HR, 12-12-2006, nr. 02260/05
ECLI:NL:HR:2006:AY7767
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-12-2006
- Zaaknummer
02260/05
- LJN
AY7767
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AY7767, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑12‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AY7767
ECLI:NL:HR:2006:AY7767, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑12‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AY7767
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑10‑2005
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2007, 422 met annotatie van Y. Buruma
NJ 2007, 422 met annotatie van Y. Buruma
NbSr 2007/8
Conclusie 12‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Van door een feitelijkheid dwingen ex art. 242 Sr tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam kan slechts sprake zijn indien verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan (HR NJ 1995, 201). Van door een feitelijkheid dwingen ex art. 246 Sr tot het plegen dan wel dulden van ontuchtige handelingen kan slechts sprake zijn indien verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft gepleegd dan wel geduld (HR NJ 2004, 439). De uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden waaronder de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden zouden weliswaar de gevolgtrekking kunnen toelaten dat verdachte door misbruik van zijn uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding de aangeefsters heeft bewogen die handelingen te ondergaan, maar uit die bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat telkens sprake was van ‘door een feitelijkheid dwingen’ ex art. 242 Sr, resp. art. 246 Sr. Uit die bewijsmiddelen kan immers niet zonder meer volgen dat verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of de aangeefsters in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat zij zich daardoor niet tegen die handelingen konden verzetten, of dat verdachte de aangeefsters heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte, (bedreigende) situatie dat het daardoor voor hen zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de kant van verdachte (HR NJ 2000, 125). De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Dit leidt tot vernietiging.
Nr. 02260/05
Mr Machielse
Zitting 5 september 2006
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verdachte op 15 april 2005 voor 1. verkrachting, meermalen gepleegd, 2. verkrachting en 4. feitelijke aanranding van de eerbaarheid, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 65 dagen en tot een taakstraf van 240 uur. Tevens heeft het hof de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd als in het arrest vermeld.
2. Mr. E. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, heeft cassatie ingesteld. Mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt dat telkens het bewezenverklaarde 'dwingen' niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
3.2. Bewezenverklaard is dat
"1.
hij in de periode van l januari 1995 tot en met 30 augustus 1999, in Nederland, meermalen telkens door feitelijkheden een persoon genaamd [aangeefster 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1], hebbende verdachte
- zijn vinger(s) in de vagina van die [aangeefster 1] gebracht en
- zijn vinger in de anus van die [aangeefster 1] gebracht en
die [aangeefster 1] haar vinger in zijn, verdachtes, anus laten brengen, en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- een psychisch en een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [aangeefster 1] had (als zijnde de meerdere en de leermeester van die [aangeefster 1] en aldus in de ogen van die [aangeefster 1] een deskundige op het gebied van verpleegkundige- en EHBO-handelingen en oefensituaties en bijbehorende instructies) en
- gebruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat verdachte op [gemeente A] een bijzondere positie bekleedde op het gebied van educatie/instructie van verpleegkundige- en EHBO-handelingen en
- heeft doen voorkomen dat het volstrekt gebruikelijk en normaal is dat in het kader van de opleiding tot ambulance-medewerker de collega's onderling en op de door verdachte voorgestelde wijze medische situaties oefenen en dat voornoemde handelingen dan ook deel uitmaken van de opleiding tot ambulance-medewerker en dat hij, verdachte, tijdens zijn eigen opleiding tot ambulance-medewerker ook voornoemde oefeningen en handelingen heeft moeten ondergaan en heeft moeten uitvoeren op collega's,
en aldus telkens voor die [aangeefster 1] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten tegen eerdergenoemde seksuele handelingen;
2.
hij in de periode van l januari 1999 tot en met 31 december 2000, te [plaats A], in de gemeente [gemeente A], door feitelijkheden een persoon genaamd [aangeefster 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 3], hebbende verdachte
- een of meer van zijn vingers in de anus van die [aangeefster 3] gebracht, en bestaande die feitelijkheden hierin dat hij, verdachte,
- een psychisch en een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [aangeefster 3] had (als zijnde de EHBO- en BHV- en/of GHOR-instructeur van die [aangeefster 3] en aldus in de ogen van die [aangeefster 3] een deskundige op het gebied van verpleegkundigeen EHBO-handelingen en oefensituaties en bijbehorende instructies) en
- gebruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat verdachte op [gemeente A] een bijzondere positie bekleedde op het gebied van educatie/instructie van verpleegkundige- en EHBO-handelingen en
- die [aangeefster 3] heeft medegedeeld dat die [aangeefster 3] een wezenlijke bijdrage kon leveren aan de gezondheid van toekomstige patiënten van hem, verdachte, als hij, verdachte, bij die [aangeefster 3] rectaal mocht voelen hoe een vergroeid staartbeen aanvoelt zodat hij, verdachte, in noodsituaties sneller en beter patiënten kon helpen en aldus die [aangeefster 3] verantwoordelijk heeft gemaakt voor de gezondheid van toekomstige patiënten en
- de deur van het kantoor van de ambulancedienst op slot heeft gedraaid, en aldus voor die [aangeefster 3] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten tegen eerdergenoemde seksuele handelingen;
4.
