HR, 16-01-2007, nr. 00756/06
ECLI:NL:HR:2007:AZ3289
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-01-2007
- Zaaknummer
00756/06
- LJN
AZ3289
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ3289, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑01‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ3289
ECLI:NL:HR:2007:AZ3289, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑01‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ3289
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2007/35
Conclusie 16‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Verdachte is bij verhoor RC (met tolk) op de hoogte gesteld van de tegen hem ingebrachte bezwaren, is heengezonden met dagvaarding in NL taal en heeft zich bij de pr en in appel door een gemachtigde raadsman laten vertegenwoordigen. Het hof schorste de vervolging om verdachte in een taal die hij machtig is van de inhoud van de dagvaarding op de hoogte te stellen. 1. Onbekendheid met beschuldiging kan nopen tot schorsing onderzoek ter terechtzitting, niet tot schorsing vervolging. 2. Verzuim schorsing onderzoek ter terechtzitting door pr noopt in dit verband niet tot verwijzing ex art. 432.2 Sv. Ad 1. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 2002, 317. Het hof, dat terecht de inleidende dagvaarding niet nietig heeft verklaard wegens het ontbreken van een vertaling daarvan, heeft ten onrechte geoordeeld dat de omstandigheid dat niet is gebleken dat verdachte de inhoud van de dagvaarding is medegedeeld of dat aan hem een vertaling daarvan is uitgereikt in een taal die hij machtig is, leidt tot schorsing van de vervolging. Uit HR NJ 2002, 317 volgt dat de HR is teruggekomen van HR NJ 1982, 155, waarop het hof zich beroept. Het hof had, indien het van oordeel zou zijn dat verdachte in de gegeven omstandigheden niet op de hoogte was van de beschuldiging, het onderzoek ter terechtzitting dienen te schorsen opdat hij alsnog daarvan op de hoogte kon worden gesteld. Ad 2. Indien de pr ten onrechte zou hebben nagelaten het onderzoek te schorsen om verdachte op de hoogte te stellen van de beschuldiging, zou dat het hof niet hebben genoopt tot verwijzing van de zaak ogv art. 423.2 Sv (HR NJ 2006, 275).
Griffienr. 00756/06
Mr. Wortel
Zitting:21 november 2006 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdend te Leeuwarden, waarbij, met vernietiging van het in eerste aanleg gewezen vonnis, de tegen verzoeker ingestelde vervolging is geschorst.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens verzoeker. Mr M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, heeft namens verzoeker een schriftuur houdende een cassatiemiddel ingediend.
3. Verzoeker is op Schiphol aangehouden op verdenking van smokkel van verdovende middelen; het zogenaamde 'bolletjesslikken'. Het bleek om ruim 600 gram cocaïne te gaan. Verzoeker heeft opgegeven dat hij in Spanje woont.
4. De rechter-commissaris in de Rechtbank te Haarlem heeft verzoeker, na hem te hebben verhoord, op 7 februari 2003 in bewaring gesteld. Op 12 februari 2003 is de gevangenhouding van verzoeker bevolen.
Op 27 februari 2003 is verzoeker een dagvaarding in persoon uitgereikt voor de terechtzitting van de politierechter in de Rechtbank te Haarlem, zitting houdend te Schiphol, van 18 december 2003. Op diezelfde dag, 27 februari 2003, is verzoeker op last van de officier van justitie in vrijheid gesteld. Ik neem aan (maar dat blijkt verder nergens uit) dat er op is toegezien dat verzoeker onmiddellijk het land verliet.
5. Bij de behandeling in eerste aanleg, op 18 december 2003, was verzoeker niet aanwezig. Ter terechtzitting verscheen wèl diens raadsman, die verklaarde nadrukkelijk tot het voeren van de verdediging gemachtigd te zijn, als bedoeld in art. 279 Sv. Diverse verweren betreffende voorvragen zijn verworpen, en er is een veroordeling gevolgd.
Namens verzoeker is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft dat hoger beroep behandeld op zijn terechtzitting van 30 augustus 2005. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal is vermeld dat het Hof bij twee eerdere gelegenheden de appèldagvaarding nietig heeft verklaard omdat deze niet op de voorgeschreven wijze was verstuurd naar verzoekers adres in Spanje.
