HR, 18-11-2008, nr. 01498/07
ECLI:NL:HR:2008:BD6359
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-11-2008
- Zaaknummer
01498/07
- LJN
BD6359
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BD6359, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑11‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD6359
ECLI:NL:HR:2008:BD6359, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑11‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD6359
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑08‑2007
- Vindplaatsen
NJ 2009, 117 met annotatie van J.M. Reijntjes
Conclusie 18‑11‑2008
Inhoudsindicatie
359.2 Sv. De afwijking van het standpunt van de verdediging vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging. CAG: anders.
Nr. 01498/07
Mr. Vellinga
Zitting: 24 juni 2008
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft de verdachte wegens 1. "verkrachting" en 2. primair "poging tot zware mishandeling", veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf.
2. Namens de verdachte heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft verzuimd te antwoorden op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van aangeefster dusdanig onbetrouwbaar zijn dat zij niet aan de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde ten grondslag kunnen worden gelegd.
4. Ten laste van de verdachte is onder 1 en 2 primair respectievelijk bewezenverklaard dat:
"hij op 5 september 2005 in [plaats] door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van genoemde [slachtoffer] gebracht en bestaande dat geweld hierin dat verdachte genoemde [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geslagen en gestompt en geschopt/getrapt en het hoofd van [slachtoffer] heeft vastgepakt en omklemd en genoemde [slachtoffer] aan de haren heeft meegesleurd en [slachtoffer] hardhandig heeft beetgepakt en met genoemde [slachtoffer] heeft geworsteld en [slachtoffer] op een bed geduwd en de kin van [slachtoffer] stevig heeft beetgepakt en van links naar rechts heen en weer heeft bewogen en vervolgens de kleding van [slachtoffer] uitgetrokken en de benen van [slachtoffer] heeft beetgepakt en daarbij de knieën van [slachtoffer] tegen haar borst heeft gedrukt en gedrukt gehouden;
hij op 5 september 2005 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] meermalen in het gezicht en tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft geschopt en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid"
5. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen, voor zover hier van belang inhoudende:
"1. Centraal voor de beoordeling van de onderhavige zaak staat, getuige ook het vonnis van de rechtbank, de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. ()
Ik zal vandaag, net als in eerste aanleg is gedaan, uitgebreid stilstaan bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en concluderen dat op basis van haar verklaringen niet tot een bewezenverklaring dient te worden gekomen.
()
Feit 1: verkrachting
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
11. Ik zei het al, in feite valt of staat de zaak met de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Ik zal aan de hand van verschillende aspecten op die betrouwbaarheid hierna uitvoerig ingaan.
Aard van de relatie
12. Aangeefster verklaart dat zij in de periode voorafgaand aan haar vakantie al verschillende keren min of meer gedwongen seksueel contact had met cliënt en dat cliënt daarbij gewelddadig of in ieder geval zeer ruw met haar omging. Voor zover aangeefster in deze verklaringen zou kunnen worden gevolgd, wordt allereerst opgemerkt dat het opmerkelijk is dat zij desondanks geen einde maakt aan de relatie, maar naar cliënt blijft terugkomen en met hem naar bed blijft gaan. Dit is te meer frappant nu de familie van aangeefster fel gekant was tegen de relatie van aangeefster met cliënt (zie bijvoorbeeld sms-bericht van aangeefster aan cliënt op 7 juli 2005, om 00.10 uur, dossierpagina 72; verklaring vader aangeefster, dossierpagina 109 en RCverklaring getuige [betrokkene 5] van 13 november 2006).
13. Gevraagd naar een verklaring geeft aangeefster bij de RC aan dat zij eigenwijs is, mensen graag het voordeel van de twijfel geeft en cliënt wilde laten zien dat ze wel wat waard is. Om waardering te krijgen is aangeefster toch met cliënt naar bed gegaan. Uiteraard is het mogelijk dit toe te schrijven aan het feit dat cliënt zowel fysiek als in leeftijd een overwicht had over aangeefster, maar aangeefster wekt niet de indruk een weerloos slachtoffer te zijn dat niet voor zichzelf kon opkomen. Als gezegd, verklaart ze dat ze eigenwijs is en volgens haar verklaring bij de RC heeft ze cliënt op de donderdag voordat ze voor het eerst met hem naar bed ging 'duidelijk gemaakt dat ze nog geen relatie met hem had omdat ze hem nog niet goed genoeg kende'. En daar komt bij dat aangeefster, ondanks dat ze naar later zegt bezwaren had tegen sex met cliënt, in de periode voor haar vakantie cliënt bijna dagelijks ziet en veelvuldig met hem naar bed is geweest.
14. De gestelde gewelddadige aard van de relatie blijkt ook op geen enkele manier uit de sms-berichten die aangeefster aan cliënt heeft verstuurd in de periode waarin cliënt haar zo gewelddadig tot sex zou hebben gedwongen. Integendeel, uit de berichten komt veeleer het beeld naar voren van een smoorverliefd meisje.
15. En de wijze waarop aangeefster beweerdelijk door cliënt werd behandeld, was ook niet de reden om bij terugkeer van haar vakantie een einde aan de relatie te maken. Uit de aangifte en haar verklaringen bij de RC, maar ook de weergave van de verklaringen van aangeefster door haar vriendinnen [betrokkene 6 en 1], blijkt dat het feit dat cliënt gelogen zou hebben over zijn leeftijd hierbij een belangrijke factor was, evenals zijn bezitterigheid. Nergens lezen we iets terug over de manier waarop cliënt aangeefster zou hebben behandeld.
16. Wat betreft de gestelde gewelddadige aard van de relatie moet dan ook worden vastgesteld dat die niet volgt uit, of zelfs maar in enige mate wordt gesteund door de inhoud van het dossier. Ook op dit onderdeel hebben we het enkel te doen met de verklaringen van aangeefster.
Getuigen
17. De door aangeefster gestelde gebeurtenissen op 5 september 2005, in het bij zonder de gewelddadigheden in de woning van cliënt, vinden geen steun in de verklaringen van [betrokkene 4], de huisgenoot van cliënt die op enig moment tussenbeide is gekomen. Aangeefster verklaart in haar aangifte uitvoerig over hoe de ruzie tussen haar en cliënt nog doorging ook nadat [betrokkene 4] de kamer binnen was gekomen, bijvoorbeeld dat cliënt de keukenla zou hebben opengetrokken om daar een mes uit te pakken. Uit de verklaring van [betrokkene 4] zelf daarentegen komt naar voren dat nadat hij tussenbeide kwam hij er goeddeels in slaagde aangeefster en cliënt uit elkaar te houden.