hij op 2 december 1998, te [plaats A], in de gemeente [gemeente A], door feitelijkheden een persoon genaamd [aangeefster 2] heeft gedwongen tot het plegen van een ontuchtige handeling, bestaande uit het ontuchtig die [aangeefster 2] vingers laten brengen in de anus van hem, verdachte, en bestaande die feitelijkheden hierin dat hij, verdachte,
- een psychisch en een uit feitelijke (cursus)verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [aangeefster 2] had (als zijnde de EHBO-instructeur en GHOR-leidinggevende van die [aangeefster 2] en in de ogen van die [aangeefster 2] een deskundige op het gebied van verpleegkundige- en/of EHBO-handelingen) en
- gebruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat verdachte op [gemeente A] een bijzondere positie bekleedde op het gebied van educatie/instructie van verpleegkundige- en EHBO-handelingen en
- de deur van de ruimte waarin hij, verdachte, en die [aangeefster 2] zich bevonden op slot heeft gedraaid,
en aldus voor die [aangeefster 2] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten tegen eerdergenoemde ontuchtige handeling."
3.3. Het middel betoogt dat het contact steeds in een oefensituatie plaatsvond en als ' onderzoek' werd gekwalificeerd. De vrouwen stemden in alle gevallen in en verdachte heeft hen niet gedwongen. Nergens uit blijkt dat de aangeefsters zich niet hebben kunnen verzetten. Dat zij achteraf hun bedenkingen hadden maakt dat niet anders. Hoogstens zou in een aantal gevallen sprake kunnen zijn geweest van misleiding of overtreding, maar dat staat niet aan dwang gelijk.
3.4. Van door een feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van handelingen als in art. 242 of art. 246 Sr bedoeld kan slechts sprake zijn indien verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn/haar wil heeft ondergaan.(1) Van zodanig "dwingen door een feitelijkheid" kan geen sprake zijn als het slachtoffer die feitelijkheid niet heeft bemerkt of niet als zodanig heeft ervaren.(2) Hetzelfde geldt als instemming met de seksuele handelingen berust op misleiding.(3)
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen moeten dus blijken dat de vrouwen tegen hun wil bepaalde handelingen hebben verricht dan wel hebben ondergaan. Voor het bewijs van feit 1 is in dit verband van belang bewijsmiddel 2, de verklaring van aangeefster [aangeefster 1]. Zij verklaart over het eerste incident dat zij geen nee heeft gezegd omdat verdachte professioneel handelde. Zij dacht dat dit erbij hoorde maar kreeg daar later wel een onbehaaglijk gevoel bij. Zij begon zich af te vragen of dit wel normaal was. Over het tweede voorval zegt zij dat zij achteraf geen goed gevoel bij deze onderzoeken had maar op het moment zelf dacht dat het wel bij de opleiding zou horen. Met betrekking tot het laatste voorval spreekt zij evenmin van enige dwang. Nergens is sprake van de wens zich te verzetten en daarvan afzien op grond van het overwicht dat verdachte over haar had.
Het onder 1 bewezenverklaarde dwingen is niet uit de gebezigde bewijsmiddelen af te leiden.
De verklaring van het slachtoffer van feit 2, [aangeefster 3], is opgenomen in bewijsmiddel 5. Zij zegt daarin dat zij aanvankelijk bedenkingen had tegen een rectaal onderzoek maar dat zij zich gedwongen voelde mee te werken omdat hij haar ervan wist te overtuigen dat dit onderzoek van belang was voor de omgang met patiënten in de toekomst. Zij voelde wel een weerstand tegen dit onderzoek maar werkte mee omdat verdachte haar overtuigde dat zij mee moest werken.
In deze verklaring kan ik slechts lezen dat verdachte de bedenkingen die het slachtoffer aanvankelijk tegen het onderzoek had door zijn gladde praatjes heeft weggenomen en dat de gedachte aan verzet bij het slachtoffer niet eens is opgekomen. Ik vind in deze verklaring eveneens te weinig aanknopingspunten om van dwang te kunnen spreken.
Bewijsmiddel 6 houdt de verklaring in van het slachtoffer van feit 4, [aangeefster 2], waarin is te lezen dat zij op voorstel van verdachte bij hem een rectaal onderzoek heeft gedaan en dat zij, gelet op het overwicht dat verdachte door zijn grote deskundigheid had en haar beleving dat verdachte de baas was op dat moment geen nee durfde te zeggen hoewel zij voelde dat het niet klopte wat er gebeurde.
Alleen in deze verklaring vind ik aanwijzingen dat het slachtoffer niet heeft durven weigeren, hoewel zij daarover wel heeft gedacht, omdat zij zwichtte voor het overwicht dat verdachte over haar had.
