Vgl. voor andere recente zaken waarin uw College oordeelde dat de motivering van de rechtbank in een procedure ex. art. 552a Sv tekortschoot: HR 4 september 2012, LJN BX4278; HR 29 mei 2012, LJN BW6668; HR 3 januari 2012, LJN BU2053; HR 26 oktober 2010, LJN BN4134 en HR 9 maart 2010, LJN BK9247.
HR, 01-10-2013, nr. 13/00505 B
ECLI:NL:HR:2013:833, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-10-2013
- Zaaknummer
13/00505 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:833, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:857, Contrair
ECLI:NL:PHR:2013:857, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑06‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:833, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑04‑2013
- Vindplaatsen
NJ 2014/278 met annotatie van B.F. Keulen
SR-Updates.nl 2013-0373
Uitspraak 01‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. De Rb heeft de juiste maatstaf aangelegd. De HR heeft in ECLI:NL:HR:2008:BB9890 geoordeeld dat die maatstaf niet een onderzoek vergt naar de proportionaliteit tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de hoogte van het eventueel te ontnemen bedrag, maar dat omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht. Dat geldt ook m.b.t. de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eis van subsidiariteit. De Rb had in de motivering van haar beslissing ervan blijk dienen te geven een onderzoek daarnaar te hebben verricht.
Partij(en)
1 oktober 2013
Strafkamer
nr. 13/00505 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 11 januari 2013, nummer RK 12/1673, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte niet ervan blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of de beginselen van een behoorlijke procesorde ertoe leiden dat het beklag gegrond moet worden verklaard.
2.2.
Bij klaagschrift is verzocht de inbeslaggenomen auto's aan de klager, al dan niet als bewaarder en onder nader te stellen voorwaarden, terug te geven. De Rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard.
2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de klager aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"2. Onder cliënt is een tweetal auto's in beslag genomen (zie bijlage). Het betreft een Iveco, kenteken [AA-00-BB] en een Mitsubishi, kenteken [CC-00-DD]. De goederen zijn in beslag genomen in verband met een berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een kleine € 59.000,- (zie bijgaande brief van het Openbaar Ministerie).
3. Cliënt kan zich met het beslag niet verenigen en verzoekt uw rechtbank deze goederen zo snel mogelijk terug te geven.
4. Cliënt betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan hetgeen het OM hem thans verwijt. Gezien het summiere karakter van de klaagschriftprocedure zal daar thans echter niet nader op worden ingegaan. Namens klager zal ik mij beperken tot het verzoek tot teruggave van de inbeslaggenomen auto's.
5. Reeds meer dan anderhalf jaar geleden is er bij cliënt een huiszoeking gedaan en is hij verdachte geworden in een hennepzaak. Destijds is direct door het Openbaar Ministerie beslag gelegd op een loods die in het bezit is van cliënt. Het Openbaar Ministerie heeft de waarde geschat op € 40.000,- (zie bijgevoegde brief). Na meer dan anderhalf jaar heeft het OM aanvullend beslag gelegd op een tweetal bedrijfsvoertuigen van cliënt.
6. Zoals u uit bijgevoegde documentatie kunt afleiden, heeft cliënt een tuiniersbedrijf. Hij heeft op dit moment drie personeelsleden in dienst. In totaal had hij de beschikking over drie bedrijfsauto's teneinde zijn werkzaamheden te kunnen uitoefenen. De helft van zijn wagenpark is door het beslag niet meer toegankelijk. Dit treft cliënt buitengewoon ernstig in zijn bedrijfsvoering. Hij kan veel minder werk uitoefenen en raakt op korte termijn mogelijk de grootste cliënt kwijt die hij heeft (zie bijgevoegde e-mail). Als hij deze cliënt kwijt raakt, zal hij zijn bedrijf kunnen opdoeken, failliet gaan en de werknemers hun werk verliezen. Voor cliënt is het derhalve van buitengewoon groot belang dat hij op korte termijn zijn bedrijfsauto's terugkrijgt.
7. Aan het Openbaar Ministerie is aangeboden dat ook op een tweetal andere auto's (een bedrijfsauto Iveco kenteken [EE-00-FF] bouwjaar augustus 2008, km stand ca 46.000 en een auto van zijn vrouw, Opel Corsa, [GG-00-HH], bouwjaar februari 2001, km stand 122.000) beslag wordt gelegd en dat vervolgens alle auto's aan cliënt worden gegeven als bewaarder. Op die manier is het Openbaar Ministerie verzekerd van het feit dat er voldoende geld is, mocht het überhaupt tot een ontneming komen terwijl cliënt zijn werk kan uitoefen. Daarbij is ten overvloede aangeboden dat cliënt een bedrag van € 5.000,- als zekerheidstelling overmaakt. Dit is al het geld dat cliënt met moeite bijeen zou kunnen krijgen. Verder is aangeboden dat er beslag op het huis van cliënt wordt gelegd. Anders dan het Openbaar Ministerie in bijgevoegde brief doet vermoeden, is door ondergetekende niet gezegd dat er geen overwaarde op het huis is. Echter wel is aangegeven dat er vermoedelijk geen overwaarde is nu het huis op het hoogtepunt van de woningmarkt is gekocht. Cliënt heeft echter geen geld voor een taxatie. Het OM heeft voornoemd voorstel afgewezen (zie bijgevoegde brief).