18. De rechtbank selecteert uit de verklaringen van aangeefster en [betrokkene 4] een van de weinige punten waarop enige mate van overeenkomst bestaat en legt die vervolgens ten grondslag aan haar conclusie dat niet kan worden gezegd dat het relaas van aangeefster over de mishandeling niet door de ter plekke aanwezige getuige [betrokkene 4] wordt bevestigd. Kennelijk weegt voor de rechtbank een enkele overeenkomst tussen twee verklaringen zwaarder dan een heel scala aan divergenties, waarmee het oordeel van de rechtbank op dit punt voor de verdediging onbegrijpelijk is. De overweging van de rechtbank dat de omstandigheid dat [betrokkene 4] kosteloos bij cliënt in huis woont wellicht van invloed is geweest op zijn verklaring, overtuigt niet. Deze overweging is in hoge mate speculatief. Wat daarbij opvalt is dat de rechtbank deze getuige niet op zitting gehoord heeft, en deze overtuiging dus niet heeft gebaseerd op eigen waarneming van bijvoorbeeld het gedrag van de getuige bij de ondervraging. De rechtbank is voor deze overtuiging geheel afgegaan op het proces-verbaal van verhoor bij de politie. Gezien het hoge speculatieve gehalte van deze overtuiging is dat geen bevredigende aanpak geweest. Ik verzoek uw Hof dan ook te volstaan met de constatering dat getuige [betrokkene 4] het verhaal van aangeefster niet of nauwelijks ondersteunt, en het verhaal van cliënt wel.
19. Bij de rechtbank is verder reeds gewezen op de discrepanties tussen de aangifte en de verklaringen van haar vriendinnen [betrokkene 6 en 1]. Zo verklaart [betrokkene 6] dat aangeefster haar zou hebben verteld dat cliënt haar een aantal keren met zijn voet in de buik heeft geschopt en dat hij haar met een mes hebben bedreigd. Daarnaast verklaart [betrokkene 6] dat zij op 6 september zag dat aangeefster een dik rechteroog had en een wond op haar rechterslaap. Getuige [betrokkene 1] verklaart bij de politie dat volgens aangeefster cliënt haar in het gezicht zou hebben getrapt, dat hij stukken haar uit haar hoofd heeft getrokken, dat hij aangeefster ook tijdens de verkrachting nog op het hoofd zou hebben geslagen en dat hij aangeefster voordat zij naar huis ging, van haar fiets heeft geduwd. [betrokkene 6 en 1] komen met details die in ernstige mate afwijken van de aangiften en bovendien niet stroken met de verwondingen van aangeefster zoals weergegeven in de medische rapportage. Ook is opmerkelijk dat aangeefster de getuigen kennelijk allebei niet heeft verteld over de aanwezigheid van [betrokkene 4] en zijn rol in het geheel.
20. De verklaringen van deze twee vriendinnen geven aan dat aangeefster tegen hen in ieder geval gedeeltelijk een ander verhaal heeft verteld dan aan de politie, dat bovendien niet overeenkomt met de geconstateerde verwondingen. Deze constatering leidt wel degelijk tot een relevante conclusie met betrekking tot aangeefster, namelijk dat ze aantoonbaar aan derden niet de waarheid verteld heeft over het incident. En dat leidt weer tot een algemene constatering over de betrouwbaarheid van haar verklaringen in het algemeen, namelijk dat daaraan getwijfeld moet worden.
Ontmoetingen cliënt en aangeefster na 5 september 2005
21. Aangeefster verklaart dat zij cliënt op 6 september 2005, de dag na de vermeende verkrachting, nog heeft gezien om hem zijn fiets terug te geven dan wel haar eigen fiets terug te krijgen. Daarover verklaart ook getuige [betrokkene 6], die daar zelf bij was en die snel na de ontmoeting weggaat omdat er niks aan de hand was. Het lijkt op het eerste gezicht toch opmerkelijk dat een slachtoffer van een gewelddadige verkrachting een dag later alweer een ontmoeting heeft met haar verkrachter, enkel om een fiets uit te wisselen.
22. Na deze ontmoeting op 6 september heeft aangeefster cliënt niet meer gezien, zo verklaart ze bij de politie. Niets is echter minder waar, want bij de RC herinnert aangeefster zich, na enig doorvragen opeens een ontmoeting op 7 september 2005 met ene [betrokkene 4], een vriendin of kennis van aangeefster met wie cliënt vreemd zou zijn gegaan.
23. Over deze ontmoeting verklaart aangeefster bij de RC dat zij en [betrokkene 4] uitgebreid spraken over wat voor afschuwelijke dingen cliënt allemaal over [betrokkene 4] zou hebben gezegd. [betrokkene 4] wil bij cliënt verhaal gaan halen en aangeefster besluit om onduidelijke redenen met haar mee te gaan. Als aangeefster en [betrokkene 4] dan bij cliënt voor de deur staan, wordt cliënt agressief en zou hen met een 'lang krom mes' hebben bedreigd. Als ik het goed begrijp besluiten aangeefster en [betrokkene 4] op hoge poten naar cliënt toe te stappen om hem te confronteren met zijn kennelijk leugenachtige uitlatingen over [betrokkene 4]. Het kan zo zijn gegaan, maar de voorgestelde ontmoeting, twee dagen na een verkrachting, acht ik uitermate onwaarschijnlijk. Dit klemt te meer nu aangeefster bij haar aangifte er 'totaal niet aan heeft gedacht' om deze gebeurtenissen, die toch wel enige indruk zouden moeten hebben gemaakt, te melden aan de politie.
24. En dan is er opeens ook nog de ontmoeting op 8 september 2005. Getuige [betrokkene 5] verklaart bij de RC op 13 november 2006 dat aangeefster op 8 september 2005 nog bij cliënt thuis op bezoek is geweest. Kort samengevat verklaart [betrokkene 5] dat hij, [betrokkene 4] (!) en [betrokkene 7] bij cliënt thuis waren toen aangeefster langs kwam. Zij zou daarbij geen enkele boosheid hebben getoond, iedereen vriendelijk hebben begroet en, nadat cliënt telefonisch bedreigd zou zijn door de broer van aangeefster en haar om die reden te verstaan had gegeven dat zij het huis moest verlaten, pas na herhaaldelijk aandringen en met tegenzin zijn vertrokken. De bedreigingen aan het adres van cliënt worden overigens bevestigd door een tweetal verkorte processen-verbaal van 7 en 8 september 2005 van respectievelijk [verbalisant 5 en 6] waaruit blijkt dat cliënt op deze dagen aan het bureau is geweest om melding te maken van telefonische bedreigingen door de broer van aangeefster.