Maar het feit dat het slachtoffer zich gedwongen voelde wil nog niet zeggen dat verdachte ook werkelijk heeft gedwongen. De aanwijzingen voor een dwingend misbruik van zijn overwicht kan ik aan de verklaring niet ontlenen. Evenmin kan ik in deze verklaring steun vinden voor het bewijs dat het feit dat verdachte in het kantoortje de deur op slot deed ertoe bij zou hebben gedragen dat de vrouw zich niet had kunnen verzetten.(4)
Naar mijn mening kunnen de gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaring niet dragen.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de strafzaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR NJ 1995, 201; HR NJ 1999, 512; HR NJ 2000, 125; HR NJ 2001, 528; HR 22 juni 2004, LJN AO8315.
2 HR 13 juni 1995, NJB 1995, p. 430, nr. 103.
3 HR NJ 1998, 534; HR 14 februari 2006, LJN AU8042.
4 HR NJ 1995, 201.
Uitspraak 12‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Van door een feitelijkheid dwingen ex art. 242 Sr tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam kan slechts sprake zijn indien verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan (HR NJ 1995, 201). Van door een feitelijkheid dwingen ex art. 246 Sr tot het plegen dan wel dulden van ontuchtige handelingen kan slechts sprake zijn indien verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft gepleegd dan wel geduld (HR NJ 2004, 439). De uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden waaronder de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden zouden weliswaar de gevolgtrekking kunnen toelaten dat verdachte door misbruik van zijn uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding de aangeefsters heeft bewogen die handelingen te ondergaan, maar uit die bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat telkens sprake was van ‘door een feitelijkheid dwingen’ ex art. 242 Sr, resp. art. 246 Sr. Uit die bewijsmiddelen kan immers niet zonder meer volgen dat verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of de aangeefsters in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat zij zich daardoor niet tegen die handelingen konden verzetten, of dat verdachte de aangeefsters heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte, (bedreigende) situatie dat het daardoor voor hen zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de kant van verdachte (HR NJ 2000, 125). De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Dit leidt tot vernietiging.
12 december 2006
Strafkamer
nr. 02260/05
JB/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 15 april 2005, nummer 24/000248-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Leeuwarden van 5 februari 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 3, 5 en 6 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1. "verkrachting, meermalen gepleegd",
2. "verkrachting" en 4. "feitelijke aanranding van de eerbaarheid" veroordeeld tot 65 dagen gevangenisstraf en een werkstraf van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen [aangeefster 1] en [aangeefster 2] toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep dat - kennelijk niet is gericht tegen de gegeven vrijspraken - is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de strafzaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt erover dat de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte de aangeefsters heeft gedwongen tot het ondergaan van de bewezenverklaarde handelingen, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij in de periode van 1 januari 1995 tot en met 30 augustus 1999, in Nederland, meermalen telkens door feitelijkheden een persoon genaamd [aangeefster 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1], hebbende verdachte
- zijn vinger(s) in de vagina van die [aangeefster 1] gebracht en
- zijn vinger in de anus van die [aangeefster 1] gebracht en
- die [aangeefster 1] haar vinger in zijn, verdachtes, anus laten brengen, en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
- een psychisch en een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [aangeefster 1] had (als zijnde de meerdere en de leermeester van die [aangeefster 1] en aldus in de ogen van die [aangeefster 1] een deskundige op het gebied van verpleegkundige- en EHBO-handelingen en oefensituaties en bijbehorende instructies) en
- gebruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat verdachte op [gemeente A] een bijzondere positie bekleedde op het gebied van educatie/instructie van verpleegkundige- en EHBO-handelingen en
- heeft doen voorkomen dat het volstrekt gebruikelijk en normaal is dat in het kader van de opleiding tot ambulance-medewerker de collega's onderling en op de door verdachte voorgestelde wijze medische situaties oefenen en dat voornoemde handelingen dan ook deel uitmaken van de opleiding tot ambulance-medewerker en dat hij, verdachte, tijdens zijn eigen opleiding tot ambulance-medewerker ook voornoemde oefeningen en handelingen heeft moeten ondergaan en heeft moeten uitvoeren op collega's,
en aldus telkens voor die [aangeefster 1] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten tegen eerdergenoemde seksuele handelingen;