8. Op 17 december jl. is telefonisch overleg geweest met de officier van justitie, mevrouw Kattouw. Toen is nogmaals verzocht akkoord te gaan met voornoemd voorstel waarbij bovendien is aangeboden om ook beslag te leggen op een shovel die meneer heeft. Het betreft een shovel van het merk Veniere, type WR363E 9001, bouwjaar 2001. Het serienummer betreft [001]. De nieuwwaarde is volgens cliënt € 80.000,- en nu schat hij de waarde op € 20.000,-. Aangeboden is enerzijds deze shovel in beslag te nemen en cliënt als bewaarder aan te merken zodat hij hiermee zijn werkzaamheden uit kan oefenen. Subsidiair is aangeboden dat de shovel in beslag wordt genomen in plaats van de auto's. Ook hierdoor zullen de werkzaamheden van cliënt ernstig worden bemoeilijkt maar in mindere mate dan het beslag van zijn auto's. Ook dit aanbod is echter telefonisch door de officier van justitie, mevrouw Kattouw, afgewezen.
9. Ter aanvulling hierop kan thans nog de inbeslagname van een drietal aanhangwagens (kentekens [II-00-JJ], [KK-00-LL] en [MM-00-NN]) worden aangeboden, onder voorwaarde dat cliënt als bewaarder wordt aangemerkt en deze aanhangwagens kan blijven gebruiken.
10. Het geschatte ontnemingsbedrag bedraagt ca. € 59.000,-. De overwaarde van de loods is door het OM geschat op € 40.000,-. Dit betekent een verschil van € 19.000,-. De reeds inbeslaggenomen auto's worden door het OM geschat op € 22.000,-. Klager is van mening dat als deze auto's ter bewaring aan hem worden teruggegeven en er aanvullend beslag op de shovel, de twee andere auto's en de drie aanhangwagens wordt gelegd, een eventuele waardevermindering van de auto's als gevolg van tijdsverloop ruimschoots wordt gedekt. Daar komt bij dat het aan het OM te wijten is dat de zaak al bijna twee jaar loopt en schijnbaar vooralsnog niet op zitting wordt gepland. Het gaat derhalve niet aan het tijdsverloop aan cliënt te wijten. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de kans op vervreemding nihil is. Cliënt heeft een bedrijf waarvoor hij de voertuigen nodig heeft, is gevestigd in Nederland en heeft een gezin. Vervreemding van de voertuigen zou het faillissement van zijn bedrijf betekenen terwijl hij daarmee ook strafrechtelijk verder in de problemen zou raken.
11. De verhaalsmogelijkheid is door het aanbod van klager derhalve meer dan gedekt. Niet-teruggave van de vervoersmiddelen onder voorwaarde dat cliënt bewaarder wordt, dan wel het verplaatsen van het beslag naar de shovel i.c.m. de zekerheidstelling van € 5.000,-, is naar mening van klager onredelijk en onbillijk en in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
12. Gezien het bovenstaande verzoekt ondergetekende u namens cliënt het klaagschrift gegrond te verklaren en te bepalen dat in beslaggenomen auto's, al dan niet als bewaarder en onder nader te stellen voorwaarden, aan cliënt worden retour gegeven."
2.4.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Het klaagschrift strekt - op de gronden als daarin vermeld - tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klager van:
- een bestelauto van het merk Iveco, gekentekend [AA-00-BB] en
- een personenauto van het merk Mitsubishi, gekentekend [CC-00-DD].3.
(...)
Ingeval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gelegd beslag dient de rechtbank te beoordelen, of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Verder verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.
Bij de beoordeling van een klaagschrift tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter marginaal te onderzoeken:
a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en
b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
(...)
Vast is komen te staan, dat bedoelde voertuigen op 20 november 2012 op de voet van artikel 94 Sv onder klager in beslag zijn [genomen] en dat daarop - gelet op de tegen klager gerezen verdenking van overtreding van artikel 3, onder B, C en D juncto artikel 11, tweede en derde lid, van de Opiumwet, met machtiging van de rechter-commissaris - vervolgens op 5 december 2012 conservatoir beslag is gelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat het klaagschrift ongegrond behoort te worden verklaard, nu zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Van de zijde van klager is er ter aanvulling op het klaagschrift, zakelijk weergegeven, nog op gewezen, dat:
- onder voorwaarde, dat hij als bewaarder wordt aangemerkt, ook nog de inbeslagname van een drietal aanhangwagens is aangeboden;
- vervreemding van de voertuigen het faillissement van zijn bedrijf zou betekenen, terwijl hij daarmee ook strafrechtelijk verder in de problemen zou raken;
- de verhaalsmogelijkheid door zijn aanbod meer dan gedekt is;
- het niet-teruggeven van de vervoersmiddelen onder de voorwaarde dat hij bewaarder wordt, dan wel het niet-verplaatsen van het beslag naar de shovel in combinatie met de zekerheidstelling van € 5.000,00, onredelijk, onbillijk en in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is.
De rechtbank kan op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer, gelet op voormeld toetsingskader, niet komen tot een ander oordeel, dan dat er jegens klager sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor op de voet van het bepaalde in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat zich vooralsnog niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen."
2.5.
De Rechtbank heeft de juiste maatstaf aangelegd.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB9890, NJ 2008/63 geoordeeld dat die maatstaf niet een onderzoek vergt naar de proportionaliteit tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de hoogte van het eventueel te ontnemen bedrag, maar dat omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht. Dat geldt ook met betrekking tot de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eis van subsidiariteit. Gelet op hetgeen namens de klager is aangevoerd had de Rechtbank in de motivering van haar beslissing ervan blijk dienen te geven een onderzoek daarnaar te hebben verricht.