25. Waarom heeft aangeefster niets verteld over de ontmoeting op 8 september 2005? De kans dat ze de ontmoeting is vergeten lijkt onwaarschijnlijk, te meer daar ze door cliënt het huis uit is gezet. Bovendien is aangeefster bij de RC nog expliciet bevraagd naar ontmoetingen na 5 september en herinnert zij zich, met enige moeite, nog wel een ontmoeting op 7 september. Zou ze de ontmoeting van een dag later dan opeens vergeten zijn?
26. Hoe waarschijnlijk is het dat iemand op dag 1 wordt verkracht, op dag 2 een ontmoeting heeft met haar verkrachter om een fiets terug te krijgen, op dag 3 vervolgens naar het huis van haar verkrachter gaat en daar met een mes wordt weggejaagd, op dag 4 ten slotte vrolijk bij haar verkrachter thuis komt en pas na herhaaldelijk aandringen weer vertrekt? En indien de [betrokkene 4] die op 8 september bij cliënt thuis zit dezelfde [betrokkene 4] is die een dag eerder met aangeefster verhaal ging halen bij cliënt en daarbij door hem bedreigd is, hoe waarschijnlijk is het dan dat die [betrokkene 4] een dag later in alle rust bij de cliënt thuis op de bank zit? Als we dit geheel overzien dan kan bezwaarlijk anders worden geconcludeerd dan dat aangeefster fantasie en werkelijkheid voortdurend door elkaar haalt. Van enige angst voor cliënt in de dagen na 5 september blijkt in ieder geval niet, hetgeen toch in de rede lijkt te liggen na de gestelde gebeurtenissen.
27. Cliënt en aangeefster hebben elkaar ook na de veelbesproken week nog enkele keren ontmoet in [plaats]. Voor het laatst is dat nog geweest op 11 november jl. op een feest bij een gemeenschappelijke kennis. Volgens cliënt hebben hij en aangeefster, haar familie was er overigens ook bij, elkaar daar weliswaar niet gesproken, maar van enige animositeit of spanning was geen sprake, terwijl ze toch enkele uren in elkaars directe nabijheid hebben vertoefd. Andermaal wordt opgemerkt dat het in principe natuurlijk mogelijk is dat aangeefster en haar familie in ogenschijnlijk volstrekt vreedzame harmonie op een zelfde feest verblijven, maar dat het, mede gelet op de bedreigingen die aan het adres van cliënt door de familie van aangeefster in het verleden zijn geuit, op zijn minst genomen opmerkelijk is.
Jaloezie / wantrouwen?
28. Op grond van het voorgaande zijn de verklaringen van aangeefster reeds weinig betrouwbaar. Die betrouwbaarheid van aangeefster wordt naar het oordeel van de verdediging nog verder aangetast door gevoelens van jaloezie en wantrouwen over het vermeende vreemdgaan van cliënt, gecombineerd met zijn kennelijke leugens over zijn leeftijd. Het liegen van cliënt over zijn leeftijd en het vermeende vreemdgaan -en het ongenoegen van aangeefster daarover- komen overal in het dossier terug.
29. Allereerst zijn daar de verklaringen van cliënt. Hij verklaart dat aangeefster niet de waarheid spreekt en vermoedt dat haar aangifte is voortgekomen uit jaloezie of uit haar vermoeden dat met verschillende meisjes zou zijn vreemdgegaan. Iets wat hij overigens telkens heeft ontkend. Een andere reden kan cliënt niet bedenken.
30. Er zijn de verklaringen van aangeefster zelf. Zo verklaart zij al in haar aangifte (dossierpagina 29) dat zij het na de vakantie uit wilde maken omdat ze via kennissen en via haar ouders te horen kreeg dat cliënt geen goed persoon zou zijn. Even verderop verklaart ze vervolgens dat ze, nadat ze op 5 september 2005 naar het huis van cliënt was gegaan, hem toen de waarheid heeft verteld, waarmee ze naar eigen zeggen doelde op zijn leugens over zijn leeftijd.
31. En gevraagd naar de bedoeling van haar sms.-bericht aan cliënt van 5 september 2005 om 20.10 uur waarin ze zegt dat ze 'weet wie ze bedoelen wie de vriendin van cliënt is, namelijk [betrokkene 3] en niet [betrokkene 8]', verklaart zij:
'Ik was teruggekomen uit België en mijn moeder heeft mij verteld dat er tijdens mijn afwezigheid mensen tegen haar gezegd hadden dat niet [betrokkene 8] maar [betrokkene 4] zijn vriendin was. [betrokkene 4] echter vertelde mij twee dagen later dat [verdachte] al achter ene [betrokkene 9] aanzat toen hij mij op het feestje bij [betrokkene 8] leerde kennen. Hij heeft dus achter ons alle twee aangejaagd. Hij heeft nadat wij voor het eerst sex hadden gehad ook gezegd dat het met [betrokkene 9] beter was, dat bleek later ook gelogen omdat [betrokkene 9] wel door hem was benaderd maar trouw was gebleven aan haar eigen vriend, volgens [betrokkene 9].'
32. Het lijkt toch alles behalve waarschijnlijk dat je de persoon door wie je hooguit een paar uur eerder op gewelddadige wijze bent verkracht en mishandeld een sms-bericht stuurt met daarin de mededeling over zijn vermeende andere vriendin. Blijkens haar sms-bericht is aangeefster om acht uur 's avonds vooral bezig met de vraag met wie cliënt zou zijn vreemdgegaan in plaats van wat cliënt haar fysiek zou hebben aangedaan.
33. Bovendien zou aangeefsters ongenoegen over cliënt een verklaring kunnen zijn voor de wel heel uitgebreide verklaring die zij bij de RC aflegt over haar ontmoeting met [betrokkene 4] op 7 september. Blijkens de verklaring van aangeefster hebben zij en [betrokkene 4] elkaar uitgebreid geroken voordat ze 'verhaal gingen halen' bij cliënt en ging het in hun gesprek feitelijk alleen maar over de dingen die cliënt gezegd zou hebben over [betrokkene 4]. Aangeefster en [betrokkene 4] spreken niet over de verkrachting en mishandeling van twee dagen eerder, maar over dingen die cliënt al dan niet zou hebben gezegd andermaal verband houdend met zijn vermeende escapades. Het is mogelijk, maar het is in ieder geval opmerkelijk.