Ter terechtzitting van 30 augustus 2005 deed zich dezelfde situatie voor als in eerste aanleg: verzoeker was niet aanwezig, maar de raadsman was er wel en verklaarde tot het voeren van de verdediging gemachtigd te zijn.
6. Een namens verzoeker gevoerd verweer heeft tot de volgende, bij arrest uitgesproken, beslissing geleid:
"De raadsman van verdachte heeft voorts ter terechtzitting betoogd dat de politierechter te Haarlem de inleidende dagvaarding nietig had behoren te verklaren. Deze dagvaarding is immers niet - mede - opgesteld in een taal die verdachte machtig is. Hierdoor is niet voldaan aan de aan een dagvaarding te stellen eisen. Zo heeft een dagvaarding onder meer een oproepingsfunctie, dient daarin informatie te worden verstrekt over de aard van de beschuldiging alsmede de aan verdachte toekomende rechten. Nu niet is voldaan aan deze volgens de raadsman met nietigheid bedreigde wettelijke voorschriften, dient het hof de inleidende dagvaarding alsnog nietig te verklaren en de zaak terug te verwijzen naar de politierechter in de rechtbank te Haarlem.
Het hof overweegt als volgt:
Het hof is van oordeel dat op grond van artikel 6, derde lid, van het EVRM in ieder geval aan een verdachte in een voor hem begrijpelijke taal meegedeeld moet worden wanneer en waar een behandeling ter zitting in zijn strafzaak zal plaatsvinden, teneinde hem in de gelegenheid te stellen van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te maken.
In deze zaak was aan verdachte bij zijn vertrek vanuit het politiebureau op 17 februari 2003 een in de Nederlandse taal gestelde dagvaarding voor de zitting van de politierechter in de rechtbank te Haarlem op 18 december 2003 uitgereikt. Voor zover bekend is verdachte na zijn invrijheidsstelling meteen teruggereisd naar het door hem opgegeven woonadres in Spanje.
Niet is gebleken dat aan verdachte de inhoud van de dagvaarding is meegedeeld of dat aan hem een vertaling van de dagvaarding in een taal die hij machtig is, is uitgereikt. Verdachte is op voornoemde zitting niet verschenen. Gelet hierop had de Politierechter ter zitting dienen te onderzoeken of verdachte op de hoogte was van de zitting en deze derhalve geacht kon worden afstand te hebben gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, bij gebreke waarvan de behandeling van verdachtes zaak geen aanvang mocht nemen en - onder de omstandigheden zoals deze hierboven zijn geschetst en de rechtspraak van de Hoge Raad hieromtrent (HR 01-12-1981, NJ 1982, 155) - tot schorsing der vervolging besloten had moeten worden. Vervolgens had verdachte alsnog de informatie kunnen krijgen waarop hij recht had.
Het hof acht aldus het onderzoek van de politierechter ter zitting van 18 december 2003 nietig, zal op grond hiervan het vonnis van de politierechter vernietigen en alsnog beslissen wat de politierechter had behoren te doen."
7. Het middel strekt ten betoge dat het Hof de inleidende dagvaarding nietig had moeten verklaren, op dezelfde gronden die ook in feitelijke aanleg zijn aangevoerd. Kort gezegd: een dagvaarding in een strafzaak vervult zijn oproepingsfunctie niet, en dientengevolge wordt art. 6 EVRM geschonden, indien een verdachte die (kenbaar) de Nederlandse taal niet of nauwelijks machtig is niet tevens een exemplaar ontvangt dat is opgesteld in een voor hem begrijpelijke taal.
8. Slechts terzijde merk ik op dat in de bestreden uitspraak door een kennelijke misslag is verwezen naar een op 17 februari 2003 uitgereikte dagvaarding, terwijl gedoeld moet zijn op de dagvaarding die op 27 februari 2003 is uitgereikt.
Afgezien daarvan moet me van het hart dat de beslissing van het Hof mij evenzeer verbaast als het verweer dat er de aanleiding toe gaf. Ik zet enkele punten, die voor beoordeling van de kwestie wezenlijk zijn, op een rijtje.
8.aEr kan geen misverstand over bestaan dat een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst recht heeft op de noodzakelijke informatie, in een taal die hij geacht kan worden voldoende machtig te zijn, aangaande a) de aard van de beschuldiging waartegen hij zich te verweren heeft, maar ook omtrent b) alle overige gegevens die onontbeerlijk zijn om verdedigingsrechten naar behoren te kunnen benutten. Uiteraard behoren daartoe plaats en tijdstip van de terechtzitting.
