In dezelfde zin HR 5 april 2011, LJN BP4588.
HR, 17-04-2012, nr. 11/03213
ECLI:NL:HR:2012:BV9223
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-04-2012
- Zaaknummer
11/03213
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BV9223
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BV9223, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑04‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV9223
ECLI:NL:HR:2012:BV9223, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV9223
Beroepschrift, Hoge Raad, 12‑10‑2011
- Wetingang
art. 416 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NJ 2014/326 met annotatie van C.P.M. Cleiren
NbSr 2012/237
Conclusie 17‑04‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/03213
Mr. Vellinga
Zitting: 7 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het gerechtshof te 's Hertogenbosch niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's Hertogenbosch van 2 juni 2010 waarbij de verdachte wegens misdrijven is veroordeeld tot straf als in dat vonnis vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's Hertogenbosch, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat hij geen bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven.
4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in - voor zover van belang - :
"De verdachte genaamd:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats].
is niet verschenen.
De raadsman van verdachte, mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, is evenmin ter terechtzitting aanwezig.
De voorzitter stelt vast dat de dagvaarding van verdachte voor de zitting van heden op 23 juni 2011 op een juiste wijze is uitgereikt, namelijk op de wijze als bedoeld in artikel 588, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De voorzitter stelt voorts vast dat aan voornoemde raadsman op 11 april 2011 een begeleidende brief en op 20 mei 2011 een verbeterde begeleidende brief bij voormelde dagvaarding voor een rolzitting is gezonden. In die brief wordt onder meer telkens expliciet gewezen op de mogelijkheid tot niet ontvankelijk verklaring van het hoger beroep naar aanleiding van deze rolzitting indien geen grieven zijn ingediend of indien wordt vastgesteld dat het hoger beroep te laat is ingesteld.
De voorzitter deelt vervolgens mee de korte inhoud van:
- 1.
een brief van voornoemde raadsman van verdachte, d.d. 17 juni 2010, waaruit blijkt dat deze verdachte bij zal staan ter terechtzitting in hoger beroep.
- 2.
een e-mailbericht van voornoemde raadsman van verdachte, d.d. 27 mei 2011, bevattende verhinderdata van deze raadsman, en de mededeling dat verdediging geen onderzoekswensen heeft.
De voorzitter stelt vast dat er in het dossier geen grieven tegen het vonnis van de eerste rechter zijn aangetroffen.
De advocaat-generaal voert daarop het woord als volgt.
In deze zaak zijn door de verdachte en zijn raadsman geen schriftelijke grieven tegen het vonnis ingediend.
Nu de verdachte en de raadsman niet op de terechtzitting zijn verschenen en derhalve ook mondeling geen bezwaren tegen het vonnis hebben opgegeven, concludeer ik daaruit dat de verdachte geen belang heeft bij een behandeling van de strafzaak in hoger beroep. Gelet daarop vorder ik dat het hof de verdachte niet ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
De advocaat-generaal leest daartoe zijn vordering voor en legt die aan het hof over.
Na beraad verklaart de voorzitter het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden."
5.
Het arrest van het Hof houdt onder het hoofdje "Ontvankelijkheid van het hoger beroep" in - voor zover van belang -:
"(...)
Artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt als volgt: "indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
De verdachte heeft niet binnen de in artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van veertien dagen na het instellen van het hoger beroep, en evenmin daarna, schriftelijk grieven tegen het vonnis ingediend.
De verdachte is gedagvaard met inachtneming van het bepaalde in artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte is in hoger beroep niet ter terechtzitting verschenen en heeft derhalve ook niet mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven.
Ambtshalve vindt het hof in het vonnis waarvan beroep geen gronden om de zaak in hoger beroep in behandeling te nemen. Gezien het vorenstaande zal het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet ontvankelijk in zijn hoger beroep."
6.
De in het proces-verbaal van de terechtzitting genoemde verbeterde begeleidende brief bij de appeldagvaarding, die verdachtes raadsman op 20 mei 2011 zou zijn toegezonden, houdt in:
"(...)
Weledelgestrenge mr. R.J.M. Oerlemans,
Hierbij een verbeterde begeleidende brief bij de dagvaarding van u cliënt voor een rolzitting. In aanvang van de brief is gevraagd uw verhinderdata voor de periode september 2011, oktober 2011, november 2011 en december 2011 op te geven.
Per abuis is in een latere alinea de verkeerde periode aangegeven.
Waarvoor onze excuses.
Met vriendelijke groet,
De advocaat generaal
Mr. J.W.P. Snijders"
7.
De begeleidende brief bij de appeldagvaarding, waaraan in voornoemd schrijven wordt gerefereerd, houdt in:
"(...)
Weledelgestrenge mr. R.J.M. Oerlemans,
Bijgaand treft u aan een afschrift van de dagvaarding van uw cliënt voor de zogeheten rolzitting van de strafkamer van het gerechtshof. In deze brief wordt een toelichting gegeven op de rolzitting.