2. hij in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000, te [plaats A], in de gemeente [gemeente A], door feitelijkheden een persoon genaamd [aangeefster 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 3], hebbende verdachte
- een of meer van zijn vingers in de anus van die [aangeefster 3] gebracht, en bestaande die feitelijkheden hierin dat hij, verdachte,
- een psychisch en een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [aangeefster 3] had (als zijnde de EHBO- en BHV- en/of GHOR-instructeur van die [aangeefster 3] en aldus in de ogen van die [aangeefster 3] een deskundige op het gebied van verpleegkundige- en EHBO-handelingen en oefensituaties en bijbehorende instructies) en
- gebruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat verdachte op [gemeente A] een bijzondere positie bekleedde op het gebied van educatie/instructie van verpleegkundige- en EHBO-handelingen en
- die [aangeefster 3] heeft medegedeeld dat die [aangeefster 3] een wezenlijke bijdrage kon leveren aan de gezondheid van toekomstige patiënten van hem, verdachte, als hij, verdachte, bij die [aangeefster 3] rectaal mocht voelen hoe een vergroeid staartbeen aanvoelt zodat hij, verdachte, in noodsituaties sneller en beter patiënten kon helpen en aldus die [aangeefster 3] verantwoordelijk heeft gemaakt voor de gezondheid van toekomstige patiënten en
- de deur van het kantoor van de ambulancedienst op slot heeft gedraaid, en aldus voor die [aangeefster 3] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten tegen eerdergenoemde seksuele handelingen;
4. hij op 2 december 1998, te [plaats A], in de gemeente [gemeente A], door feitelijkheden een persoon genaamd [aangeefster 2] heeft gedwongen tot het plegen van een ontuchtige handeling, bestaande uit het ontuchtig die [aangeefster 2] vingers laten brengen in de anus van hem, verdachte, en bestaande die feitelijkheden hierin dat hij, verdachte,
- een psychisch en een uit feitelijke (cursus)verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [aangeefster 2] had (als zijnde de EHBO-instructeur en GHOR-leidinggevende van die [aangeefster 2] en in de ogen van die [aangeefster 2] een deskundige op het gebied van vepleegkundige- en/of EHBO-handelingen) en
- gebruik heeft gemaakt van de omstandigheid dat verdachte op [gemeente A] een bijzondere positie bekleedde op het gebied van educatie/instructie van verpleegkundige- en EHBO-handelingen en
- de deur van de ruimte waarin hij, verdachte, en die [aangeefster 2] zich bevonden op slot heeft gedraaid,
en aldus voor die [aangeefster 2] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten tegen eerdergenoemde ontuchtige handeling."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - op de volgende
bewijsmiddelen
- ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik was op [gemeente A] hoofd van de GHOR-groep, ik was ambulancechauffeur en ik gaf EHBO-les. Ik werd pas in een later stadium leider van de ambulancedienst. Voor die tijd runde ik ook wel voor een groot deel de ambulancedienst."
- ten aanzien van feit 1:
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster 1]:
"Ik wil aangifte doen van hetgeen [verdachte] mij heeft aangedaan. Vanaf 1993 ben ik werkzaam geweest bij de ambulancedienst [gemeente A]. Ik was in dienst bij [W.] in Leeuwarden. Mijn functie was begeleider. Ik heb daar gewerkt tot augustus 1999. [verdachte] was in deze periode mijn chef. Toen ik werd aangenomen had ik een EHBO-opleiding en de GOR-opleiding. Aanvullende opleidingen heb ik van [verdachte] gehad. Het was niet een bestaande opleiding, maar een die op basis van casussen werd gegeven naar aanleiding van gebeurtenissen die we zelf meemaakten.
Ik werd door [verdachte] aangenomen voor mijn werk op de ambulance. Dit was na contact van [verdachte] met [W.].
In gesprekken vertelde [verdachte] dat hij begeleider was en chef van het ambulanceteam [gemeente A].
Ik zag [verdachte] als mijn meerdere. Hij was mijn leermeester. Ik moest eerst mijn opleidingen gedaan hebben bij [verdachte] en dan pas mocht ik met andere collega's op de auto, volgens [verdachte]. [verdachte] leerde mij dingen aan de hand van casussen zoals hem dat zelf ook geleerd was, zo vertelde hij mij. Als voorbeeld kan ik noemen, dat als wij iemand hadden gehad met een gebroken been, [verdachte] mij leerde hoe ik een been spalken moest. Voor mij voelde dat heel erg professioneel.
Ik ben in 1995 en 1997 zwanger geweest. Bij een van die keren dat ik zwanger was heeft hij mij getoucheerd. Hij vertelde mij dat hij benieuwd was hoe dat bij mij voelde, omdat hij het ook bij zijn vrouw en patiënten had gedaan en hij wilde weten hoe dat bij mij voelde. Hij wist dat ik zwanger was. Ik liep in mijn laatste maanden. Het gebeurde in de ambulance op de terugreis van een reis naar de wal. [verdachte] vroeg mij of hij mij mocht toucheren en ik stemde daarin toe. Hij vroeg mij me uit te kleden en ik deed mijn broek uit. Ik ben vervolgens op de brancard gaan liggen. Vervolgens heeft [verdachte] mij getoucheerd.
Hij droeg daarbij handschoenen. Ik zag dat [verdachte] met twee vingers van zijn rechterhand bij mij naar binnen ging. Hij stak twee vingers in mijn vagina. Ik heb geen nee gezegd omdat hij zo professioneel handelde. Ik dacht dat hoort erbij. Later had ik er wel een onbehaaglijk gevoel bij. Ik begon mezelf af te vragen of dit wel normaal was.