8.bBij mijn weten is evenwel nog nooit - in de tooi van Haags of Straatsburgs gezag - de eis gesteld dat aan elke verdachte van wie kan worden vermoed dat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst, zonodig ambtshalve een vertaling van de dagvaarding (of nadere oproeping) in de door de verdachte gesproken taal moet worden uitgereikt.
Tot dusverre is alleen verlangd dat een verdachte die daarom verzoekt (althans te kennen geeft dat hij wegens taalproblemen niet in staat is het hem ter hand gestelde gerechtelijk stuk te doorgronden) de essentiële informatie in een voor hem begrijpelijke taal krijgt, bij voorkeur schriftelijk, vgl. EHRM NJ 1994, 25 (Brozicek vs Italië) en EHRM NJ 1994, 26 (Kamazinski vs Oostenrijk).
Zolang de verdachte niets vraagt (niet te kennen geeft dat onbekendheid met de Nederlandse taal hem verhindert kennis te nemen van het hem toegezonden of uitgereikte geschrift) is er geen verplichting om (ambtshalve) een vertaling van primaire processtukken, zoals dagvaardingen en oproepingen, te fourneren. Dat is onlangs nog eens bevestigd met betrekking tot de betekening van het 'OM-appèl', voorgeschreven in art. 409, tweede lid, Sv, vgl. HR 12 september 2006, LJN AW4395.
8.cVerweer en middel gebruiken art. 52 SUO, betreffende het rechtstreeks aan een buitenlands adres toesturen van gerechtelijke stukken, als argument voor het tegenovergestelde standpunt, doch tevergeefs. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een vertaling van het stuk, althans de essentie ervan, moet worden bijgevoegd indien aannemelijk is dat de geadresseerde niet de taal van de toezendende Staat beheerst, of in een andere taal indien de toezendende autoriteit weet dat de geadresseerde slechts die andere taal machtig is. De door deze bepaling bestreken situatie - een gerechtelijk schrijven dat op een buitenlands adres moet worden bezorgd - noopt er uit zichzelf reeds toe rekening te houden met de waarschijnlijkheid dat de geadresseerde een andere taal spreekt. Deze verdragsbepaling kan daarom niet worden opgevat als belichaming van een verplichting die ook bij betekeningen op het eigen grondgebied in acht genomen moet worden.
8.dVoor zover het onthouden van informatie in een voor de verdachte begrijpelijke taal al tot nietigheid van een dagvaarding zou moeten voeren, is dat geen formele nietigheid. Daarom zou aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld moeten worden of de verdachte door het verzuim zó ernstig in zijn belangen is geschaad dat deze vèrstrekkende sanctie passend is.
9. Dat laatste lijkt de raadsman, thans steller van het middel, in ieder geval te miskennen waar hij bij verweer, en nu als cassatieklacht, staande houdt dat het niet aan verzoeker uitreiken van een vertaalde dagvaarding zonder meer tot nietigheid van dit stuk moet voeren.
10. Ik zou althans benieuwd zijn te vernemen hoe een raadsman ter terechtzitting met droge ogen kan beweren dat de verdachte hem nadrukkelijk heeft gemachtigd de verdediging te voeren, maar tegelijkertijd volhouden dat zijn buitenlandse cliënt onkundig is van de omstandigheid dat hij terecht moet staan. De in art. 279 Sv bedoelde mededeling dat de raadsman tot verdediging van de niet-verschenen verdachte gemachtigd is impliceert dat de verdachte beseft dat er een strafzaak tegen hem loopt. Dientengevolge ecarteert deze met het oog op art. 279 Sv gedane mededeling elke mogelijkheid dat de verdachte door ontbrekende vertaling van de dagvaarding zozeer in zijn verdedigingsrechten wordt geschaad dat nietigheid van de dagvaarding de onontkoombare sanctie is.