De rolzitting
De rolzitting is in zoverre een formele zitting dat deze door middel van een dagvaarding wordt ingeleid en dat de zaak wordt uitgeroepen. Met de rolzitting neemt het rechtsgeding in hoger beroep een aanvang. Eventuele preliminaire verweren worden echter niet tijdens de rolzitting behandeld, de voordracht van de zaak blijft achterwege en derhalve vindt op de rolzitting ook geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaats. Uw aanwezigheid en de aanwezigheid van uw cliënt op de rolzitting is dan ook in beginsel niet noodzakelijk.
Met de rolzitting wordt beoogd een goede inschatting te maken van de voor de verdere behandeling van de zaak benodigde zittingstijd, zodat efficiënter kan worden omgegaan met de beschikbare zittingscapaciteit. In dit verband wordt op de rolzitting geïnventariseerd of er nog onderzoek dient te worden verricht voordat de zaak inhoudelijk behandeld kan worden. Mede aan de hand van deze inventarisatie worden de datum en de benodigde tijd voor die inhoudelijke behandeling bepaald. Behoudens bijzondere omstandigheden is de inhoudelijke behandeling voorzien in de kalendermaand september 2011, oktober 2011, november 2011 of december 2011.
Voorafgaand aan de rolzitting
• Eventuele onderzoekswensen dient u, uiterlijk twee weken voor de rolzitting, gemotiveerd aan het hof op het e-mailadres: rolzittinghofstrafrecht@rechtspraak.nl kenbaar te maken, onder vermelding van de datum van de rolzitting, de naam van uw cliënt en het parketnummer;
• Uw eventuele onderzoekswensen worden ter standpuntbepaling aan de advocaat-generaal voorgelegd;
• Indien u meent dat uw aanwezigheid op de rolzitting vereist is voor het verstrekken van een nadere toelichting op uw onderzoekswensen, dan wordt u verzocht om dit via voormeld e-mailadres tijdig kenbaar te maken, opdat daarmee rekening kan worden gehouden;
• Indien u voornemens bent om preliminaire verweren te voeren, dan wordt u verzocht om dit voorafgaand aan de rolzitting via voormeld e-mailadres kenbaar te maken, zodat daarmee bij de planning van de inhoudelijke behandeling van de zaak rekening kan worden gehouden
• U wordt verzocht om uiterlijk drie dagen voor de rolzitting via voormeld e-mailadres een actueel overzicht van uw verhinderdata in de hiervoor genoemde kalendermaanden september 2011, oktober 2011, november 2011 of december 2011 te verstrekken, opnieuw onder vermelding van de datum van de rolzitting, de naam van uw cliënt en het parketnummer.
Tijdens de rolzitting
• In voorkomende gevallen kan het hof vaststellen dat niet is voldaan aan de voorwaarden van art. 408 Sv en hieraan consequenties verbinden. Ook kan het hof, indien er geen grieven zijn ingediend, in voorkomende gevallen gebruikmaken van de bevoegdheid van art. 416 lid 2 Sv;
• Op de rolzitting wordt, op basis van de ingekomen schriftelijke informatie (en wat er eventueel nog ter zitting aan de orde komt) beoordeeld of de zaken zittingsrijp zijn;
• ln het geval de advocaat-generaal een (deels) afwijzend standpunt ten aanzien van de onderzoekswensen heeft ingenomen of in het geval het hof een nadere toelichting van de onderzoekswensen wenselijk acht, dan wordt, rekening houdend met uw opgave van verhinderdata, een datum voor een regiezitting bepaald. Tijdens de regiezitting wordt op de onderzoekswensen beslist;
In het andere geval wordt, rekening houdend met de door u opgegeven verhinderdata, een datum voor de inhoudelijke behandeling bepaald;
• Er wordt een proces-verbaal van de rolzitting opgemaakt.
Na de rolzitting
• U wordt zo snel mogelijk na de rolzitting, bij voorkeur dezelfde dag, per e-mail op de hoogte gesteld van de voor de inhoudelijke behandeling dan wel een regiezitting bepaalde zittingsdatum.
Het zal duidelijk zijn, dat deze werkwijze een efficiënter gebruik van de beschikbare zittingstijd beoogt te bewerkstelligen. Verzoeken om aanhouding na de rolzitting zullen dan ook nog slechts in uitzonderingsgevallen worden gehonoreerd.
Mocht u vragen hebben over de rolzitting, wordt u vriendelijk verzocht deze via het e-mailadres rolzittinghofstrafrecht@rechtspraak.nl kenbaar te maken.
Hoogachtend,
De sectorvoorzitter
Mr. A. de Lange"
8.
Art. 416 Sv luidt:
"1.
Ingeval hoger beroep is ingesteld door de officier van justitie, geeft de advocaat-generaal bij gelegenheid van de voordracht der zaak mondeling een toelichting op de bezwaren tegen het vonnis. De advocaat-generaal geeft in voorkomende gevallen tevens op waarom door de officier van justitie geen schriftuur houdende grieven is ingediend. Na de voordracht van de advocaat-generaal wordt de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld, in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
2.
Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.
Indien van de zijde van het openbaar ministerie geen schriftuur houdende grieven, als bedoeld in artikel 410, eerste lid, is ingediend, kan het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
9.
