018/10:15”;
(viii) op 12 december 2017 heeft de toenmalige raadsvrouw van de verdachte per e-mail aan de strafgriffie van het hof laten weten zich te onttrekken als raadsvrouw van de verdachte. Daarbij wijst zij erop dat het eerder namens haar gedane aanhoudingsverzoek door haar secretaresse komt te vervallen. De verdachte zou op laatstgenoemde datum per gewone post en per e-mailbericht nogmaals geïnformeerd zijn over de zitting van “as. donderdag”, waarmee kennelijk gedoeld wordt op de zitting op 14 december 2017;
(ix) het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep op 14 december 2017 houdt in verband met het aldaar niet verschijnen van de verdachte in:
“verdachte (…) is niet ter terechtzitting verschenen.
De advocaat-generaal legt een akte van betekening over. De raadsheer deelt mede dat de dagvaarding op rechtsgeldige wijze lijkt te zijn betekend en dat de verdachte heden niet gedetineerd is.
Het hof verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De raadsheer merkt op dat in de zaak geen schriftuur houdende grieven is ingediend.
De advocaat-generaal voert het woord en vordert dat de verdachte niet‑ontvankelijk wordt verklaard in het ingestelde hoger beroep.
De advocaat-generaal legt zijn vordering aan het gerechtshof over.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en spreekt het arrest uit.”
(x) Het hof heeft vervolgens op 14 december uitspraak gedaan, inhoudend als volgt:
“Door of namens de verdachte is geen schriftuur houdende grieven ingediend. Evenmin zijn mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Ook overigens is niet gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van de zaak. Om die reden wordt de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
(…)
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.”
3.2
De dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2017 is aan de verdachte in persoon betekend. Het hof heeft op die datum uitspraak gedaan. Dat brengt mee dat ingevolge art. 432 lid 1 onder a Sv de termijn voor het instellen van cassatieberoep op 28 december 2017 afliep. De verdachte heeft pas op 18 januari 2018 cassatie doen instellen.
3.3
Volgens de steller van het middel is de overschrijding van de termijn voor het instellen van cassatie in het onderhavige geval verschoonbaar. Daarbij wordt verwezen naar een bij de schriftuur gevoegde oproeping van de verdachte d.d. 2 november 2017 voor de nieuwe zitting op 18 januari 2018, onder vermelding van de schorsing van de zaak op 14 december 2017. Hoewel deze oproeping zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt, kan er op basis van de datum die op de onder 3.1 onder (vi) in het voorgaande genoemde akte van uitreiking genoemd staat, gevoeglijk vanuit worden gegaan dat die akte de bij de schriftuur gevoegde oproeping betreft. Voor zover relevant houdt die oproeping het volgende in:
“De advocaat-generaal bij bovengenoemd ressortsparket roept op
(…)
[de verdachte]
(…)
om te verschijnen op donderdag 18 Januari 2018, te 10:15 uur, ter terechtzitting van het gerechtshof Amsterdam, IJdok 20, teneinde tegenwoordig te zijn bij de nadere behandeling van de tegen haar aanhangige strafzaak, waarin ter terechtzitting van 14 december 2017 de behandeling van het hoger beroep voor (on)bepaalde tijd werd geschorst”
3.4
De termijnen waarbinnen rechtsmiddelen moeten worden ingesteld, zijn van openbare orde.1.Dit heeft tot gevolg dat bij overschrijding van de beroepstermijn een verdachte alleen dan kan worden ontvangen in zijn beroep, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden. Bijvoorbeeld in geval van binnen de beroepstermijn verstrekte informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de termijn op een ander tijdstip aanvangt of een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim niet aan verdachte kan worden toegerekend.2.
3.5
Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich in het onderhavige geval voor. Uit de oproeping heeft de verdachte kunnen opmaken dat de nadere – inhoudelijke – behandeling van haar zaak eerst op 18 januari 2018 zou aanvangen en haar aanwezigheid bij de behandeling van de schorsing niet noodzakelijk was.3.Daarbij merk ik op dat de oproeping bovendien melding maakt van de behandeling van het aanhoudingsverzoek op 14 december 2017 als ware die reeds behandeld, hoewel die datum ten tijde van de uitreiking op 14 november 2017 nog niet was verstreken. Door de oproeping is de verwachting gewekt dat op het voorafgaand aan de terechtzitting voorlopig goedgekeurde verzoek tot aanhouding van de zaak – een verzoek tot toepassing van art. 281 lid 1 Sv op grond van art. 328 jo. 415 lid 1 Sv – ter terechtzitting in hoger beroep definitief reeds is dan wel nog zou worden beslist.4.De intrekking van het aanhoudingsverzoek door de toenmalige raadsvrouw doet daaraan niet af. De verdachte heeft er immers op kunnen vertrouwen dat de mededelingen uit de oproeping op juistheid berustten.5.
3.6
Op basis van het voorgaande acht ik het cassatieberoep wegens verschoonbaar termijnverzuim ontvankelijk en ga ik tot bespreking van het middel over.
4. Het middel klaagt dat het hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep. In het bijzonder wordt blijkens de toelichting geklaagd dat het hof niet zonder nader onderzoek verstek had mogen verlenen tegen de niet-verschenen verdachte.
4.1
Gelet op de in het voorgaande besproken oproeping van de verdachte voor de nadere behandeling van haar zaak op 18 januari 2018 kan worden aangenomen dat de verdachte redelijkerwijs mocht verwachten dat op 14 december 2017 geen inhoudelijke behandeling van de zaak zou plaatsvinden.6.Op die grond heeft het hof ten onrechte verstek verleend. De enkele constatering dat de dagvaarding op rechtsgeldige wijze “lijkt” te zijn betekend en dat de verdachte niet gedetineerd is, maakt dat uit de motivering van het hof niet kan worden opgemaakt of het hof zich rekenschap heeft gegeven van zijn onderzoeksverplichting.7.
4.2
Het middel slaagt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑08‑2019
HR 20 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9906, NJ 1995, 253, resp. HR 7 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:AB9757, NJ 1998, 577 en HR 12 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2064, NJ 2001, 696.
Vgl. HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9223, rov. 2.6.
Zie G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Kluwer 2018, p. 751-752; HR 11 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5663; HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:330; HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934, rov. 2.3.2.
Zie A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 37, onder verwijzing naar HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, NJ 2004/181.
HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:82, rov. 2.3.
Vgl. mijn conclusie voorafgaand aan HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1142, onder 22.