11. Voor zover al denkbaar is dat een raadsman zich van de in art. 279 Sv bedoelde machtiging voorzien weet, en zichzelf ook in staat acht om de verdediging in volle omvang te voeren (gelijk in deze zaak overduidelijk is geschied), doch niettemin vreest dat zijn cliënt essentiële informatie mist, zoals de precieze beschuldiging of dag en plaats van de zitting, en van mening is dat de verdachte die informatie, met het oog op een nòg betere benutting van verdedigingsrechten, alsnog moet krijgen, staat een voor de hand liggende weg open: aanhouding vragen. Dat is in deze zaak dan ook in beide instanties geschied. Ik kom daar nog op terug.
12. Het middel is dus kansloos.
13. Met betrekking tot de bestreden uitspraak merk ik het volgende op.
14. Kennelijk heeft het Hof willen bewerkstelligen dat de vervolging alsnog kan worden voortgezet nadat verzoeker in het bezit is gesteld van een vertaling van de dagvaarding, zonder dat verzoeker een instantie zal missen.
Zoals het Hof zijn beslissing heeft geformuleerd kleeft daar in ieder geval het schoonheidsfoutje aan dat de kans zeer groot is dat deze strafzaak in een limbo zal blijven ronddolen. Of hoe men het voorgeborchte van strafprocessuele vergetelheid maar wil noemen; 'archief' is wellicht de beste aanduiding. Om de kennelijk door het Hof gewenste oplossing te bereiken, had het de zaak, na vernietiging van het vonnis en schorsing van de vervolging, terug moeten wijzen naar de eerste aanleg. Zonder die terugwijzing is niet gegarandeerd dat de juiste persoon op het idee komt dat er iets geregeld moet worden om de zaak weer in gang te zetten. Daar had het Hof rekening mee moeten houden, en dat is overigens ook te vinden in het door het Hof zelf aangehaalde HR NJ 1982, 155.
15. Bovenal acht ik, eerlijk gezegd, volstrekt onbegrijpelijk de overweging dat "niet is gebleken dat aan verdachte de inhoud van de dagvaarding is meegedeeld of dat aan hem een vertaling van de dagvaarding in een taal die hij machtig is, is uitgereikt". De verdediging heeft niet eens (met stelligheid) beweerd dat verzoeker van deze informatie in zijn eigen taal verstoken is gebleven. In eerste aanleg is het punt onbeslist gebleven. De officier van justitie wees er op "dat bij de uitreiking van de dagvaarding een begeleidende toelichting in een andere taal aan een verdachte wordt overhandigd". Daarop verzocht de raadsman aanhouding, teneinde van de verdachte te kunnen vernemen of deze zo'n toelichtende vertaling van de dagvaarding heeft ontvangen.
De in hoger beroep voorgedragen pleitaantekeningen houden in dat verzoeker geen geschreven vertaling van de dagvaarding heeft ontvangen, maar de raadsman heeft keurig in het midden gelaten of verzoeker misschien wel een toelichting (in zijn eigen taal) heeft meegekregen. Sterker nog: in subsidiaire zin werd wederom aanhouding verzocht om te kunnen nagaan of verzoeker zo'n toelichting heeft gekregen.
16. Nog afgezien daarvan heeft het Hof onvoldoende doen blijken dat het zich daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven van de cruciale vraag of verzoeker voldoende informatie over deze strafzaak heeft gekregen. Ten minste had het Hof zich moeten realiseren dat (afhankelijk van de omstandigheden van het geval) ook mondelinge toelichting kan volstaan om een anderstalige te informeren omtrent de in de dagvaarding vervatte informatie. De advocaat-generaal bij het Hof wees daar terecht op. Daarnaast is het Hof voorbij gegaan aan de omstandigheid dat er reeds in eerste aanleg een gemachtigde raadsman is opgetreden. Daaruit moet wel worden afgeleid dat de verdachte op de hoogte was van de tegen hem lopende strafzaak. De logica daarvan lijkt me tamelijk dwingend. Hier komt nog bij dat verzoeker bij de rechter-commissaris is gehoord met behulp van een tolk, terwijl ook de bij die gelegenheid opgenomen verklaring uitwijst dat verzoeker zeer wel begreep waarvan hij wordt verdacht.
17. Kortom: een verdachte die moet hebben begrepen waarvan hij wordt verdacht, en een advocaat die ter terechtzitting komt melden dat hij is gemachtigd om voor de niet-verschenen verdachte de verdediging te voeren (en dat ook in volle omvang doet). Bij die stand van zaken de vervolging schorsen omdat niet zeker is of de verdachte wel voldoende informatie heeft gekregen is een beslissing die naar mijn gevoel aan het bizarre grenst.