Gelet op de tekst van de begeleidende brief die aan verdachtes raadsman is toegezonden zoals hiervoor onder 7 weergegeven, is de beslissing van het Hof om de verdachte mede op grond van de omstandigheid dat hij ter terechtzitting niet mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, niet toereikend gemotiveerd. Die brief kan immers bezwaarlijk anders worden verstaan dan als inhoudende de mededeling dat de strafzaak in ieder geval op een latere terechtzitting verder - en dan voor de eerste maal inhoudelijk - zou worden behandeld, zodat de verdachte dan alsnog op de voet van art. 416, eerste lid, Sv de gelegenheid zou hebben zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven (HR 25 mei 2010, LJN BL6741, NJ 2011, 80, m.nt. C.P.M. Cleiren).1.
10.
De door het Hof in de hiervoor aangehaalde brief beschreven wijze van werken - op een rolzitting waarop de zaak, zoals uitdrukkelijk wordt vermeld, niet wordt voorgedragen een niet-ontvankelijkheid uitspreken op de voet van art. 416 lid 2 Sv - is ondubbelzinnig in strijd met2. hetgeen is bepaald in art. 416 lid 1 Sv: "Na de voordracht van de advocaat-generaal wordt de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld, in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven." Die bepaling kan door geen rechtersregeling opzij worden gezet.
11.
Het middel slaagt.
12.
Het tweede middel heeft eveneens betrekking op de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep.
13.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het rolreglement van het gerechtshof te 's Hertogenbosch in strijd is met het bepaalde in art. 416 Sv. Over deze klacht kan de Hoge Raad echter niet oordelen. Een rolreglement vormt geen handeling of beslissing van een gerecht (art. 79 Wet RO). Overigens blijkt uit de stukken niet van een rolreglement.
14.
Het middel kan onbesproken blijven. Dit neemt niet weg, dat de door het Hof in de hiervoor aangehaalde brief beschreven regeling voor zover deze inhoudt dat een niet-ontvankelijkheid op de voet van art 416 lid 2 Sv kan worden uitgesproken zonder dat de zaak is voorgedragen en de verdachte in de gelegenheid is gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven onverenigbaar is met de wet. Ik verwijs naar de bespreking van het eerste middel.
15.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
16.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑04‑2012
Kennelijk anders A.M. van Woensel, Stroomlijning: voortbouwen, afbouwen en doortimmeren, p. 26 in: Stroomlijning van het hoger beroep in strafzaken, P.G. Wiegel en R.E. de Winter (red.), Nijmegen, 2007. Zij geeft niet aan hoe een niet-ontvankelijkheid valt te rijmen met de tekst van de wet als de verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, na de voordracht van de advocaat-generaal niet in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
Uitspraak 17‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 416 Sv. De in de brief van de Advocaat-Generaal bedoelde begeleidende brief houdt onder meer in dat op de rolzitting de voordracht van de zaak achterwege blijft en geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvindt, en dat de aanwezigheid van de raadsman en de verdachte op de “rolzitting” in beginsel niet noodzakelijk is. Die brief kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als inhoudende de mededeling aan de raadsman van de verdachte dat de strafzaak in ieder geval op een latere terechtzitting verder - en dan voor de eerste maal inhoudelijk - zal worden behandeld. Het Hof heeft op de voor die “rolzitting” bepaalde datum, waarop de verdachte en zijn raadsman niet zijn verschenen, de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en zijn beslissing mede gegrond op de omstandigheid dat de verdachte op die terechtzitting niet mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven. Dat oordeel is onbegrijpelijk, nu het Hof eraan heeft voorbijgezien dat de mededeling dat op een nadere terechtzitting de inhoudelijke behandeling van de zaak zal volgen, meebrengt dat eerst op die nadere terechtzitting de zaak door de Advocaat-Generaal zal worden voorgedragen en de verdachte alsdan op de voet van art. 416.1 Sv de gelegenheid zal hebben zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Dat oordeel is bovendien onjuist, indien het Hof ervan is uitgegaan dat art. 416.2 Sv, waarnaar in die brief wordt verwezen (“indien er geen grieven zijn ingediend, [kan het hof] in voorkomende gevallen gebruikmaken van de bevoegdheid van art. 416 lid 2 Sv”), het bepaalde in art. 416.1 Sv opzij kan zetten.
Partij(en)
17 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/03213
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 juni 2011, nummer 20/002326-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Brabant Noord, locatie Oosterhoek" te Grave.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
2.2.
Het Hof heeft de verdachte in het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en daartoe het volgende overwogen:
"Artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt als volgt: "indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
De verdachte heeft niet binnen de in artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van veertien dagen na het instellen van het hoger beroep, en evenmin daarna, schriftelijk grieven tegen het vonnis ingediend.
De verdachte is gedagvaard met inachtneming van het bepaalde in artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte is in hoger beroep niet ter terechtzitting verschenen en heeft derhalve ook niet mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven.
Ambtshalve vindt het hof in het vonnis waarvan beroep geen gronden om de zaak in hoger beroep in behandeling te nemen. Gezien het vorenstaande zal het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 30 juni 2011 houdt het volgende in:
"De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] (...).
is niet verschenen.
De raadsman van verdachte, mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, is evenmin ter terechtzitting aanwezig.