Ergens in 1998/1999 is er weer wat voorgevallen.
[verdachte] begon op een keer over het "top tot teen" onderzoek. Ook dit gebeurde in de ambulance op de heen- of terugreis op de boot. Het "top tot teen" onderzoek heeft in totaal drie of vier keer plaatsgevonden en ging na de eerste keer steeds iets verder. De derde of vierde keer begon [verdachte] over de breuk van het staartbeen. Hij vertelde dat je rectaal kon voelen of dit gebroken was. [verdachte] zei vervolgens dat we dat wel even konden doen. Ik heb daarin toegestemd. [verdachte] pakte handschoenen voor mij en deed vervolgens zijn broek naar beneden. Hij ging op zijn knieën op de brancard zitten met zijn achterwerk naar boven. Vervolgens gaf hij mij aanwijzingen hoe ik zou kunnen voelen of het staartbeen gebroken was, waarbij ik hem rectaal onderzocht. [verdachte] vertelde dat hij dit soort oefeningen in zijn opleiding ook had gehad. Ditzelfde onderzoek heeft [verdachte] ook een keer bij mij gedaan. Het gebeurde net als de voorgaande keren in de ambulance. [verdachte] begon weer over het staartbeen. Hij vroeg mij mijn broek op de knieën te doen en net zoals hij had gedaan met mijn achterwerk omhoog op de brancard te gaan zitten. Vervolgens heeft hij mij rectaal onderzocht. [verdachte] gebruikte een handschoen. Toen hij zijn vinger terughaalde zei hij: "Weet je dat je ook een aambei hebt." Volgens mij is hij met een vinger naar binnen geweest. Achteraf had ik geen goed gevoel bij deze onderzoeken alleen op het moment zelf had ik zoiets van "toe maar", het zal wel bij de opleiding horen. [verdachte] had immers al een jarenlange ervaring en zei dat hij dit zelf in zijn opleiding ook had moeten ondergaan.
Ik wil u ook nog verklaren over een laatste geval wat zich in 1999 heeft afgespeeld. We hadden een patiënt weggebracht naar de vaste wal. Op de terugreis op de boot stelde [verdachte] voor om de blaas te gaan behandelen. In de ambulance op de boot heeft hij eerst bij mij mijn blaas gevoeld. Ik heb mijn broek uit gedaan en ik ben op de brancard gaan liggen. Vervolgens heeft [verdachte] met een handschoen aan met een vinger in mijn vagina gevoeld. Nadat bij naar binnen was gegaan, kromde hij meteen zijn vinger. Vervolgens zei [verdachte] dat ik het bij hem mocht proberen. Ik kleedde mijzelf aan en [verdachte] ging op de brancard liggen met zijn broek uit. Ik zag meteen dat hij een stijve penis had. Ik voelde mij na afloop niet lekker."
c. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank te Leeuwarden, voor zover inhoudende verklaring van aangeefster [aangeefster 1]:
"Ik blijf er bij dat [verdachte] mij vaginaal heeft getoucheerd tijdens mijn zwangerschap. Ik denk dat dat was tijdens mijn tweede zwangerschap. Het is 1 keer gebeurd en dat was op zijn initiatief.
Ik blijf er bij dat [verdachte] via de vagina een blaasonderzoek bij mij heeft verricht."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik was/ben de ambulancedienst, volgens veel mensen op [gemeente A]. Ik moest eigenlijk alles regelen. Van de GHOR (Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen) ben ik commandant. Ook van het SIGMA (Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie) team ben ik commandant. EHBO is vrijwilligerswerk. Ik ben voorzitter, instructeur en secretaris. Ik kan nog bedenken dat er ook wel eens naar het staartbonkje gevoeld moest worden. Je gaat dan met je vinger of vingers een klein stukje de anus in om te kunnen voelen of het staartbonkje gebroken is. Dit laatste is bij [aangeefster 1] gebeurd in een oefensituatie. [aangeefster 1] heeft toen in mijn anus naar mijn staartbonkje gevoeld. Ik denk dat het in de ambulance is gebeurd. Ik heb in het kader van de EHBO wel 100 mensen opgeleid. In het kader van de GHOR ongeveer 20 mensen."
- ten aanzien van feit 2:
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster 3]:
"Ongeveer 15 jaar geleden ben ik op [gemeente A] begonnen met een cursus EHBO. Tijdens die EHBO-lessen heb ik [verdachte] leren kennen. Als ik het mij goed herinner was [verdachte] toen gewoon lid van de EHBO-groep. Later werd [verdachte] instructeur bij de EHBO. Ook heb ik een cursus Bedrijfshulpverlening gevolgd. Ook daar was [verdachte] instructeur of in elk geval altijd aanwezig. Hij wekte de indruk dat hij instructeur was. Hij bemoeide zich in elk geval met de instructie. Ongeveer zes jaar geleden ben ik lid geworden van de GHOR-groep. Van die groep was [verdachte] de commandant. De gewone, maandelijkse oefenavonden leidde [verdachte]. Ik heb veel respect voor hem met betrekking tot het EHBO- en ambulancegebeuren. Ik denk dat hij veel voor de ambulancedienst op [gemeente A] gedaan heeft en op die manier veel voor mensen betekend heeft.