2.6.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2013.
Conclusie 25‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. De Rb heeft de juiste maatstaf aangelegd. De HR heeft in ECLI:NL:HR:2008:BB9890 geoordeeld dat die maatstaf niet een onderzoek vergt naar de proportionaliteit tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de hoogte van het eventueel te ontnemen bedrag, maar dat omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht. Dat geldt ook m.b.t. de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eis van subsidiariteit. De Rb had in de motivering van haar beslissing ervan blijk dienen te geven een onderzoek daarnaar te hebben verricht.
Nr. 13/00505 Zitting: 25 juni 2013 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [klager] |
1. Bij beschikking van 11 januari 2013 heeft de Rechtbank Noord-Holland het klaagschrift, strekkende tot teruggave van een onder klager inbeslaggenomen bestelauto en een onder klager inbeslaggenomen personenauto, ongegrond verklaard.
2. Namens klager heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel strekt ten betoge dat de Rechtbank ten onrechte geheel is voorbijgegaan aan het standpunt van klager dat het beslag op de twee bedrijfsauto’s onredelijk en onbillijk is en in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en dat de Rechtbank dusdoende haar oordeel onvoldoende met redenen heeft omkleed.
4. In de toelichting op het middel wordt een beroep gedaan op hetgeen de Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 28 september 2010, LJN BM6164, RvdW 2010, 1147:
2.3. Bij de beoordeling van een klaagschrift gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a Sv dient de rechter - voor zover hier van belang - te onderzoeken of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte de verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen (vgl. HR 21 september 1999, LJN ZD1907, NJ 2000, 161).
2.4. Door te overwegen als hiervoor onder 2.2 weergegeven heeft de Rechtbank bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Aldus heeft de Rechtbank de juiste, hiervoor onder 2.3 weergegeven maatstaf aangelegd. Anders dan het middel betoogt, vergt die maatstaf niet een onderzoek naar de proportionaliteit tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de hoogte van het eventueel te ontnemen bedrag. Omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht (vgl. HR 15 januari 2008, LJN BB9890, NJ 2008, 63). Zodanige omstandigheden zijn hier evenwel gesteld noch gebleken. Het middel faalt in zoverre.
5. Daartoe wordt er op gewezen dat bij pleidooi het volgende is aangevoerd:
“6. Zoals u uit bijgevoegde documentatie kunt afleiden, heeft cliënt een tuiniersbedrijf. Hij heeft op dit moment drie personeelsleden in dienst. In totaal had hij de beschikking over drie bedrijfsauto's teneinde zijn werkzaamheden te kunnen uitoefenen. De helft van zijn wagenpark is door het beslag niet meer toegankelijk. Dit treft cliënt buitengewoon ernstig in zijn bedrijfsvoering. Hij kan veel minder werk uitoefenen en raakt op korte termijn mogelijk de grootste cliënt kwijt die hij heeft (zie bijgevoegde e-mail). Als hij deze cliënt kwijt raakt, zal hij zijn bedrijf kunnen opdoeken, failliet gaan en de werknemers hun werk verliezen. Voor cliënt is het derhalve van buitengewoon groot belang dat hij op korte termijn zijn bedrijfsauto’s terugkrijgt.
7. Aan het Openbaar Ministerie is aangeboden dat ook op een tweetal andere auto's (een bedrijfsauto Iveco kenteken [EE-00-FF] bouwjaar augustus 2008, km stand ca 46.000 en een auto van zijn vrouw), Opel Corsa, [GG-00-HH], bouwjaar februari 2001, km stand 122.000) beslag wordt gelegd en dat vervolgens alle auto’s aan cliënt worden gegeven als bewaarder. Op die manier is het Openbaar Ministerie verzekerd van het feit dat er voldoende geld is, mocht het überhaupt tot een ontneming komen terwijl cliënt zijn werk kan uitoefen. Daarbij is ten overvloede aangeboden dat cliënt een bedrag van € 5.000,- als zekerheidstelling overmaakt. Dit is al het geld dat cliënt met moeite bijeen zou kunnen krijgen. Verder is aangeboden dat er beslag op het huis van cliënt wordt gelegd. Anders dan het Openbaar Ministerie in bijgevoegde brief doet vermoeden, is door ondergetekende niet gezegd dat er geen overwaarde op het huis is. Echter wel is aangegeven dat er vermoedelijk geen overwaarde is nu het huis op het hoogtepunt van de woningmarkt is gekocht. Cliënt heeft echter geen geld voor een taxatie. Het OM heeft voornoemd voorstel afgewezen (zie bijgevoegde brief).
8. Op 17 december jl. is telefonisch overleg geweest met de officier van justitie, mevrouw Kattouw. Toen is nogmaals verzocht akkoord te gaan met voornoemd voorstel waarbij bovendien is aangeboden om ook beslag te leggen op een shovel die meneer heeft. Het betreft een shovel van het merk Veniere, type WR363E 9001, bouwjaar 2001.,-. Het serienummer betreft [001]. De nieuwwaarde is volgens cliënt € 80.000,- en nu schat hij de waarde op € 20.000,-. Aangeboden is enerzijds deze shovel in beslag te nemen en cliënt als bewaarder aan te merken zodat hij hiermee zijn werkzaamheden uit kan oefenen. Subsidiair is aangeboden dat de shovel in beslag wordt genomen in plaats van de auto's. Ook hierdoor zullen de werkzaamheden van cliënt ernstig worden bemoeilijkt maar in mindere mate dan het beslag van zijn auto's. Ook dit aanbod is echter telefonisch door de officier van justitie, mevrouw Kattouw, afgewezen.