De voorzitter stelt vast dat de dagvaarding van verdachte voor de zitting van heden op 23 juni 2011 op een juiste wijze is uitgereikt, namelijk op de wijze als bedoeld in artikel 588, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De voorzitter stelt voorts vast dat aan voornoemde raadsman op 11 april 2011 een begeleidende brief en op 20 mei 2011 een verbeterde begeleidende brief bij voormelde dagvaarding voor een rolzitting is gezonden. In die brief wordt onder meer telkens expliciet gewezen op de mogelijkheid tot niet ontvankelijk verklaring van het hoger beroep naar aanleiding van deze rolzitting indien geen grieven zijn ingediend of indien wordt vastgesteld dat het hoger beroep te laat is ingesteld.
De voorzitter deelt vervolgens mee de korte inhoud van:
- 1.
een brief van voornoemde raadsman van verdachte, d.d. 17 juni 2010, waaruit blijkt dat deze verdachte bij zal staan ter terechtzitting in hoger beroep.
- 2.
een e-mailbericht van voornoemde raadsman van verdachte, d.d. 27 mei 2011, bevattende verhinderdata van deze raadsman, en de mededeling dat de verdediging geen onderzoekswensen heeft.
De voorzitter stelt vast dat er in het dossier geen grieven tegen het vonnis van de eerste rechter zijn aangetroffen.
De advocaat-generaal voert daarop het woord als volgt.
In deze zaak zijn door de verdachte en zijn raadsman geen schriftelijke grieven tegen het vonnis ingediend.
Nu de verdachte en de raadsman niet op de terechtzitting zijn verschenen en derhalve ook mondeling geen bezwaren tegen het vonnis hebben opgegeven, concludeer ik daaruit dat de verdachte geen belang heeft bij een behandeling van de strafzaak in hoger beroep. Gelet daarop vorder ik dat het hof de verdachte niet ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
De advocaat-generaal leest daartoe zijn vordering voor en legt die aan het hof over.
Na beraad verklaart de voorzitter het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van heden."
2.4.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
- (i)
het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op donderdag 30 juni 2011 ter terechtzitting in hoger beroep, welke dagvaarding blijkens de daarvan opgemaakte akte op 23 juni 2011 naar het op de akte vermelde adres van de verdachte is verzonden, waarop is vermeld:
"Het betreft een rolzitting. Op deze zitting wordt er bepaald of er onderzoekswensen zijn van de zijde van u dan wel van het openbaar ministerie, waarna het gerechtshof overgaat tot het bepalen van een zittingsdag waarop de zaak in hoger beroep inhoudelijk zal worden behandeld. Voor de gang van zaken verwijs ik u naar de bijlage.";
- (ii)
een brief van 20 mei 2011 van de Advocaat-Generaal bij het Hof gericht aan de raadsman van de verdachte. Deze brief houdt het volgende in:
"Hierbij een verbeterde begeleidende brief bij de dagvaarding van uw cliënt voor een rolzitting. (...)";
- (iii)
de in de brief van de Advocaat-Generaal bedoelde begeleidende brief, zijnde een brief van 20 mei 2011 van de sectorvoorzitter van de Sector Strafrecht van het Hof gericht aan de raadsman van de verdachte. Deze brief houdt het volgende in:
"Bijgaand treft u aan een afschrift van de dagvaarding van uw cliënt voor de zogeheten rolzitting van de strafkamer van het gerechtshof. In deze brief wordt een toelichting gegeven op de rolzitting.
De rolzitting
De rolzitting is in zoverre een formele zitting dat deze door middel van een dagvaarding wordt ingeleid en dat de zaak wordt uitgeroepen. Met de rolzitting neemt het rechtsgeding in hoger beroep een aanvang. Eventuele preliminaire verweren worden echter niet tijdens de rolzitting behandeld, de voordracht van de zaak blijft achterwege en derhalve vindt op de rolzitting ook geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaats. Uw aanwezigheid en de aanwezigheid van uw cliënt op de rolzitting is dan ook in beginsel niet noodzakelijk.
Met de rolzitting wordt beoogd een goede inschatting te maken van de voor de verdere behandeling van de zaak benodigde zittingstijd, zodat efficiënter kan worden omgegaan met de beschikbare zittingscapaciteit. In dit verband wordt op de rolzitting geïnventariseerd of er nog onderzoek dient te worden verricht voordat de zaak inhoudelijk behandeld kan worden. Mede aan de hand van deze inventarisatie worden de datum en de benodigde tijd voor die inhoudelijke behandeling bepaald. Behoudens bijzondere omstandigheden is de inhoudelijke behandeling voorzien in de kalendermaand september 2011, oktober 2011, november 2011 of december 2011.