Het is zeker drie jaar geleden, ik denk dat dit in de winter is geweest dat [verdachte] mij vroeg of ik mee wilde werken aan het testen van nieuwe apparatuur. [verdachte] vroeg mij of ik naar de ambu-standplaats, een loods in [plaats A], wilde komen. Ik sprak met hem een tijdstip af dat ik zou komen. Toen ik op dat moment in de loods kwam zag ik [verdachte]. [verdachte] vroeg mij mee te gaan naar het kantoor van de ambulancedienst in de loods. [verdachte] en ik liepen het kantoor binnen. Tot mijn verbazing deed [verdachte] de deur van het kantoor op slot. [verdachte] vroeg mij om al mijn kleren uit te doen. Vervolgens moest ik op een brancard gaan liggen. Ik deed mijn kleren uit en ging helemaal naakt op mijn rug op de brancard liggen. [verdachte] vertelde dat hij uit een van de cursusavonden wist dat ik een vergroeid staartbonkje had. Hij vroeg aan mij of hij dat mocht onderzoeken. Ik zei tegen [verdachte] dat als dat nodig was in zijn werk er wel een arts zou komen. Ik heb wel drie keer tegen hem gezegd dat ik het onzin vond dat hij mij rectaal ging onderzoeken. [verdachte] begon zo'n overtuigend verhaal tegen mij te vertellen dat ik begon te geloven dat het nut had dat hij mij rectaa1 onderzocht. [verdachte] vertelde dat hij zijn ervaring met het onderzoek bij mij kon gebruiken bij zijn toekomstige patiënten. [verdachte] vertelde mij dat ik een wezenlijke bijdrage kon leveren aan de gezondheid van patiënten van hem in de toekomst. Hij zei: "Als ik jouw staartbonkje mag onderzoeken dan kan ik bij patiënten die ik in noodsituaties moet helpen, sneller en beter handelen". Daarmee maakte hij mij verantwoordelijk voor de gezondheid van zijn toekomstige patiënten. Daardoor voelde ik mij gedwongen mee te werken aan dit onderzoek. Ik moest nog steeds bloot op de brancard blijven liggen. [verdachte] zei dat ik op mijn buik op de brancard moest gaan liggen. Dit vond ik absoluut niet fijn. Ik voelde een weerstand tegen dit onderzoek. Toch werkte ik mee omdat hij mij zo overtuigde, dat ik mee moest werken. Vervolgens heeft [verdachte] handschoenen aangedaan en glijmiddel aangebracht op mijn anus. Daarna stak hij eerst een vinger in mijn anus en daarna twee. Ik voelde dat hij mijn staartbonkje bevoelde. Ik voelde dat hij zijn vinger zo ver als hij kon in mijn anus duwde. Ik vond dit allemaal heel onprettig en het deed mij erge pijn. Dit heb ik ook tegen hem gezegd. [verdachte] overtuigde mij dat dit erbij hoorde en dat ik dit moest ondergaan."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ken [aangeefster 3]. Ik heb een 1 op 1 oefensituatie met [aangeefster 3] gehad. [aangeefster 3] en ik hebben samen een ECG onderzoek geoefend. Dit heeft plaatsgevonden in de loods van Cositax. Ik heb toen voorgesteld om bij haar een rectaal onderzoek te doen.
Ik heb haar met een gehandschoende hand onderzocht. Ik ben met één vinger in haar anus geweest."
- ten aanzien van feit 4:
g. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster 2]:
"Ik ken [verdachte] al heel lang. Ik ken [verdachte] ook vanuit het GHOR gebeuren. Ik ken [verdachte] ook vanuit de EHBO club. Ik heb bij hem EHBO lessen gevolgd.
Ik ben in 1995 begonnen met EHBO lessen. De lessen werden gegeven door [verdachte]. In mijn ogen had hij een hoop kennis, een deskundig man. Ik ging later aan het werk in de GHOR groep en [verdachte] was hiervan coördinator of commandant. Op 2 december 1998 hadden we een overdracht van de GHOR groep in [plaats A] aan het strand. Na afloop bood [verdachte] mij aan om met hem mee te rijden. Ik reed met [verdachte] naar de ambulanceloods waar wij de auto moesten afleveren. [verdachte] stelde mij voor om in de loods mij duidelijk te maken hoe het met een rug zit. In de loods gekomen zijn wij naar het kantoortje gegaan. In het kantoortje zag ik dat [verdachte] de deur achter ons op slot deed. [verdachte] deed zijn broek uit tot op zijn knieën. Vervolgens ging [verdachte] op zijn buik op de brancard liggen. Hij gaf mij opdracht zijn rug te bevoelen. Vervolgens moest ik voelen waar de staartbonk eindigt. Hiertoe moest ik met mijn vingers bij hem naar binnen. Hiermee bedoel ik, dat ik bij zijn kont naar binnen moest. Dit heb ik gedaan met twee vingers. [verdachte] zei nog tegen mij dat ik er met niemand over mocht praten. U moet weten dat ik [verdachte] zag als een leidinggevende binnen het GHOR gebeuren en de EHBO groep. [verdachte] heeft een bepaald overwicht. Ik heb in principe altijd naar hem opgekeken. In mijn ogen had [verdachte] een grote deskundigheid in huis.