9. Ter aanvulling hierop kan thans nog de inbeslagname van een drietal aanhangwagens (kentekens [II-00-JJ], [KK-00-LL] en [MM-00-NN]) worden aangeboden, onder voorwaarde dat cliënt als bewaarder wordt aangemerkt en deze aanhangwagens kan blijven gebruiken.
10. Het geschatte ontnemingsbedrag bedraagt ca. € 59.000,-. De overwaarde van de loods is door het OM geschat op € 40.000,-. Dit betekent een verschil van € 19.000,-. De reeds inbeslaggenomen auto's worden door het OM geschat op € 22.000,-. Klager is van mening dat als deze auto's ter bewaring aan hem worden teruggegeven en er aanvullend beslag op de shovel, de twee andere auto's en de drie aanhangwagens wordt gelegd, een eventuele waardevermindering van de auto's als gevolg van tijdsverloop ruimschoots wordt gedekt. Daar komt bij dat het aan het OM te wijten is dat de zaak al bijna twee jaar loopt en schijnbaar vooralsnog niet op zitting wordt gepland. Het gaat derhalve niet aan het tijdsverloop aan cliënt te wijten. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de kans op vervreemding nihil is. Cliënt heeft een bedrijf waarvoor hij de voertuigen nodig heeft, is gevestigd in Nederland en heeft een gezin. Vervreemding van de voertuigen zou het faillissement van zijn bedrijf betekenen terwijl hij daarmee ook strafrechtelijk verder in de problemen zou raken.
11. De verhaalsmogelijkheid is door het aanbod van klager derhalve meer dan gedekt. Niet-teruggave van de vervoersmiddelen onder voorwaarde dat cliënt bewaarder wordt, dan wel het verplaatsen van het beslag naar de shovel i.c.m. de zekerheidstelling van € 5.000,-, is naar mening van klager onredelijk en onbillijk en in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.”
6. Namens klager is aangevoerd dat het onderhavige beslag voor de bedrijfsvoering van zijn tuiniersbedrijf zo ingrijpend is dat hij vreest dat dit failliet zal gaan terwijl er een vorm van beslag mogelijk is die dat gevolg niet zal hebben, met name niet wanneer hij als bewaarder over de inbeslaggenomen voorwerpen wordt aangesteld en deze voor zijn bedrijfsvoering kan blijven gebruiken. Daar heeft de Officier van Justitie echter tegenovergesteld dat hij niet op een ter zake door verdachte gedaan voorstel wenst in te gaan omdat klagers voorstel betekent dat het beslagene “in no time” in waarde zal dalen. Dat laatste is door of namens klager niet bestreden. In die omstandigheden doet zich niet het geval voor dat de rechter in zijn beschikking ervan blijk had dienen te geven onderzoek te hebben verricht naar de vraag of door het beslag beginselen van behoorlijke procesorde zijn geschonden, in het bijzonder het beginsel van de proportionaliteit.
7. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Beroepschrift 03‑04‑2013
De Hoge Raad der Nederlanden te 's‑Gravenhage
SCHRIFTUUR IN CASSATIE
Geacht College,
Ondergetekende,
mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, kantoorhoudende op het adres Nieuwe Gracht 37 (2011 NC) te Haarlem (Cleerdin & Hamer Advocaten), die in deze zaak bepaaldelijk gevolmachtigd is door rekwirant in cassatie:
de heer [rekwirant],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ([land]),
wonende op het adres [adres] te [woonplaats],
heeft hierbij de eer aan uw College te doen toekomen een schriftuur in cassatie ten vervolge op het tijdig ingestelde beroep in cassatie tegen de beschikking, van de rechtbank te Haarlem gewezen tegen rekwirant in de beklagzaak met het raadkamernummer 12/1673 (parketnummer 15/660101-11).
In deze zaak heeft de rechtbank te Haarlem bij beschikking van 11 januari 2013 het namens rekwirant op 18 december 2012 ingediende klaagschrift ongegrond verklaard.
Het genoemde klaagschrift komt er samengevat op neer dat er op 20 november 2012 onder rekwirant een tweetal bedrijfsauto's in beslag zijn genomen op grond van art. 94 Sv. Op die auto's is vervolgens op 5 december 2012 conservatoir beslag gelegd. Dit in verband met de omstandigheid dat rekwirant wordt verdacht van het telen van hennep, althans betrokkenheid daarbij en in verband daarmee mogelijk een geldboete dan wel een ontnemingsmaatregel wordt opgelegd. In het dossier bevindt zich een machtiging conservatoir beslag waaruit volgt dat het in casu gaat om een machtiging tot het leggen van conservatoir beslag tot een maximum van ruim € 58.000,-. Uit de bijlage bij de vordering tot het verstrekken van die machtiging blijkt dat de in beslag genomen auto's zijn geschat op een totale waarde van € 22.000,-. Voorafgaand aan het indienen van het in deze procedure aan de orde zijnde klaagschrift is namens rekwirant door de raadsman van rekwirant, mr. T. de Bont, uitvoerig geprobeerd om het openbaar ministerie alternatieven te bieden voor het hier aan de orde zijnde beslag op de twee bedrijfsauto's, welke auto's rekwirant namelijk dringend nodig heeft in verband met zijn hoveniersbedrijf. De aangeboden alternatieven hebben het openbaar ministerie er echter niet toe kunnen brengen dat het beslag op de bedrijfsauto's werd opgeheven dan wel rekwirant als bewaarder van die auto's werd aangewezen. Daarom is via het klaagschrift aan de rechtbank verzocht te beslissen tot teruggave van de twee bedrijfsauto's.