Voorafgaand aan de rolzitting
• Eventuele onderzoekswensen dient u, uiterlijk twee weken voor de rolzitting, gemotiveerd aan het hof op het e-mailadres: rolzittinghofstrafrecht@rechtspraak.nl kenbaar te maken, onder vermelding van de datum van de rolzitting, de naam van uw cliënt en het parketnummer;
• Uw eventuele onderzoekswensen worden ter standpuntbepaling aan de advocaat-generaal voorgelegd;
• Indien u meent dat uw aanwezigheid op de rolzitting vereist is voor het verstrekken van een nadere toelichting op uw onderzoekswensen, dan wordt u verzocht om dit via voormeld e-mailadres tijdig kenbaar te maken, opdat daarmee rekening kan worden gehouden;
• Indien u voornemens bent om preliminaire verweren te voeren, dan wordt u verzocht om dit voorafgaand aan de rolzitting via voormeld e-mailadres kenbaar te maken, zodat daarmee bij de planning van de inhoudelijke behandeling van de zaak rekening kan worden gehouden
• U wordt verzocht om uiterlijk drie dagen voor de rolzitting via voormeld e-mailadres een actueel overzicht van uw verhinderdata in de hiervoor genoemde kalendermaanden september 2011, oktober 2011, november 2011 of december 2011 te verstrekken, opnieuw onder vermelding van de datum van de rolzitting, de naam van uw cliënt en het parketnummer.
Tijdens de rolzitting
• In voorkomende gevallen kan het hof vaststellen dat niet is voldaan aan de voorwaarden van art. 408 Sv en hieraan consequenties verbinden. Ook kan het hof, indien er geen grieven zijn ingediend, in voorkomende gevallen gebruikmaken van de bevoegdheid van art. 416 lid 2 Sv;
• Op de rolzitting wordt, op basis van de ingekomen schriftelijke informatie (en wat er eventueel nog ter zitting aan de orde komt) beoordeeld of de zaken zittingsrijp zijn;
• In het geval de advocaat-generaal een (deels) afwijzend standpunt ten aanzien van de onderzoekswensen heeft ingenomen of in het geval het hof een nadere toelichting van de onderzoekswensen wenselijk acht, dan wordt, rekening houdend met uw opgave van verhinderdata, een datum voor een regiezitting bepaald. Tijdens de regiezitting wordt op de onderzoekswensen beslist;
In het andere geval wordt, rekening houdend met de door u opgegeven verhinderdata, een datum voor de inhoudelijke behandeling bepaald;
• Er wordt een proces-verbaal van de rolzitting opgemaakt.
Na de rolzitting
• U wordt zo snel mogelijk na de rolzitting, bij voorkeur dezelfde dag, per e-mail op de hoogte gesteld van de voor de inhoudelijke behandeling dan wel een regiezitting bepaalde zittingsdatum.
Het zal duidelijk zijn, dat deze werkwijze een efficiënter gebruik van de beschikbare zittingstijd beoogt te bewerkstelligen. Verzoeken om aanhouding na de rolzitting zullen dan ook nog slechts in uitzonderingsgevallen worden gehonoreerd.
Mocht u vragen hebben over de rolzitting, wordt u vriendelijk verzocht deze via het e-mailadres rolzittinghofstrafrecht@rechtspraak.nl kenbaar te maken.
Hoogachtend,
De sectorvoorzitter."
- (iv)
een print van een email van 27 mei 2011 van de raadsman van de verdachte aan 'Rolzitting Hof Strafrecht (Gerechtshof 's-Hertogenbosch)', inhoudende:
"Onderwerp: [verdachte] (...) Rolzitting Gerechtshof Den Bosch
Edelgrootachtbaar college,
In opgemelde kwestie deelt de verdediging hierbij mede dat zij geen onderzoekswensen heeft in opgemelde kwestie.
Tevens deelt de verdediging hierbij mede dat de verhinderdata uitsluitend 5 t/m 16 september 2011 betreft.
(...)."
- 2.5.
Art. 416 Sv luidt, voor zover hier van belang:
"1.(...)
Na de voordracht van de advocaat-generaal wordt de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld, in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
- 2.
Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
- 2.6.
De hiervoor in 2.4 onder (iii) weergegeven begeleidende brief houdt onder meer in dat op de "rolzitting" de voordracht van de zaak achterwege blijft en geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvindt, en dat de aanwezigheid van de raadsman en de verdachte op de rolzitting in beginsel niet noodzakelijk is. Die brief kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als inhoudende de mededeling aan de raadsman van de verdachte dat de strafzaak in ieder geval op een latere terechtzitting verder - en dan voor de eerste maal inhoudelijk - zal worden behandeld. Het Hof heeft op de voor die "rolzitting" bepaalde datum, waarop de verdachte en zijn raadsman niet zijn verschenen, de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en zijn beslissing mede gegrond op de omstandigheid dat de verdachte op die terechtzitting niet mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven.
Dat oordeel is onbegrijpelijk, nu het Hof eraan heeft voorbijgezien dat de mededeling dat op een nadere terechtzitting de inhoudelijke behandeling van de zaak zal volgen, meebrengt dat eerst op die nadere terechtzitting de zaak door de Advocaat-Generaal zal worden voorgedragen en de verdachte alsdan op de voet van art. 416, eerste lid, Sv de gelegenheid zal hebben zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
Dat oordeel is bovendien onjuist, indien het Hof ervan is uitgegaan dat art. 416, tweede lid, Sv, waarnaar in die brief wordt verwezen ("indien er geen grieven zijn ingediend, kan het hof in voorkomende gevallen gebruikmaken van de bevoegdheid van art. 416 lid 2 Sv"), het bepaalde in het eerste lid van art. 416 Sv opzij kan zetten.