18. Ik zie derhalve grond voor ambtshalve vernietiging.
Teneinde te bevorderen dat deze zaak zo voortvarend mogelijk verder kan worden behandeld concludeer ik bij vervroeging, en wel op de eerste zitting waarop de zaak bij de Hoge Raad dient.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep en met inachtneming van de beslissingen van de Hoge Raad te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het namens verzoeker ingestelde beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 16‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Verdachte is bij verhoor RC (met tolk) op de hoogte gesteld van de tegen hem ingebrachte bezwaren, is heengezonden met dagvaarding in NL taal en heeft zich bij de pr en in appel door een gemachtigde raadsman laten vertegenwoordigen. Het hof schorste de vervolging om verdachte in een taal die hij machtig is van de inhoud van de dagvaarding op de hoogte te stellen. 1. Onbekendheid met beschuldiging kan nopen tot schorsing onderzoek ter terechtzitting, niet tot schorsing vervolging. 2. Verzuim schorsing onderzoek ter terechtzitting door pr noopt in dit verband niet tot verwijzing ex art. 432.2 Sv. Ad 1. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR NJ 2002, 317. Het hof, dat terecht de inleidende dagvaarding niet nietig heeft verklaard wegens het ontbreken van een vertaling daarvan, heeft ten onrechte geoordeeld dat de omstandigheid dat niet is gebleken dat verdachte de inhoud van de dagvaarding is medegedeeld of dat aan hem een vertaling daarvan is uitgereikt in een taal die hij machtig is, leidt tot schorsing van de vervolging. Uit HR NJ 2002, 317 volgt dat de HR is teruggekomen van HR NJ 1982, 155, waarop het hof zich beroept. Het hof had, indien het van oordeel zou zijn dat verdachte in de gegeven omstandigheden niet op de hoogte was van de beschuldiging, het onderzoek ter terechtzitting dienen te schorsen opdat hij alsnog daarvan op de hoogte kon worden gesteld. Ad 2. Indien de pr ten onrechte zou hebben nagelaten het onderzoek te schorsen om verdachte op de hoogte te stellen van de beschuldiging, zou dat het hof niet hebben genoopt tot verwijzing van de zaak ogv art. 423.2 Sv (HR NJ 2006, 275).
16 januari 2007
Strafkamer
nr. 00756/06
EC/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, van 13 september 2005, nummer 24/000999-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier ter lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 18 december 2003 - de vervolging in de zaak van [verdachte] met parketnummer 24/000999-04 geschorst.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het namens de verdachte ingestelde beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de bestreden uitspraak naar aanleiding van het middel en ambtshalve
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte de inleidende dagvaarding niet nietig heeft verklaard, althans dat het Hof in weerwil van het daartoe strekkende, in hoger beroep gevoerde verweer, die beslissing niet of onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.2. De bestreden uitspraak houdt ter motivering van de onder 1 vermelde beslissing, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De raadsman van verdachte heeft voorts ter terechtzitting betoogd dat de politierechter te Haarlem de inleidende dagvaarding nietig had behoren te verklaren. Deze dagvaarding is immers niet - mede - opgesteld in een taal die verdachte machtig is. Hierdoor is niet voldaan aan de aan een dagvaarding te stellen eisen. Zo heeft een dagvaarding onder meer een oproepingsfunctie, dient daarin informatie te worden verstrekt over de aard van de beschuldiging alsmede de aan verdachte toekomende rechten. Nu niet is voldaan aan deze volgens de raadsman met nietigheid bedreigde wettelijke voorschriften, dient het hof de inleidende dagvaarding alsnog nietig te verklaren en de zaak terug te verwijzen naar de politierechter in de rechtbank te Haarlem.