De rechtbank Haarlem heeft bij beschikking d.d. 11 januari 2013 het klaagschrift ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is namens rekwirant cassatieberoep ingesteld.
Rekwirant voert het navolgende middel van cassatie aan:
Schending van de artt. 94, 116 en/of 552a Sv, althans en in elk geval schending en/of onjuiste toepassing van het recht en/of verzuim van vormen
Meer in het bijzonder heeft het Hof het beklag van rekwirant ten onrechte ongegrond verklaard, althans ten onrechte en op onjuiste en/of onbegrijpelijke gronden geoordeeld dat het klaagschrift van rekwirant ongegrond behoorde te worden verklaard, althans is de ongegrondverklaring van het klaagschrift en de afwijzing van het verzoek tot teruggave aan rekwirant van de inbeslaggenomen twee bedrijfsauto's onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd en/of heeft de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift ten onrechte alleen onderzocht of het beslag gelet op de verdenking jegens rekwirant toelaatbaar was en of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, rekwirant een geldboete dan wel ontnemingsmaatregel zal opleggen, althans is niet (zonder nadere toelichting) begrijpelijk dat de rechtbank overweegt dat het klaagschrift in verband met het geldende toetsingskader ongegrond diende te worden verklaard, aangezien het in casu — gelet op wat er door de verdediging in raadkamer is aangevoerd — volstaan met het wijzen op dat toetsingskader getuigt van een te beperkte en daarmee (rechtens) onjuiste opvatting over de omvang van de beoordeling van het hier aan de orde zijnde klaagschrift, nu immers bij de beoordeling van de vraag of de verzochte teruggave gelast diende te worden door de rechtbank ook onderzocht had moeten worden of de beginselen van een behoorlijke procesorde dienden te leiden tot teruggave van de in beslag genomen bedrijfsauto's. De rechtbank heeft dat onderzoek ten onrechte niet verricht, althans van dat onderzoek ten onrechte geen blijk gegeven. De beslissing van de rechtbank kan daarom niet in stand blijven.
Toelichting
Blijkens het proces-verbaal zoals dat is opgemaakt naar aanleiding van de raadkamerzitting d.d. 7 januari 2013 heeft de raadsman van rekwirant aldaar het woord gevoerd aan de hand van de ter zitting overgelegde pleitnotities. Die pleitnotities behelzen het navolgende:
- ‘2.
Onder cliënt is een tweetal auto's in beslag genomen (zie bijlage). Het betreft een Iveco, kenteken [AA-00-BB] en een Mitsubishi, kenteken [CC-00-DD]. De goederen zijn in beslag genomen in verband met een berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een kleine € 59.000,- (zie bijgaande brief van het Openbaar Ministerie).
- 3.
Cliënt kan zich met het beslag niet verenigen en verzoekt uw rechtbank deze goederen zo snel mogelijk terug te geven.
- 4.
Cliënt betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan het hetgeen het OM hem thans verwijt. Gezien het summiere karakter van de klaagschriftprocedure zal daar thans echter niet nader op worden ingegaan. Namens klager zal ik mij beperken tot het verzoek tot teruggave van de inbeslaggenomen auto's.
- 5.
Reeds meer dan anderhalf jaar geleden is er blij cliënt een huiszoeking gedaan en is hij verdachte geworden in een hennepzaak. Destijds is direct door het Openbaar Ministerie beslag gelegd op een loods die in het bezit is van cliënt. Het Openbaar Ministerie heeft de waarde geschat op € 40.000,- (zie bijgevoegde brief). Na meer dan anderhalf jaar heeft het OM aanvullend beslag gelegd op een tweetal bedrijfsvoertuigen van cliënt.
- 6.
Zoals u uit bijgevoegde documentatie kunt afleiden, heeft cliënt een tuiniersbedrijf. Hij heeft op dit moment drie personeelsleden in dienst. In totaal had hij de beschikking over drie bedrijfsauto's teneinde zijn werkzaamheden te kunnen uitoefenen. De helft van zijn wagenpark is door het beslag niet meer toegankelijk. Dit treft cliënt buitengewoon ernstig in zijn bedrijfsvoering. Hij kan veel minder werk uitoefenen en raakt op korte termijn mogelijk de grootste cliënt kwijt die hij heeft (zie bijgevoegde e-mail). Als hij deze cliënt kwijt raakt, zal hij zijn bedrijf kunnen opdoeken, failliet gaan en de werknemers hun werk verliezen. Voor cliënt is het derhalve van buitengewoon groot belang dat hij op korte termijn zijn bedrijfsauto's terugkrijgt.
- 7.