- 2.7.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 17 april 2012.
Beroepschrift 12‑10‑2011
Edelhoogachtbaar College,
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1982 en ingeschreven op het adres [adres] te ([postcode ]) [woonplaats] en verzoeker tot cassatie van het door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 30 juni 2011 onder parketnummer 20-002326-10 uitgesproken arrest.
Middel I
Het recht — in het bijzonder artikel 416 en artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Gerechtshof verzoeker in het ingestelde hoger beroep onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, terwijl in casu de zaak niet door de advocaat-generaal is voorgedragen, zoals artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering voorschrijft.
Middel II
Het recht — in het bijzonder artikel 416 en artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Gerechtshof verzoeker in het ingestelde hoger beroep onterecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, terwijl het ‘rolregelement’ van het Gerechtshof in strijd is met de wet in formele zin, te weten het Wetboek van Strafvordering.
Toelichting middel I:
Uit de onderliggende stukken van de strafzaak blijkt het volgende:
1.
Op 2 juni 2010 heeft de Politierechter te 's‑Hertogenbosch de strafzaken van cliënt met de parketnummers 01/069572-09 en 01/071878-09 behandeld. Tevens is tijdens de behandeling van voornoemde strafzaak de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 02/700246-07 behandeld.
2.
De Politierechter heeft verzoeker in de strafzaak veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en heeft de vordering na voorwaardelijke veroordeling afgewezen.
3.
Namens verzoeker is op 16 juni 2010 beroep ingesteld door mr. B.G.M. Frencken, advocaat te 's‑Hertogenbosch.
4.
De oproep van verdachte voor de behandeling van de strafzaak in hoger beroep d.d. 30 juni 2011 is op 11 april, 29 april en 21 juni 2011 naar de adressen van verzoeker verzonden.
5.
Middels het schrijven van het Ressortsparket d.d. 25 mei 2011 is aan de raadsman van verzoeker een verbeterde begeleidende brief bij de dagvaarding verzonden. Middels voornoemde brief is tevens gevraagd naar de verhinderdata voor de periode september, oktober, november en december 2011 (zie bijgevoegd schrijven, prod. 1).
Middels e-mailbericht aan rolzittinghofstrafrecht@rechtspraak.nl is door de advocaat van verzoeker bericht dat vanuit de verdediging er geen onderzoekswensen waren en zijn de verhinderdata doorgegeven.
Voorts merkt verzoeker op dat verzoeker wel schriftelijk is verzocht onderzoekswensen alsmede verhinderdata kenbaar te maken, maar dat op voorhand nimmer om het opgeven van grieven is verzocht.
In het begeleidend schrijven bij de dagvaarding voor de rolzitting is het volgende te lezen:
‘De rolzitting
De rolzitting is in zoverre een formele zitting dat deze door middel van een dagvaarding wordt ingeleid en dat de zaak wordt uitgeroepen. Met de rolzitting neemt het rechtsgeding in hoger beroep een aanvang. Eventuele preliminaire verweren worden echter niet tijdens de rolzitting behandeld, de voordracht van de zaak blijft achterwege en derhalve vindt op de rolzitting ook geen inhoudelijke behandeling van de zaak plaats. Uw aanwezigheid en de aanwezigheid van uw cliënt op de rolzitting is dan ook in beginsel niet noodzakelijk. Met de rolzitting wordt beoogd een goede inschatting te maken van de door voor de verdere behandeling van de zaak benodigde zittingstijd, zodat efficiënter kan worden omgegaan met de beschikbare zittingscapaciteit. In dit verband wordt op de rolzitting geïnventariseerd of er nog onderzoek dient te worden verricht voordat de zaak inhoudelijk behandeld kan worden. Mede aan de hand van deze inventarisatie worden de datum en de benodigde tijd voor die inhoudelijke behandeling bepaald. Behoudens bijzondere omstandigheden is de inhoudelijke behandeling voorzien in de kalendermaand september 2011, oktober 2011, november 2011 of december 2011’.
6.
Uit hetzelfde schrijven is op de tweede pagina het volgende te lezen:
‘In voorkomende gevallen kan het hof vaststellen dat niet is voldaan aan de voorwaarden van art. 408 Sv en hieraan consequenties verbinden. Ook kan het hof, indien er geen grieven zijn ingediend, in voorkomende gevallen gebruikmaken van de bevoegdheid van artikel 416 lid 2 Sv’.
7.
Op 30 juni 2011 heeft de rolzitting plaatsgevonden.
Uit bijgevoegd proces-verbaal terechtzitting van 30 juni 2011 (prod. 2) is gebleken dat de voorzitter de zaak tegen verzoeker heeft doen uitroepen.
Voorts is ter zitting gebleken dat verzoeker alsmede zijn raadsman niet zijn verschenen en dat de dagvaarding van verdachte voor de zitting op een juiste wijze was uitgereikt.
Door de voorzitter werd vastgesteld dat op 11 april en 20 mei 2011 een begeleidende brief bij de dagvaarding (t.b.v. de rolzitting) is gezonden.