34. Vervolgens is er getuige [betrokkene 4] die verklaart:
'Ik kan me nu toch herinneren waar de ruzie over ging. Het ging om een meisje die [verdachte] kent. [slachtoffer] dacht dat [verdachte] vreemd ging met dit meisje.'
35. Getuigen [betrokkene 6]:
'Ik hoorde haar vertellen dat deze jongen had gelogen over zijn leeftijd, Hij zou hebben verteld dat hij 20 jaar oud was, maar dat hij in werkelijkheid 30 jaar of ouder bleek te zijn. Blijkbaar had hij tegen haar gelogen.
(...)
Ik heb [slachtoffer] toen ook horen zeggen dat ze het wilde gaan uitmaken met die jongen. Ze heeft mij niet verteld wanneer ze dit wilde gaan doen. Ze wilde het uitmaken omdat zij niet meer wilde en omdat hij tegen haar gelogen had.'
36. Aan getuige [betrokkene 1] zou aangeefster weer een geheel ander verhaal hebben verteld over waarom ze het met cliënt uit wilde maken:
'[slachtoffer] vond de relatie tussen haar en [verdachte] niet meer gaan, [slachtoffer] vertelde mij dat ze [verdachte] te bezittering vond. Hij wilde altijd weten waar [slachtoffer] was en met wie ze was.' Wel komt ook in de verklaring van [betrokkene 1] weer terug het element dat cliënt zou hebben gelogen over zijn leeftijd:
'[verdachte] had tegen [slachtoffer] verteld dat hij 25 jaar oud was maar het bleek dat hij 36 jaar oud was en dat hij ook al en kind had.'
37. Getuige [betrokkene 5] verklaart bij de RC:
'Zij vond het niet leuk als hij contact had met andere meisjes, (...) Ze toonde dan jaloezie en boosheid.
(...)
Zij luisterde veel naar roddels die zeiden: "Je vriend doet dit en dat". U vraagt of zij ook wel dingen verzon om [verdachte] zwart te maken. Ze hoorde roddels of ze heeft het zelfbedacht maar het stoorde haar als hij contact had met andere vrouwen.'
Gevraagd naar reden van het einde van de relatie verklaart [betrokkene 5] dat het door een meisje kwam dat cliënt ooit op een feest zou hebben ontmoet en door de familie van aangeefster die veel te betrokken zou zijn geweest bij de relatie.
38. Het voorgaande overziend kan worden vastgesteld dat de leeftijds- en vreemdgaankwesties voor spanning in de relatie zorgden en (mede) tot het einde van die relatie hebben geleid. Voegt men daar de uit de hand gelopen ruzie van 5 september aan toe, de zogenaamde bedreiging op 7 september alsmede het feit dat aangeefster op 8 september door cliënt zijn huis uit is gezet, dan kan wellicht worden verklaard waarom aangeefster op 8 september een sms-bericht aan cliënt stuurt met de tekst:
'Weet dat ik niet bang voor je bent maar ik pak jou wel te[r]ug want ik ben nou bij de politiebureau..!!?'
Wat aangeefster precies heeft bedoeld met deze mededeling kan zij uiteraard alleen zelf beantwoorden, maar gelet op het voorgaande zou het mij in het geheel niet verbazen indien het bericht verband houdt met zijn vermeende escapades, zijn beweerde leugens over zijn leeftijd en de heftige ruzie.
Conclusie feit 1
() In ieder geval moet worden vastgesteld dat er zoveel aanwijzingen bestaan om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, dat naar het oordeel van de verdediging niet, althans niet zonder gerede twijfel, tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit kan worden gekomen.
Feit 2: Poging tot zware mishandeling
43. De omstandigheden op grond waarvan vrijspraak terzake de verkrachting zou moeten volgen, zijn uiteraard van belang bij beoordeling van feit 2: poging tot zware mishandeling. Cliënt verklaart dat tijdens de ruzie in zijn woning zowel door hem als door aangeefster geweld is gepleegd. Hij betwist echter de wijze waarop hij aangeefster volgens haar zou hebben toegetakeld.
44. Aangeefster verklaart in haar aangifte gedetailleerd over het geweld dat door cliënt zou zijn toegepast:
()
45. Als men deze verklaringen leest dan kan het haast niet anders dan dat aangeefster zeer ernstig letsel moet hebben opgelopen. Zou cliënt aangeefster zoals zij wil doen geloven meermalen met de vuist in het gezicht hebben geslagen en haar meermalen in het gezicht hebben geschopt dan zou dit naar voren moeten komen uit de medische stukken. Dat is echter geenszins het geval.
46. In de medische rapportage is te lezen (dossierpagina's 61 en 62): wondje linkeroog, 1/2 cm bij 1/2 cm, drukpijn rechter onderkaak, pijnlijke armen, wond op rechterhand die zou kunnen passen bij bijtwond, iets gezwollen linkerbeen, waar aangeefster moeilijk op kan staan.
Van enig ander letsel wordt geen melding gemaakt.
47. De verklaringen van aangeefster worden zoals ik reeds eerder opmerkte ook niet ondersteund door getuige [betrokkene 4], die lijfelijk aanwezig was bij de ruzie. Met geen woord rept hij over het slaan en schoppen in het gezicht van aangeefster, zoals hij dit ook met doet over het mes en het strijkijzer waarmee cliënt aangeefster naar haar zeggen heeft bedreigd. Terwijl in beide gevallen het toch [betrokkene 4] is die cliënt zou hebben tegengehouden. De verklaringen van [betrokkene 4] worden, anders dan de verklaringen van aangeefster, niet weersproken door de medische stukken. Desondanks heeft de rechtbank aanleiding gezien de verklaringen van aangeefster als voldoende betrouwbaar aan te merken en aan de verklaringen van [betrokkene 4] voorbij te gaan middels de overweging 'dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de omstandigheid dat [betrokkene 4] kosteloos bij verdachte inwoont wellicht van invloed is geweest bij het afleggen van zijn verklaring'.
Conclusie feit 2
48. Het voorgaande overziend moet worden geconcludeerd dat aangeefster de gestelde mishandelingen schromelijk heeft overdreven. Anders dan haar eigen verklaringen, die zoals aangetoond verre van betrouwbaar zijn, bevat het dossier eenvoudigweg geen aanknopingspuiten die kunnen leiden tot de conclusie dat cliënt de intentie heeft gehad om aangeefster zwaar lichamelijk letstel toe brengen. Ik concludeer dan ook, net als de officier van justitie in eerste aanleg, tot vrijspraak voor feit 2.