Aan het Openbaar Ministerie is aangeboden dat ook op een tweetal andere auto's (een bedrijfsauto Iveco kenteken [EE-00-FF] bouwjaar augustus 2008, km stand ca 46.000 en een auto van zijn vrouw), Opel Corsa, [GG-00-HH], bouwjaar februari 2001, km stand 122.000) beslag wordt gelegd en dat vervolgens alle auto's aan cliënt worden gegeven als bewaarder. Op die manier is het Openbaar Ministerie verzekerd van het feit dat er voldoende geld is, mocht het überhaupt tot een ontneming komen terwijl cliënt zijn werk kan uitoefen. Daarbij is ten overvloede aangeboden dat cliënt een bedrag van € 5.000,- als zekerheidstelling overmaakt. Dit is al het geld dat cliënt met moeite bijeen zou kunnen krijgen. Verder is aangeboden dat er beslag op het huis van cliënt wordt gelegd. Anders dan het Openbaar Ministerie in bijgevoegde brief doet vermoeden, is door ondergetekende niet gezegd dat er geen overwaarde op het huis is. Echter wel is aangegeven dat er vermoedelijk geen overwaarde is nu het huis op het hoogtepunt van de woningmarkt is gekocht. Cliënt heeft echter geen geld voor een taxatie. Het OM heeft voornoemd voorstel afgewezen (zie bijgevoegde brief).
- 8.
Op 17 december jl. is telefonisch overleg geweest met de officier van justitie, mevrouw Kattouw. Toen is nogmaals verzocht akkoord te gaan met voornoemd voorstel waarbij bovendien is aangeboden om ook beslag te leggen op een shovel die meneer heeft. Het betreft een shovel van het merk Veniere, type WR363E 9001, bouwjaar 2001. ,-. Het serienummer betreft [001]. De nieuwwaarde is volgens cliënt € 80.000,- en nu schat hij de waarde op € 20.000,-. Aangeboden is enerzijds deze shovel in beslag te nemen en cliënt als bewaarder aan te merken zodat hij hiermee zijn werkzaamheden uit kan oefenen. Subsidiair is aangeboden dat de shovel in beslag wordt genomen in plaats van de auto's. Ook hierdoor zullen de werkzaamheden van cliënt ernstig worden bemoeilijkt maar in mindere mate dan het beslag van zijn auto's. Ook dit aanbod is echter telefonisch door de officier van justitie, mevrouw Kattouw, afgewezen.
- 9.
Ter aanvulling hierop kan thans nog de inbeslagname van een drietal aanhangwagens (kentekens [II-00-JJ], [KK-00-LL] en [MM-00-NN]) worden aangeboden, onder voorwaarde dat cliënt als bewaarder wordt aangemerkt en deze aanhangwagens kan blijven gebruiken.
- 10.
Het geschatte ontnemingsbedrag bedraagt ca. € 59.000,-. De overwaarde van de loods is door het OM geschat op € 40.000,-. Dit betekent een verschil van € 19.000,-. De reeds inbeslaggenomen auto's worden door het OM geschat op € 22.000,-. Klager is van mening dat als deze auto's ter bewaring aan hem worden teruggegeven en er aanvullend beslag op de shovel, de twee andere auto's en de drie aanhangwagens wordt gelegd, een eventuele waardevermindering van de auto's als gevolg van tijdsverloop ruimschoots wordt gedekt. Daar komt bij dat het aan het OM te wijten is dat de zaak al bijna twee jaar loopt en schijnbaar vooralsnog niet op zitting wordt gepland. Het gaat derhalve niet aan het tijdsverloop aan cliënt te wijten. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de kans op vervreemding nihil is. Cliënt heeft een bedrijf waarvoor hij de voertuigen nodig heeft, is gevestigd in Nederland en heeft een gezin. Vervreemding van de voertuigen zou het faillissement van zijn bedrijf betekenen terwijl hij daarmee ook strafrechtelijk verder in de problemen zou raken.
- 11.
De verhaalsmogelijkheid is door het aanbod van klager derhalve meer dan gedekt. Niet-teruggave van de vervoersmiddelen onder voorwaarde dat cliënt bewaarder wordt, dan wel het verplaatsen van het beslag naar de shovel i.c.m. de zekerheidstelling van € 5.000,- ,is naar mening van klager onredelijk en onbillijk en in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
- 12.
Gezien het bovenstaande verzoekt ondergetekende u namens cliënt het klaagschrift gegrond te verklaren en te bepalen dat in beslaggenomen auto's, al dan niet als bewaarder en onder nader te stelen voorwaarden, aan cliënt worden retour gegeven.’
De rechtbank overweegt in de naar aanleiding van het in deze zaak ingediende klaagschrift gegeven beschikking d.d. 11 januari 2013 onder meer — en voor zover hier met name van belang — het volgende:
‘Ingeval van een beklad van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gelegd beslag dient de rechtbank te beoordelen, of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Verder verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrecht, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.
Bij de beoordeling van een klaagschrift tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv, dient de rechter marginaal te onderzoeken:
- a.
of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte tot een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
3. Beoordeling
Vast is komen te staan, dat bedoelde voertuigen op 20 november 2012 op de voet van artikel 94 Sv onder klager in beslag zijn en dat daarop — gelet op de tegen klager gerezen verdenking van overtreding van artikel 3, onder B, C en D juncto artikel 11, tweede en derde lid, van de Opiumwet, met machtiging van de rechter-commissaris — vervolgens op 5 december 2012 conservatoir beslag is gelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat het klaagschrift ongegrond behoort te worden verklaard, nu zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Van de zijde van klager is er ter aanvulling op het klaagschrift, zakelijk weergegeven, nog op gewezen dat:
- —
onder voorwaarde, dat hij als bewaarder wordt aangemerkt, ook nog de inbeslagname van een drietal aanhangwagens is aangeboden;
- —
vervreemding van de voertuigen het faillissement van zijn bedrijf zou betekenen, terwijl hij daarmee ook strafrechtelijk verder in de problemen zou raken;
- —
de verhaalsmogelijkheid door zijn aanbod meer dan gedekt is;
- —
het niet-teruggegeven van de vervoersmiddelen onder de voorwaarde dat hij bewaarder wordt, dan wel het niet-verplaatsen van het beslag naar de shovel in combinatie met de zekerheidsstelling van € 5.000,00, onredelijk, onbillijk en in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is.