Ik zag [verdachte] als de baas. Door bovenstaande en de relatie die wij hadden door de GHOR en SIGMA groep ben ik er in mee gegaan wat er gebeurde terwijl ik voelde dat het niet klopte wat er gebeurde. Ik durfde eigenlijk ook niet nee te zeggen."
h. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank te Leeuwarden, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangeefster 2]:
"Ik blijf bij mijn aangifte van 13 augustus 2003. Ik heb uit angst aan niemand verteld wat er was gebeurd. Ik zag erg tegen [verdachte] op. Hij was erg autoritair en hij was heel kundig. Ik was bang om op het eiland niet serieus genomen te worden."
i. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ken [aangeefster 2] wel. Ik ken haar van de SIGMA en de EHBO groep. Op 2 december 1998 is inderdaad een overdracht geweest van allerlei materialen van de GOR. De overdracht vond plaats op het strand en na afloop hebben wij gezamenlijk de spullen naar de loods van de Cositax op [plaats A] gebracht."
3.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld
a) in verband met de feiten 1 en 2:
dat van door een feitelijkheid dwingen - in de zin van art. 242 Sr - tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan (vgl. HR 29 november 1994, NJ 1995, 201), en
(b) in verband met feit 4:
dat van door een feitelijkheid dwingen - in de zin van art. 246 Sr - tot het plegen dan wel dulden van ontuchtige handelingen slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft gepleegd dan wel geduld (vgl. HR 22 juni 2004, NJ 2004, 439).
3.4. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof, naar de kern genomen en zakelijk weergegeven, het volgende vastgesteld.
De verdachte, werkzaam bij de ambulancedienst [gemeente A] als chef van het ambulanceteam, gaf onder meer cursussen EHBO. Hij bezat als instructeur en leidinggevende tegenover de aangeefsters een bepaald overwicht en een zekere uit de hem toegedichte deskundigheid voortvloeiende overtuigingskracht. Wetende dat hij door de aangeefsters als zeer deskundig werd aangemerkt, heeft hij van dit overwicht en deze overtuigingskracht gebruik gemaakt bij het verkrijgen van toestemming tot het verrichten van de bewezenverklaarde seksuele handelingen. Daarbij heeft de verdachte het ten onrechte doen voorkomen dat die handelingen in het kader van de opleiding nodig en professioneel verantwoord waren. Ten aanzien van feit 1 vonden de bewezenverklaarde seksuele handelingen plaats in de ambulance, ten aanzien van feit 2 en feit 4 in het kantoor, waarvan de verdachte de deur op slot had gedaan.
De uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden waaronder de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden zouden weliswaar de gevolgtrekking kunnen toelaten dat de verdachte door misbruik van zijn uit
feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding de aangeefsters heeft bewogen die handelingen te ondergaan, maar uit die bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat telkens sprake was van 'door een feitelijkheid dwingen' in de zin van art. 242 Sr, respectievelijk art. 246 Sr. Uit die bewijsmiddelen kan immers niet zonder meer volgen dat de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of de aangeefsters in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht, dat zij zich daardoor niet tegen die handelingen konden verzetten, of dat de verdachte de aangeefsters heeft gebracht in een zodanige, door hem opzettelijk veroorzaakte, (bedreigende) situatie dat het daardoor voor haar zo moeilijk was om zich aan die handelingen te onttrekken dat er sprake was van dwang van de kant van de verdachte (vgl. HR 16 november 1999, NJ 2000, 125).
De bewezenverklaring is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem,
opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 12 december 2006.
Beroepschrift 11‑10‑2005
Griffienummer: 02260/05
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
Namens verzoeker, [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], draag ik het volgende cassatiemiddel voor tegen het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden, uitgesproken op 15 april 2005, onder parketnummer 24-000248-04, waarbij verzoeker wegens ‘(feit 1) verkrachting, meermalen gepleegd’, ‘(feit 2) verkrachting’ en ‘(feit 4) feitelijke aanranding van de eerbaarheid’ is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijfenzestig (65) dagen en tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig (240) uren:
Middel:
Er is sprake van schending van het recht en / of van verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO. Het Gerechtshof heeft ten onrechte, althans op onjuiste en / of ontoereikende gronden geoordeeld dat verzoeker de aangeefsters heeft gedwongen tot het ondergaan resp. plegen van de bewezen verklaarde (seksuele / ontuchtige) handelingen. Bovendien heeft het Gerechtshof, in strijd met het bepaalde in het tweede lid van artikel 359 Sv, niet expliciet en gemotiveerd gereageerd op de door de raadsman van verzoeker, mr. [raadsman], uitdrukkelijk gemotiveerde standpunten hieromtrent.