De voorzitter merkt op dat in deze (standaard) brief telkens expliciet wordt gewezen op de mogelijkheid tot een niet-ontvankelijkheidsverklaring van het hoger beroep indien naar aanleiding van de rolzitting geen grieven zijn ingediend.
Na voornoemde opmerkingen merkt de voorzitter op dat er namens verzoeker een stelbrief van de raadsman is verzonden alsmede een e-mailbericht bevattende verhinderdata en onderzoekswensen van de raadsman.
De voorzitter stelt dat namens verzoeker geen grieven tegen het vonnis van de eerste rechter zijn aangetroffen.
De advocaat-generaal voert daarop aan dat verdachte niet ontvankelijk in zijn beroep dient te worden verklaard daar niet door verdachte of diens raadsman voor de rolzitting schriftelijk grieven zijn ingediend dan wel op zitting mondeling bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven.
8.
Op 30 juni 2011 heeft het Gerechtshof arrest gewezen.
Uit bijgevoegd arrest is gebleken dat verzoeker middels een (standaard) overweging niet ontvankelijk in zijn hoger beroep is verklaard, dit om de navolgende reden (prod. 3):
‘Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt als volgt: ‘indien de verdachte geen schriftuur inhoudende grieven heeft ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.’
De verdachte heeft niet binnen de in artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van veertien dagen na het instellen van het hoger beroep, en evenmin daarna, grieven tegen het vonnis ingediend.
De verdachte is gedagvaard met inachtneming van het bepaalde in artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte is in hoger beroep niet ter terechtzitting verschenen en heeft derhalve ook niet mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven.
Ambtshalve vind het hof in het vonnis waarvan beroep geen gronden om de zaak in hoger beroep in behandeling te nemen. Gezien het vorenstaande zal het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard’.
9.
In het oude wetsartikel 416 Strafvordering was het volgende bepaald:
‘De verdachte die hoger beroep heeft ingesteld kan onmiddellijk na de voordracht der zaak door den advocaat-generaal mondeling zijne bezwaren tegen het vonnis opgeven.’
10.
Inmiddels is artikel 416 Strafvordering gewijzigd en in 2007 in werking getreden. Inmiddels is artikel 416 Strafvordering als volgt gewijzigd:
- ‘1.
Ingeval hoger beroep is ingesteld door de officier van justitie, geeft de advocaat-generaal bij gelegenheid van de voordracht der zaak mondeling een toelichting op de bezwaren tegen het vonnis. De advocaat-generaal geeft in voorkomende gevallen tevens op waarom door de officier van justitie geen schriftuur houdende grieven is ingediend. Na de voordracht van de advocaat-generaal wordt de verdachte die hoger beroep heeft ingesteld, in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.
- 2.
Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.
- 3.
indien van de zijde van het openbaar ministerie geen schriftuur houdende grieven, als bedoeld in artikel 410, eerste lid, is ingediend, kan het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.’
11.
In aantekening 2 bij artikel 416 in Tekst & Commentaar wordt aangegeven dat de verdachte na voordracht door de advocaat-generaal de mogelijkheid krijgt om mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis van de eerste rechter naar voren te brengen.
12.
Voornoemde lezing is tevens bevestigd in de uitspraken van de Hoge Raad van 25 mei 2010, NJ 2011/80 en Hoge Raad 5 april 2011, LJN: BP 4588.
14.
Ten aanzien van bovengenoemde uitspraken was er sprake van een oproep voor een niet inhoudelijke behandeling.
In beide zaken was de verdachte alsmede de raadsman (net als in onderhavige casus!) niet ter zitting van het hoger beroep verschenen en werd de verdachte niet-ontvankelijk verklaard.
Net als in onderhavige casus werden de verdachten in de zaken van HR 25 mei 2010, NJ 2011/80 en HR 5 april 2011, LJN: BP 4588, niet ontvankelijk verklaard omdat geen bezwaren kenbaar waren gemaakt voorafgaand en / of ten tijde van de zitting.
15.
In de zaken van HR 25 mei 2010, NJ 2011/80 en HR 5 april 2011, LJN: BP 4588, casseerde de Hoge Raad en overwoog de Hoge Raad omtrent de ‘begeleidende’ brief als volgt (citaat betreft HR 25 mei 2010, NJ 2011/80):
‘Die bijsluiter kan immers bezwaarlijk anders worden verstaan dan als inhoudende de mededeling dat de strafzaak in ieder geval op een latere terechtzitting verder — en dan voor de eerste maal inhoudelijk — zou worden behandeld, zodat de verdachte dan alsnog op de voet van art. 416, eerste lid, Sv de gelegenheid zou hebben zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven.’
16.
Naar mening van de verzoeker zijn de zaken van HR 25 mei 2010, NJ 2011/80 en HR 5 april 2011, LJN: BP 4588 overeenkomstig met onderhavige casus.
17.
Ook in onderhavig casus heeft verzoeker nadere informatie gekregen waaruit is gebleken dat de strafzaak niet inhoudelijk zou worden behandeld en dat de zaak op een later tijdstip inhoudelijk zou worden behandeld.
Tevens merkt verzoeker op dat reeds voorafgaand aan de ‘rolzitting’ is gecorrespondeerd door de raadsman omtrent onderzoekswensen en verhinderdata.
18.