Conclusie
49. Aangeefster en cliënt hebben op 5 september 2005 een heftige ruzie gehad, welke ruzie feitelijk het einde betekende van de -moeizame- relatie. De gemoederen zijn bij die ruzie hoog opgeindeendwondng tot zware mishandelingniet is voltooidhaam heeft geschopt en geslagen, terwijl de uersoon genaamd [slachtoffer], opzlaaid, zo hoog dat door zowel aangeefster als door cliënt fysiek geweld is toegepast Op grond van de medische stukken moeten we vaststellen dat aangeefster aan die ruzie (lichte) verwondingen heeft overgehouden.
50. Waar het om gaat is de vraag of er voldoende bewijs is voor de tenlastegelegde verkrachting en poging tot zware mishandeling. Gelet op de medische stukken, op de inhoud van de verschillende getuigenverklaringen maar zeker ook gelet op de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, moet die vraag negatief worden beantwoord. Ik verzoek u om cliënt hoe dan ook voor het eerste en tweede feit primair vrij te spreken."
6. Verdachtes raadsman heeft bij de betwisting van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster niet volstaan met het zaaien van twijfel over de geloofwaardigheid van die verklaringen door op onwaarschijnlijkheden in haar verklaringen te wijzen(1), maar zijn betoog gebouwd op "harde" aanknopingspunten: sms-berichten waaruit zou blijken dat aangeefsters familie sterk was gekant tegen de relatie van aangeefster met de verdachte, sms-berichten die aangeefster aan de verdachte heeft verstuurd en waaruit allesbehalve van een verstoorde relatie zou blijken, de discrepantie tussen aangeefsters verklaringen en de verklaringen van haar vriendinnen [betrokkene 6 en 1], de verklaringen van verdachtes huisgenoot [betrokkene 4], de verklaring van de getuige [betrokkene 5], en de (aard van de ) verwondingen van aangeefster.
7. Daarom(2) kan hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het Hof naar voren is gebracht.
Het Hof is in zijn arrest van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de in het middel bedoelde verklaringen (gedeeltelijk) tot het bewijs te bezigen, maar heeft - in strijd met art. 359, tweede lid, Sv - niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Dat verzuim heeft ingevolge art. 359, achtste lid, Sv nietigheid tot gevolg. Weliswaar vindt het betoog van verdachtes raadsman, in het bijzonder punt 46 e.v., in zoverre weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen dat uit bewijsmiddel 7 ook blijkt van een gebroken linker onderarm van aangeefster, maar daarmee kan nog niet worden gezegd dat de verwerping van het gevoerde verweer in de bewijsmiddelen besloten ligt.(3) Het verweer is immers gebouwd op vele andere concrete aanknopingspunten die in de bewijsmiddelen niet aan de orde komen.
8. Het middel is terecht voorgesteld.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Vgl. HR 18 april 2006, LJN AV2378, NJ 2006, 394, m. nt. Y. Buruma en LJN AV2377, HR 16 mei 2006, LJN AV1581, HR 4 juli 2006, LJN AW2476, NJ 2006, 386, HR 26 september 2006, 02413/05 (art. 81 RO), HR 22 mei 2007, 02763/06 (art. 81 RO).
2 Vgl. HR 15 mei 2007, LJN AZ9353, NJ 2007, 374, HR 28 november 2006, LJN AY8961, NJ 2007, 122, en LJN AZ0265, NJ 2007, 123, m. nt. Reyntjes, HR 18 december 2007, LJN BB7085, HR 19 februari 2008, LJN BB6217, HR 4 maart 2008, LJN: BC3748. In HR 16 mei 2006, LJN AU8266, NJ 2007, 119 werd een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangenomen; dat lijkt (inmiddels) wat aan de "strenge" kant.
3 HR 11 april 2006, LJN AU9130, NJ 2006, 393, rov. 3.8.2 onder i, HR 18 december 2007, LJN BB5383
Uitspraak 18‑11‑2008
Inhoudsindicatie
359.2 Sv. De afwijking van het standpunt van de verdediging vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging. CAG: anders.
18 november 2008
Strafkamer
nr. 01498/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 15 december 2006, nummer 21/000289-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 20 januari 2006 - de verdachte ter zake van 1. "verkrachting" en 2. "poging tot zware mishandeling" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van slachtoffer het dusdanig onbetrouwbaar zijn dat zij niet aan de bewezenverklaring ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 5 september 2005 in [plaats] door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van genoemde slachtoffer 1] gebracht en bestaande dat geweld hierin dat verdachte genoemde [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geslagen en gestompt en geschopt/getrapt en het hoofd van [slachtoffer] heeft vastgepakt en omklemd en genoemde [slachtoffer] aan de haren heeft meegesleurd en [slachtoffer] hardhandig heeft vastgepakt en met genoemde [slachtoffer] heeft geworsteld en [slachtoffer] op een bed geduwd en de kin van [slachtoffer] stevig heeft beetgepakt en van links naar rechts heen en weer heeft bewogen en vervolgens de kleding van [slachtoffer] heeft uitgetrokken en de benen van [slachtoffer] heeft beetgepakt en daarbij de knieën van [slachtoffer] tegen haar borst heeft gedrukt en gedrukt gehouden.
2. hij op 5 september 2005 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] meermalen tegen in het gezicht en tegen het hoofd en elders tegen het lichaam heeft geschopt en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.3. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Op 5 september 2005 kwam [slachtoffer] bij mij thuis in [woonplaats]. [Slachtoffer] kwam van school. We kregen ruzie. Ze duwde mij, ik duwde haar terug. Ze viel tegen de spiegel van mijn deur. De spiegel brak."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als de verklaring van de verdachte:
"Ik heb een relatie gehad met [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer]). [Slachtoffer] noemde mij ene keer [verdachte] en soms [verdachte]."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 1], voor zover inhoudende als de verklaring van [slachtoffer]:
"Ik doe aangifte van mishandeling en verkrachting door mijn ex-vriend [verdachte]. Hij woont aan de [a-straat 1] te [woonplaats].