De rechtbank kan op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer, gelet op voormeld toetsingskader, niet komen tot een ander oordeel, dan dat er jegens klager sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor op de voet van het bepaalde in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat zich vooralsnog niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Op grond van het vorenstaande dient derhalve met inachtneming van de betrekkelijke wetsartikelen te worden beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het klaagschrift ongegrond;’
Het door de rechtbank in de genoemde beschikking vermelde toetsingskader is, mede gelet op het (overzichts-)beschikking d.d. 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010, 654, in beginsel juist. Wat de rechtbank echter naar het oordeel van rekwirant ten onrechte niet onder ogen heeft gezien, althans niet heeft uitgesproken, is dat indien hetgeen in raadkamer wordt aangevoerd daartoe aanleiding geeft óók toetsing aan de beginselen van een behoorlijke procesorde ertoe kan leiden dat geconcludeerd moet worden dat het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard en de teruggave van in beslag genomen goederen dient te worden gelast. Dat maakt dat, indien hetgeen in raadkamer is aangevoerd daartoe aanleiding geeft, de rechter in voorkomende gevallen ook zal moeten motiveren waarom de beginselen van een behoorlijke procesorde niet leiden tot gegrondverklaring van het beklag en/of teruggave van de in beslag genomen goederen aan de klager. Naar het oordeel van rekwirant doet zich in de onderhavige zaak in ieder geval een dergelijke situatie voor. Door in de onderhavige zaak enkel te beoordelen of ten tijde van de beslissing sprake was van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen, heeft de rechtbank, gelet op hetgeen in raadkamer namens rekwirant is aangevoerd, een te beperkte toets aangelegd, althans heeft de rechtbank er ten onrechte geen blijk van gegeven te hebben onderzocht of de beginselen van een behoorlijke procesorde wellicht (wel) tot gegrondverklaring van het beklag en tot teruggave van de twee bedrijfsauto's diende te leiden.
Blijkens hetgeen in raadkamer is aangevoerd is het beslag op de hier aan de orde zijnde bedrijfsauto's gelegd in verband met een mogelijke ontnemingsvordering ter hoogte van maximaal ruim € 58.000,-. Ook blijkt daaruit dat er eerder al beslag was gelegd op een aan rekwirant toebehorende loods, waarvan de waarde wordt getaxeerd op € 40.000,-. Blijkens hetgeen door de raadsman van rekwirant op de zitting van 7 januari 2013 is aangevoerd (en door de officier van justitie en de rechtbank niet is weersproken), heeft rekwirant de in beslag genomen bedrijfsauto's dringend nodig in verband met zijn bedrijf en belemmert het niet kunnen beschikken over die auto's hem ernstig in zijn bedrijfsvoering. Het voortbestaan van zijn bedrijf staat op het spel en daarmee ook het werk van zijn werknemers.
Uit de hierboven weergegeven pleitnotities blijkt dat namens rekwirant en richting de officier van justitie is aangeboden het beslag uit te breiden en ook beslag te leggen op twee andere auto's waarna rekwirant dan vervolgens als bewaarder van alle auto's diende te worden aangewezen. In aanvulling daarop is aangeboden een bedrag van € 5.000,- (als zekerheidsstelling) over te maken naar justitie. Ook is aangeboden om beslag te (laten) leggen op een shovel van rekwirant, welke shovel een nieuwwaarde heeft van € 80.000,- en waarvan de waarde door rekwirant werd geschat op € 20.000,-. Daarbij zou rekwirant dan het liefst vervolgens als bewaarder van die shovel worden aangewezen, zodat hij niet alleen over de shovel, maar ook over zijn bedrijfsauto's zou kunnen beschikken, maar subsidiair is ook aangeboden dat er beslag kon worden gelegd op de shovel in plaats van de nu in beslag genomen bedrijfsauto's, omdat zijn bedrijfsvoering meer wordt bemoeilijkt door de inbeslagname van de auto's dan door de eventuele inbeslagname van de shovel, terwijl de waarde van het beslag daardoor niet (noemenswaardig) zou verminderen. Tot slot is ook nog voorgesteld beslag te leggen op een drietal aanhangwagens (wederom onder de voorwaarde dat rekwirant als bewaarder zou worden aangemerkt) en hij die aanhangwagens dus zou kunnen blijven gebruiken. In het bijzonder is wat dat betreft van belang hetgeen onder punt 10 van de pleitnotities is aangevoerd. Onder punt 11 van de pleitnotities is uitdrukkelijk opgemerkt dat het niet ingaan op de door/namens rekwirant aangeboden alternatieven onredelijk en onbillijk is en in strijd is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarom werd aan de rechtbank verzocht de teruggave van de in beslag genomen bedrijfsauto's te gelasten.