Uit de aan verzoeker verstrekte nadere informatie blijkt c.q. valt op te maken dat de rolzitting zelfs niet het karakter heeft van een inhoudelijke of regiezitting, daar er geen preliminaire verweren kunnen worden gevoerd en de zaak tevens niet wordt voorgedragen door de advocaat-generaal.
19.
Het enig verschil tussen de onderhavige casus en de zaken van HR 25 mei 2010, NJ 2011/80 en HR 5 april 2011, LJN: BP 4588, is het feit dat in het begeleidend schrijven van het Gerechtshof bij de dagvaarding voor de rolzitting wordt gewezen op de mogelijkheid dat men niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien voorafgaand aan de zitting geen grieven zijn ingediend.
Echter, uit de bijsluiter welke aan de raadsman van verzoeker is verzonden, is niet gebleken dat ter zitting van de rolzitting mondeling de bezwaren tegen het vonnis kunnen worden ingebracht. Tevens blijkt niet uit voornoemde bijsluiter dat men niet meer de mogelijkheid heeft om bij de inhoudelijke behandeling zijn of haar bezwaren kenbaar kan maken. Anders gezegd er wordt niet gewezen op het feit dat kan worden afgeweken van het wettelijk systeem van artikel 416 Sv.
Verzoeker merkt ten overvloede op dat de rolzitting slechts een summiere voorbereidende functie heeft ten aanzien van de verdere verloop van de (inhoudelijke) procedure.
20.
Voorts meldt verzoeker op dat reeds op voorhand is gecorrespondeerd omtrent onderzoekswensen en verhinderdata en dat nimmer verzocht is om de bezwaren op voorhand op te geven.
21.
Verzoeker is, gelet op hetgeen hierboven is gesteld, van mening dat hij erop mocht vertrouwen dat hij niet voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling en voordat de advocaat-generaal de zaak heeft voorgedragen, niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
Overwegingen verzoeker
22.
Verzoeker is van mening dat hij mocht vertrouwen op het feit dat hij tijdens de inhoudelijke behandeling en na voordracht van de zaak door de advocaat-generaal, nog zijn bezwaren mondeling naar voren zou kunnen brengen.
Conclusie
23.
Gelet op het voorgaande is verzoeker van mening dat de motivering van het Gerechtshof om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren onjuist dan wel onbegrijpelijk is. Immers, verzoeker mocht er van uit gaan dat hij bij de latere inhoudelijke behandeling zijn bezwaren mondeling kenbaar mocht maken.
Toelichting middel II
24.
Ten tweede is verzoeker van mening dat het rolreglement van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch in strijd is met een wet in formele zin, meer in het bijzonder artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering.
25.
Zoals reeds onder punt 6 en 7 is uiteengezet, blijkt uit het begeleidend schrijven van het Gerechtshof bij de dagvaarding voor de rolzitting, dat de rolzitting geen inhoudelijke behandeling is.
26.
Uit de artikelen 410 en 416 van het Wetboek van Strafvordering volgt dat de verdachte in beginsel binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een appèlschriftuur, houdende haar grieven, moet indienen.
Indien de verdachte geen appèlschriftuur kan de verdachte op grond van artikel 416 Wetboek van Strafvordering bij de inhoudelijke behandeling — na voordracht van de advocaat-generaal — haar grieven mondeling kenbaar maken.
27.
De procedure zoals beschreven in het begeleidende schrijven van het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch lijkt af te wijken van het hierboven beschreven systeem van het Wetboek van Strafvordering.
28.
Immers, ondanks het feit dat de rolzitting geen inhoudelijke behandeling betreft, niet wordt voorgedragen door de advocaat-generaal en ter zitting geen preliminaire verweren mogen worden gevoerd, zou volgens de procedure, zoals beschreven in het begeleidend schrijven van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch een verdachte niet-ontvankelijk kunnen / mogen verklaren indien de verdachte niet conform artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering (middels een schriftuur) haar grieven tijdig kenbaar maakt.
29.
Verzoeker is van mening dat de procedure zoals beschreven in het begeleidend schrijven van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch afwijkt en in strijd is met het wettelijk systeem zoals bepaald in het Wetboek van Strafvordering. Immers, men kan op basis van het rolreglement niet-ontvankelijk worden verklaard voordat de zaak door de advocaat-generaal is voorgedragen, hetgeen volgens het Wetboek van Strafvordering niet tot de mogelijkheden behoort.
30.
Verzoeker is van mening dat de procedure, zoals beschreven in het begeleidend schrijven van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, niet dezelfde status heeft als een wet in formele zin. Nu naar mening van verzoeker wordt afgeweken van hetgeen in het Wetboek van Strafvordering is bepaald, is de ‘regeling’ van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch in strijd met de wet in formele zin.
31.
Nu verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard, omdat verzoeker voorafgaand aan de rolzitting geen bezwaren kenbaar heeft gemaakt en voornoemde gang van zaken naar mening van de verzoeker in strijd is met het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering, is verzoeker van mening dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
32.
Het schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's‑Hertogenbosch, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
's‑Hertogenbosch, 12 oktober 2011
Mr. R.J.M. Oerlemans