Op 5 september 2005 moest ik naar school. Ik heb toen aan mijn vriendinnen verteld dat ik het die middag met [verdachte] uit ging maken. Ik heb [verdachte] opgepiept. Ik heb hem gezegd dat ik bij hem langs wilde komen. Ik was omstreeks 14.00 uur bij zijn woning. [Verdachte] liet mij binnen. [Verdachte] zei op een gegeven moment dat ik natuurlijk was gekomen om er een punt achter te zetten. Ik zei dat dat klopte. Hij werd steeds kwader. Op een gegeven moment liep het uit de hand. Ik wilde weggaan maar [verdachte] greep me bij mijn haar. Hij trok hard aan mijn paardenstaart. Om los te komen stompte ik met mijn handen in zijn buik. [Verdachte] duwde mij vervolgens op mijn rug op de grond. Hij sloeg mij eerst met zijn platte hand aan de linkerkant van mijn gezicht en later stompte hij met zijn vuist aan de linkerkant van mijn gezicht. Hij had hierbij nog steeds mijn haar vast. Hij sleurde me gewoon aan mijn haar van de tafel naar de televisie. Ik kreeg weer een vuistslag aan de linkerkant van mijn gezicht. Ik probeerde hem in zijn kruis te schoppen. Dat is me ook gelukt. Hij begon mij toen ook te schoppen. Hij schopte me in mijn gezicht. Dat schoppen deed me erg pijn. Hij schopte me ook aan mijn linkerbeen. Dit was ook erg pijnlijk. [Verdachte] greep mijn hoofd beet en omklemde mijn hoofd met zijn arm en hield me in de wurggreep. De stoel waar ik tegenaan leunde viel tegen de deur aan. Het middenpaneel van deze deur was van glas en dat brak. Het glas van de ruit kwam op mijn gezicht terecht. Ik voelde wat prikken bij mijn linkerslaap en toen ik er met mijn hand langs wreef, zag ik dat er bloed aan mijn vingers zat. [Verdachte] schopte mij met zijn voet onder mijn kin. Hierdoor viel ik achterover en kwam met mijn hoofd op de grond terecht. Mijn hoofd draaide heel erg. Ik probeerde overeind te komen. Ik kroop naar mijn telefoon en pakte die vast. [Verdachte] nam mijn hoofd weer in een wurggreep en wilde mijn telefoon pakken. Hij beet hard op de rug van mijn hand.
Ik begon op een gegeven moment te huilen. [Verdachte] begon heel erg te slijmen en zei dat het hem speet. Ik wist dat [verdachte] een foto van mij op zijn slaapkamer had. Ik wilde deze zoeken en kapot scheuren. Ik ben toen naar zijn slaapkamer gegaan. Toen ik naar de slaapkamer liep, werd ik haast onwel omdat ik zoveel pijn had aan mijn lichaam. Ik ben op het bed gaan zitten, omdat ik zoveel pijn had en mijn hele hoofd draaide. [Verdachte] zei toen tegen mij dat ik met hem naar bed moest gaan. [Verdachte] duwde mij achterover op het bed. [Verdachte] wilde mij zoenen en ik draaide mijn hoofd weg. Ik zei dat ik pijn had en niet met hem wilde zoenen. Hij pakte mijn kin extra hardhandig beet en draaide mijn kin van links naar rechts. Dat was erg pijnlijk. Voordat ik er erg in had was hij bezig om mijn broek uit te trekken. Hij deed mijn broek en onderbroek helemaal uit. Door de verwondingen en de pijn was ik niet in staat om mij hiertegen te verzetten. Ik bleef maar tegen hem zeggen dat ik dit niet wilde. Hij trok zijn eigen broek en onderbroek ook uit. Hij pakte vervolgens mijn benen beet en duwde mijn knieën als het ware tegen mijn borsten. [Verdachte] ging op mij liggen. Toen hij zijn penis in mijn vagina wilde duwen, deed ik telkens mijn benen naar beneden om hem te belemmeren. Hij zei tegen mij dat het alleen maar meer pijn zou doen als ik me zou gaan verzetten. Op een gegeven moment pakte hij mijn benen stevig beet en duwde mijn knieën weer tegen mijn borst. Het lukte hem om met zijn penis in mijn vagina te komen."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4], voor zover inhoudende als de verklaring van [betrokkene 1]:
"Op maandag 5 september 2005 ben ik naar school gegaan. Ik kwam hier [slachtoffer] tegen. [Slachtoffer] vertelde dat ze het uit wilde maken met [verdachte]. [Slachtoffer] vertelde me dat ze die maandag nog met [verdachte] had afgesproken. Op 6 september 2005 zag ik [slachtoffer] weer op school. Ik zag meteen dat er iets aan de hand was. [Slachtoffer] vertelde mij het volgende:
[Slachtoffer] ging op 5 september na schooltijd naar [verdachte]. [Slachtoffer] belde bij de flat aan waar [verdachte] woont. [verdachte] deed de deur op en [slachtoffer] is de woning binnengelopen. [Slachtoffer] heeft tegen [verdachte] verteld dat ze het uit wilde maken. [Slachtoffer] vertelde dat [verdachte] toen helemaal agressief werd. [Verdachte] trok [slachtoffer] aan de haren en begon haar te duwen. [Verdachte] heeft haar geslagen en hij gooide haar op de grond en trapte [slachtoffer] in het gezicht. [Slachtoffer] vertelde mij dat wanneer zij op probeerde te staan [verdachte] weer begon met slaan en schoppen. [Slachtoffer] vertelde dat [verdachte] haar verkrachtte."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als de verklaring van [betrokkene 2]:
"Ik ben de vader van [slachtoffer]. Op 5 september 2005 kwam [slachtoffer] thuis. Ik zag dat zij verwondingen had. Ik zag dat zij moeite had met lopen, ze had een wondje op haar hand waarop nog tandafdrukken stonden en een wondje op haar hoofd. Zij vertelde dat zij bij [verdachte] was geweest en dat ze ruzie hadden gehad omdat ze het uitmaakte met hem. [Verdachte] had haar tijdens de ruzie geslagen."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 8 september 2005 meldde zich aan het bureau [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats]. Zij vertelde dat zij op 5 september 2005 was mishandeld en verkracht door haar ex-vriend genaamd [verdachte], wonende [a-straat 1] te [woonplaats]. Dit was gebeurd naar aanleiding van het feit dat zij de relatie met hem beëindigde. [Slachtoffer] had een zichtbare verwonding aan haar hoofd en ze liep erg moeilijk.
De forensisch arts van de GGD te Enschede heeft op 8 september een zedenkit afgenomen. Deze zedenkit werd opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut. Op 3 oktober 2005 is [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats], [a-straat 1] als verdachte aangehouden. Op 17 oktober 2005 werd wangslijmvlies van de verdachte afgenomen ten behoeve van het DNA-sporenonderzoek. Het celmateriaal werd aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut."
g. een faxbericht van 10 oktober 2005, inhoudende een onderzoeksrapport zedendelicten, voor zover inhoudende:
"Datum onderzoek: 8 september 2005
Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1987
Datum delict: 5 september 2005
Rechterzijde lichaam en bovenzijde hoofd
Wondje li oog, halve cm bij halve cm.