Los van de omstandigheid dat de door de rechtbank in de beschikking opgenomen weergave van wat er van de zijde van rekwirant zou zijn aangevoerd de lading daarvan niet dekt, moet worden geconcludeerd dat de rechtbank in casu ten onrechte niet is ingegaan op hetgeen namens rekwirant aan het verzoek tot teruggave ten grondslag is gelegd. Er werd immers niet betoogd dat er geen sprake zou zijn van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd of dat zich het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan rekwirant een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Er werd daarentegen uitvoerig aangevoerd dat rekwirant de officier van justitie allerlei alternatieven had aangeboden waardoor justitie nog steeds verzekerd zou zijn van de mogelijkheid tot verhaal (indien er in de toekomst inderdaad een ontnemingsmaatregel van ten hoogste ruim € 58.000,- zou worden opgelegd), maar rekwirant in ieder geval zijn bedrijf zou kunnen blijven uitoefenen. De officier van justitie wenste op geen van de aangeboden alternatieven in te gaan, hetgeen door de verdediging als onredelijk en onbillijk en als in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit werd bestempeld. Op dat betoog is de rechtbank met geen woord ingegaan in de motivering van de ongegrondverklaring van het beklag. De rechtbank heeft zich ten onrechte beperkt tot toetsing aan de onder 2 in de beschikking weergegeven toetsingsmaatstaven. Dat getuigt — gelet op hetgeen in raadkamer namens rekwirant is aangevoerd — naar het oordeel van rekwirant van een onjuiste opvatting omtrent de omvang van de toetsing van de gerechtvaardigdheid van het voortduren van het beslag in een procedure als de onderhavige. In dat kader is van belang hetgeen Mevis schrijft in zijn noot onder NJ 2010, 654:
‘4.1
De Hoge Raad bespreekt eerst het ‘summiere karakter’ van de procedure. Dat schuilt vooral in het feit dat de beklagrechter niet op het oordeel van de strafrechter in hoofd- of ontnemingsprocedure vooruit kan of moet lopen, noch, zo kan er met verwijzing naar rov. 2.13 alvast aan worden toegevoegd, de rechter in de beklagprocedure een finaal oordeel geeft of moet geven over civielrechtelijke rechtsverhoudingen.
(…)
4.3
Tegelijkertijd moet er op worden gewezen dat ‘men ’ (lees: de feitenrechter tot wie het arrest is gericht) zich niet op dat summiere karakter moet verkijken. Er moet worden beslist naar alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag; het ‘summiere karakter ’ is geen vrijbrief om minder dan noodzakelijk naar feitenkwesties te kijken, bijvoorbeeld met betrekking tot de proportionaliteit van het voortduren van beslag waartegen beklag wordt gedaan, een toets waarvan volgens de Hoge Raad overigens slechts onder bijzondere omstandigheden uit de beschikking hoeft te blijken: HR 28 september 2009, LJN BM6164. (…)’
In casu is de rechtbank in de door Mevis genoemde valkuil gevallen. Uit het door Mevis aangehaalde arrest, te weten HR 28 september 2010, LJN BM6164, blijkt dat uw College daarin (zoals overigens in eerdere rechtspraak ook al was gebeurd) heeft aangegeven dat omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven onderzoek te hebben verricht naar de proportionaliteit tussen de waarde van de in beslag genomen voorwerpen en de hoogte van het eventueel te ontnemen bedrag. Aangenomen moet worden dat omstandigheden van het geval (anders gezegd: hetgeen er in het klaagschrift en in raadkamer is aangevoerd) ertoe kunnen (kan) leiden dat dat ook het geval is indien niet zozeer de proportionaliteit aan de orde is gesteld, maar juist is betoogd dat het voortduren van het beslag in strijd is met het beginsel van subsidiariteit en/of het verbod van willekeur (in de strafrechtspraak ook wel omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Daarvan uitgaande moet worden geconcludeerd dat de in onderhavige zaak door de rechtbank voor de ongegrondverklaring van het beklag gegeven motivering, tegen de achtergrond van hetgeen door en namens klager in het klaagschrift en in raadkamer naar voren is gebracht, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk is.1.
Opmerking verdient dat naar het oordeel van rekwirant de beginselen van een behoorlijke procesorde, waaronder de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, mee kunnen brengen dat de opstelling van het openbaar ministerie in de aanloop naar het indienen van een klaagschrift (of anders gezegd: de opstelling van het openbaar ministerie met betrekking tot het voortduren van het beslag), bijvoorbeeld indien redelijke alternatieven voor de beslaglegging worden aangeboden en het openbaar ministerie weigert daarop in te gaan, in voorkomende gevallen tot de conclusie leidt dat het openbaar ministerie zich zodanig onredelijk opstelt dat zich de situatie voortdoet waarin gesteld kan worden dat een redelijk handelend lid van het openbaar ministerie de aangeboden alternatieven niet zonder meer naast zich neer had mogen leggen en dat, indien dat wel is gebeurd, een klaagschrift als bedoelt in art. 552a Sv om die reden gegrond verklaard moet kunnen worden en om die reden dus ook de teruggave van de in beslag genomen goederen dient te kunnen worden gelast.2.
Gelet op al het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat de beschikking van de rechtbank niet in stand kan blijven.
Het is op bovengenoemde gronden dat rekwirant uw College eerbiedig verzoekt om de beschikking van de rechtbank te Haarlem van 11 januari 2013 te vernietigen en een zodanige uitspraak te doen als uw College juist en noodzakelijk voorkomt.
De bijzonderlijk gevolmachtigde,
mr B.P. de Boer
Haarlem, 3 april 2013
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 03‑04‑2013
Zie HR 6 november 2012, LJN BX4280, NJ 2013, 109 en HR 19 maart 2012, LJN BZ4478.