Het hof overweegt als volgt:
Het hof is van oordeel dat op grond van artikel 6, derde lid, van het EVRM in ieder geval aan een verdachte in een voor hem begrijpelijke taal meegedeeld moet worden wanneer en waar een behandeling ter zitting in zijn strafzaak zal plaatsvinden, teneinde hem in de gelegenheid te stellen van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te maken. In deze zaak was aan verdachte bij zijn vertrek vanuit het politiebureau op 17 februari 2003 een in de Nederlandse taal gestelde dagvaarding voor de zitting van de politierechter in de rechtbank te Haarlem op 18 december 2003 uitgereikt. Voor zover bekend is verdachte na zijn invrijheidsstelling meteen teruggereisd naar het door hem opgegeven woonadres in Spanje. Niet is gebleken dat aan verdachte de inhoud van de dagvaarding is meegedeeld of dat aan hem een vertaling van de dagvaarding in een taal die hij machtig is, is uitgereikt. Verdachte is op voornoemde zitting niet verschenen. Gelet hierop had de Politierechter ter zitting dienen te onderzoeken of verdachte op de hoogte was van de zitting en deze derhalve geacht kon worden afstand te hebben gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, bij gebreke waarvan de behandeling van verdachtes zaak geen aanvang mocht nemen en - onder de omstandigheden zoals deze hierboven zijn geschetst en de rechtspraak van de Hoge Raad hieromtrent (HR 01-12-1981, NJ 1982, 155) - tot schorsing der vervolging besloten had moeten worden. Vervolgens had verdachte alsnog de informatie kunnen krijgen waarop hij recht had. Het hof acht aldus het onderzoek van de politierechter ter zitting van 18 december 2003 nietig, zal op grond hiervan het vonnis van de politierechter vernietigen en alsnog beslissen wat de politierechter had behoren te doen."
3.3. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
De verdachte is op 4 februari 2003 aangehouden op Schiphol op de verdenking als bolletjesslikker een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht. Hij is op 7 februari 2003 (bij gelegenheid van zijn verhoor op de vordering tot inbewaringstelling door de Rechter-Commissaris) en vervolgens op 12 februari 2003 (bij gelegenheid van het onderzoek in raadkamer van de vordering gevangenhouding) in het bijzijn van zijn raadsman en een tolk in een voor hem begrijpelijke taal op de hoogte gesteld van de tegen hem ingebrachte bezwaren en heeft daaromtrent een verklaring afgelegd. Op 27 februari 2003 is hij heengezonden onder uitreiking aan hem in persoon van een dagvaarding in de Nederlandse taal. Ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de niet-verschenen verdachte zich telkens laten verdedigen door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman.
3.4. Het middel berust op de opvatting dat het enkele ontbreken van een vertaling van de inleidende dagvaarding in een taal die de verdachte begrijpt, de nietigheid van die dagvaarding meebrengt. Die opvatting is onjuist.
Wel behoort de rechter, indien hij van oordeel is dat de verdachte door die omstandigheid in zijn verdediging is geschaad, het onderzoek ter terechtzitting te schorsen opdat de verdachte alsnog op de hoogte kan worden gesteld van de tegen hem ingebrachte beschuldiging (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, rov. 3.20 onder d).
Het Hof, dat terecht de inleidende dagvaarding niet nietig heeft verklaard, heeft dus ten onrechte geoordeeld dat de omstandigheid dat niet is gebleken dat de verdachte de inhoud van de dagvaarding is medegedeeld of dat aan hem een vertaling van de dagvaarding is uitgereikt in een taal die hij machtig is, leidt tot schorsing van de vervolging. Uit hetgeen te dezer zake is beslist in voormeld arrest van de Hoge Raad, volgt dat de Hoge Raad was teruggekomen van zijn voor gevallen als de onderhavige in laatstelijk het arrest van 1 december 1981, NJ 1982, 155, waarop het Hof zich beroept, neergelegde opvatting.
Het Hof had derhalve, indien het van oordeel zou zijn dat de verdachte in de gegeven omstandigheden niet op de hoogte was van de beschuldiging, het onderzoek ter terechtzitting dienen te schorsen met vorenvermeld doel. Het bestreden arrest kan dan ook niet in stand blijven.
3.5. Voor zover het middel nog erover klaagt dat het Hof de zaak had moeten terugwijzen naar de Politierechter mist het belang. Ook indien zou moeten worden aangenomen dat de Politierechter ten onrechte zou hebben nagelaten het onderzoek te schorsen opdat aan de verdachte alsnog een vertaling van de dagvaarding kon worden verstrekt, zou dat het Hof niet hebben genoopt tot verwijzing van de zaak naar de Politierechter op de voet van art. 423, tweede lid, Sv (vgl. HR 18 april 2006, NJ 2006, 275).
4. Slotsom
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de president W.J.M. Davids als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 16 januari 2007.