Drukpijn r onderkaak
Wond r hand, zou kunnen passen bij bijtwond
Gehele r arm is pijnlijk
Linkerzijde lichaam en onderzijde voeten
Wondje boven li oog 1/2 cm bij 1/2 cm
Breuk li onderarm
Li onderbeen voor buitenzijde iets gezwollen
Kan hier moeilijk op staan. Is heel pijnlijk."
h. een aanvrage onderzoek Nederlands Forensisch Instituut, voor zover inhoudende:
"Datum aanvrage: 24-10-2005
Aanvrager: Politie Twente, afdeling recherche ondersteuning
1e verbalisant: [verbalisant 1]
Naam verdachte: [verdachte]
Naam slachtoffer: [slachtoffer]
Nummeromschrijving stukken van overtuiging
ZAF885 zedenset (reeds bij NFI)
RDQ724 wangslijmvlies slachtoffer (reeds bij NFI)
RDQ770 wangslijmvlies verdachte"
i. een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door dr. A.D. Kloosterman, voor zover inhoudende:
"Verdachte: [verdachte]
Slachtoffer: [slachtoffer]
Onderwerp: Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Almelo op 5 september 2005.
Onderzoeksmateriaal
Ontvangen van Regiopolitie Twente
Van het slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1987)
Identiteitszegel
ZAF885 een onderzoeksset zedendelicten
RDQ724 een referentiemonster wangslijmvlies
Van de verdachte [verdachte] (geboren op [geboortedatum] 1968)
RDQ770 een referentiemonster wangslijmvlies
De twee bemonsteringen uit de onderzoeksset zedendelicten [ZAF885] van het slachtoffer [slachtoffer] zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma.
In de eerste bemonstering is geen sperma aangetroffen [ZAF885]#1. In de tweede bemonstering [ZAF885]#2 is wel sperma aangetroffen. Beide bemonsteringen [ZAF885]#1 en #2 zijn veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Conclusie
In het DNA-mengprofiel van het sperma/celmateriaal in de bemonstering [ZAF885]#2 zijn de DNA-kenmerken van ten minste twee personen zichtbaar. Van dit DNA-mengprofiel is een hoofdprofiel afgeleid. Dit hoofdprofiel is van een man en komt overeen met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [RDQ770]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man overeenkomt met het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het sperma in de bemonstering [ZAF885]#2 bedraagt minder dan één op 1 miljard.
Daarnaast zijn in dit DNA-mengprofiel de DNA-kenmerken zichtbaar van een tweede persoon. Deze DNA-kenmerken komen overeen met de desbetreffende DNA-kenmerken in het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer] [RDQ724].
Dit betekent dat in de bemonstering [ZAF885]#2 sperma aanwezig is dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte] en vermengd is met een geringe hoeveelheid celmateriaal dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer [slachtoffer] zelf."
3.4. Met betrekking tot het gebezigde bewijs heeft het Hof nader het volgende overwogen:
"Ten aanzien van feit 1.
Het sperma/celmateriaal in de bemonstering [ZAF885]#2 is afkomstig uit de vagina van aangeefster. Het materiaal maakt deel uit van het zogenoemde zedensetje [ZAF885]. De bemonstering heeft plaatsgevonden op 8 september 2005 om 15.05 uur.
De betreffende verbalisant heeft op het formulier behorende bij het Onderzoeksrapport Zedendelicten (blz. 47 e.v. dossier) weliswaar niet aangegeven dat het betreffende materiaal is verkregen door middel van een bemonstering van de vagina (en niet van de mond of de anus) maar aangeefster heeft uitsluitend verklaard vaginaal te zijn gepenetreerd terwijl bovendien uit voornoemd rapport (blz. 53: Verzamelen van biologische sporen) blijkt dat in vaginale uitstrijkjes tot maximaal 6 dagen na gemeenschap, in de anus tot maximaal 2 dagen en in de mond tot maximaal 3 uur na gemeenschap sperma sporen kunnen worden aangetroffen.
Het hof leidt hieruit af dat verdachte aangeefster wel degelijk heeft gepenetreerd, zoals aangeefster verklaart maar verdachte ontkent.
Ten aanzien van feit 2 leidt het hof het opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel af uit het feit dat hij aangeefster tegen het gezicht en het hoofd heeft geschopt."
3.5.1. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep als volgt verklaard:
"Op 5 september 2005 kwam [slachtoffer] bij mij thuis in [woonplaats]. [Slachtoffer] kwam van school. We kregen ruzie. Ze was op vakantie geweest in België. Ik had mijn telefoon uitgezet. Ik heb ook andere relaties. Ze zei dat ik met [betrokkene 3] uitging. Ik vroeg haar hoe ze daarbij kwam. We hadden het daarover. Ze rookte bij mij in de woonkamer. Ik zei daar wat van en toen werd zij kwaad. Ik pakte het pakje sigaretten omdat ze buiten moest roken. Ze pakte het pakje weer terug. Ik heb de sigaretten weer gepakt en weggegooid. [Slachtoffer] viel mij aan. Ze duwde mij, ik duwde haar terug. Ze viel tegen de spiegel van mijn deur. De spiegel brak. [Betrokkene 4] kwam en vroeg wat er aan de hand was. Ik heb haar niet geslagen. Ik woon samen met een zwangere vrouw. Ik ben niet gewoon om vrouwen te slaan. Ik werk ook veel met vrouwen. Omdat [slachtoffer] agressief was, heb ik [betrokkene 4] gevraagd de politie te waarschuwen. We wonen vlak bij het politiebureau. Ik heb niet geslagen. [Betrokkene 4] is tussen ons gekomen. Wat noemt men eigenlijk verkrachting? Ze is alleen naar de slaapkamer gegaan. Ik walgde eigenlijk van haar. Ze was rustig geworden toen ze hoorde dat de politie zou komen. Ik heb geprobeerd de liefde te bedrijven. Ik praat als een man. Aanvankelijk walgde ik van haar, ik kon niet meer dingen accepteren. We hebben gepraat, gingen elkaar strelen en elkaar uitkleden. De telefoon ging, dat was die man. Het was 15.00 uur of 16.00 uur. Ik zei: "Het is beter als je weggaat". We zijn samen naar beneden gegaan. [Slachtoffer] is op de fiets weggegaan. Ik heb geen orgasme gehad. Het kan zijn dat ik sperma verloren heb. Ik heb gauw verlies van sperma. Ik weet zeker dat ik geen orgasme heb gehad. We hebben elkaar niet eens gekust. We zaten op het bed. We hebben elkaars hand vastgehouden en elkaar gerust gesteld. Toen de telefoon ging was het afgelopen. Ik heb verteld aan [betrokkene 5] dat de familie van [slachtoffer] aangifte zou doen. De vader van [slachtoffer] belde mij. Hij wist dat zijn dochter bij mij was. Hij zei: "Je kunt haar neuken maar je hebt ons beledigd. We zullen je laten merken dat je geen Nederlander bent." Er is veel gebeld. Mij werd gezegd dat ik hun zuster had verkracht.
Ik heb aan de rechter uitgelegd dat ik het raar vind dat als een vrouw die dag door mij zou zijn verkracht, zij mij daarna belt en vraagt hoe het is. Wat er is gebeurd tussen mij en [slachtoffer] kun je begrijpen als je Afrikaan bent. [slachtoffer] wordt door haar familie gebruikt. Die dag is er geen penetratie geweest. Ik heb misschien spermaverlies gehad. Daar heb ik ook last van als ik een pornofilm kijk. Ik ben niet met mijn penis in haar vagina geweest. Het kan zijn dat ik sperma heb verloren. [Slachtoffer] heeft haar slipje bewaard omdat het heel belangrijk kon zijn.
We hebben elkaar gestreeld, we waren in ons ondergoed. Er kan geen sperma in haar vagina zijn aangetroffen. [Slachtoffer] had een blauw slipje aan. We hadden geen spijkerbroek aan. Eerst hebben we gestreeld en daarna zijn we gaan ontkleden. Zo hebben we dat gedaan. We hebben elkaar uitgekleed om de ruzie te vergeten. Het is een vrouw. De vrouw zegt: "Je hebt me verraden". Toen de telefoon ging, had ik nog een string aan. De string was nat."
3.5.2. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Daartoe wordt hier verwezen naar de weergave daarvan in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.
3.6. De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep gemotiveerd op het standpunt gesteld dat aan de verklaringen van het slachtoffer dat zij door de verdachte is mishandeld en verkracht geen geloof kan worden gehecht omdat deze onbetrouwbaar zijn. Het Hof, dat het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep als getuige heeft gehoord, is in zijn arrest van dat standpunt afgeweken door de in het middel bedoelde verklaringen tot het bewijs te bezigen.
3.7. Met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde feit vindt deze afwijking, anders dan in het middel tot uitgangspunt wordt genomen, haar weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. In het middel wordt eraan voorbijgegaan dat de medische rapportage van het bij het slachtoffer geconstateerde letsel inhoudt dat zij behalve verwondingen aan een oog en een hand, een gezwollen been en pijn aan de kaak en de armen, ook een breuk van de linkeronderarm heeft opgelopen.
3.8. In de nadere bewijsoverweging heeft het Hof ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde verkrachting uiteengezet dat en waarom het van oordeel is dat de verdachte, in strijd met hetgeen hij had aangevoerd, maar in overeenstemming met hetgeen het slachtoffer heeft verklaard, haar "wel degelijk" heeft gepenetreerd. Daarmee heeft het Hof met voldoende duidelijkheid kenbaar gemaakt dat en waarom het, mede gelet op de bewezenverklaarde gewelddadigheden direct voorafgaande aan de gebeurtenissen in de slaapkamer, is afgeweken van het standpunt van de verdachte en zijn raadsman en de betwisting van de tenlastegelegde verkrachting ongeloofwaardig heeft geacht en daarmee de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar.
3.9. Het middel faalt dus.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens, als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 18 november 2008.
Beroepschrift 02‑08‑2007
Dossiernummer: 2006.1528
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: 01498/07
SCHRIFTUUR HOUDENDE EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van: mr. A.A. Franken
In de zaak van:
[verdachte], verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste door het gerechtshof te Arnhem op 15 december 2006 onder parketnummer 21-000289-06 gewezen arrest.
Middel
1
Het recht — in het bijzonder de art. 359 en 415 Sv — is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het gerechtshof heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven voor zijn afwijking van het uitdrukkelijk door de verdediging onderbouwde standpunt dat de verklaringen van aangeefster dusdanig onbetrouwbaar zijn dat zij niet aan de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten ten grondslag kunnen worden gelegd.
2. Toelichting
2.1
De pleitaantekeningen van mr. Pauw, die verzoeker in hoger beroep heeft bijgestaan, openen met de woorden:
‘Centraal voor de beoordeling van de onderhavige zaak staat, getuige ook het vonnis van de rechtbank, de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.’
2.2
In het vervolg van zijn pleidooi heeft mr. Pauw uitvoerig betoogd dat de verklaringen van aangeefster niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Hij heeft daartoe onder meer betoogd dat haar verklaringen over de aard van de relatie met verzoeker geen steun vinden in de overige inhoud van het dossier (pleitaantekeningen, p. 4–6), dat haar verklaringen op essentiële onderdelen afwijken van de verklaringen van getuigen (pleitaantekeningen, p. 6–7), dat de ontmoetingen tussen aangeefster en verzoeker na 5 september 2005 er niet op duiden dat zij op 5 september 2005 is verkracht en mishandeld (pleitaantekeningen, p. 7–9), dat er aanwijzingen zijn dat aangeefster haar belastende verklaringen uit jaloezie of naar aanleiding van het (vermeende) liegen van verzoeker over zijn leeftijd heeft afgelegd (pleitaantekeningen, p. 9–12) en dat haar verklaringen over de door verzoeker gepleegde geweldshandelingen niet worden bevestigd door medische gegevens en worden weersproken door een getuige (pleitaantekeningen, p. 13–15). Dat betoog mondt zowel ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit als ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit uit in een ondubbelzinnige conclusie: er bestaan zoveel aanwijzingen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster dat niet, althans niet zonder gerede twijfel, tot een bewezenverklaring kan worden gekomen (pleitaantekeningen, p. 13 en p. 15).
2.3
De bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten berust voor een belangrijk deel op de als derde bewijsmiddel gebruikte verklaring van aangeefster. Dat betekent dat het gerechtshof is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging. Hoewel dat standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd, voorzien van een ondubbelzinnige conclusie en neergelegd in een pleitnota ten overstaan van het gerechtshof naar voren is gebracht, heeft het gerechtshof niet in het bijzonder de redenen opgegeven die hebben geleid tot zijn afwijking van het verdedigingsstandpunt. Dat verzuim brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Amsterdam, 2 augustus 2007
A.A. Franken