Uit de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen blijkt op geen enkele wijze dat verzoeker de aangeefsters heeft gedwongen tot het ondergaan resp. plegen van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen of die als ontuchtig moeten worden gekwalificeerd. Integendeel, zoals blijkt uit de volgende citaten:
- (2)
‘(…) Het gebeurde in de ambulance op de terugreis van een reis naar de wal. [verdachte] vroeg mij of hij mij mocht toucheren en ik stemde daarin toe. Hij vroeg mij me uit te kleden en ik deed mijn broek uit. Ik ben vervolgens op de brancard gaan liggen. Vervolgens heeft [verdachte] mij getoucheerd. Hij droeg daarbij handschoenen. Ik zag dat [verdachte] met twee vingers van zijn rechterhand bij mij naar binnen ging. Hij stak twee vingers in mijn vagina. Ik heb geen nee gezegd omdat hij zo professioneel handelde.’
‘( …) [verdachte] begon op een keer over het ‘top tot teen’ onderzoek. Ook dit gebeurde in de ambulance op de heen- of terugreis op de boot. Het ‘top tot teen’ onderzoek heeft in totaal drie of vier keer plaatsgevonden en ging na de eerste keer steeds iets verder. De derde of vierde keer begon [verdachte] over de breuk van het staartbeen. Hij vertelde dat je rectaal kon voelen of dit gebroken was. [verdachte] zei vervolgens dat we dat wel even konden doen. Ik heb daarin toegestemd. [verdachte] pakte handschoenen voor mij en deed vervolgens zijn broek naar beneden. Hij ging op zijn knieën op de brancard zitten met zijn achterwerk naar boven. Vervolgens gaf hij mij aanwijzingen hoe ik zou kunnen voelen of het staartbeen gebroken, was, waarbij ik hem rectaal onderzocht. [verdachte] vertelde dat hij dit soort oefeningen in zijn opleiding ook had gehad. Ditzelfde onderzoek heeft [verdachte] ook een keer bij mij gedaan. Het gebeurde net als de voorgaande keren in de ambulance. [verdachte] begon weer over het staartbeen. Hij vroeg mij mijn broek op de knieën te doen en net zoals hij had gedaan met mijn achterwerk omhoog op de brancard te gaan zitten. Vervolgens heeft hij mij rectaal onderzocht. [verdachte] gebruikt een handschoen. Toen hij zijn vinger terughaalde zei hij: ‘Weet je dat je ook een aambei hebt.’ Volgens mij is hij met een vinger naar binnen geweest. Achteraf had ik geen goed gevoel bij deze onderzoeken alleen op het moment zelf had ik zoiets van ‘toe maar’, het zal wel bij de opleiding horen. [verdachte] had immers al een jarenlange ervaring en zei dat hij dit zelf in zijn opleiding ook had moeten ondergaan (…).’
- (3)
‘Ik blijf er bij dat [verdachte] mij vaginaal heeft getoucheerd tijdens mijn zwangerschap. Ik denk dat dat was tijdens mij tweede zwangerschap. Het is 1 keer gebeurd en dat was op zijn initiatief. Ik blijf er bij dat [verdachte] via de vagina een blaasonderzoek bij mij heeft verricht.’
- (4)
‘(…) Ik kan nog bedenken dat er ook wel eens naar het staartbonkje gevoeld moest worden. Je gaat dan met je vinger of vingers een klein stukje de anus in om te kunnen voelen of het staartbonkje gebroken is. Dit laatste is bij [aangeefster 1] gebeurd in een oefensituatie. [aangeefster 1] heeft toen in mijn anus naar mijn staartbonkje gevoeld. Ik denk dat het in de ambulance is gebeurd. Ik heb in het kader van de EHBO wel 100 mensen opgeleid(…).’
- (5)
‘(…) Het is zeker drie jaar geleden, ik denk dat dit in de winter is geweest dat [verdachte] mij vroeg of ik mee wilde werken aan het testen van nieuwe apparatuur. [verdachte] vroeg mij of ik naar de ambustandplaats, een loods in [plaats], wilde komen. (…) [verdachte] vroeg mij om al mijn kleren uit te doen. Vervolgens moest ik op een brancard gaan liggen. Ik deed mijn kleren uit en ging helemaal naakt op mijn rug op de brancard liggen.’
- (6)
‘Ik ken [aangeefster 2]. Ik heb een 1 op 1 oefensituatie met [aangeefster 2] gehad. Heleen en ik hebben samen een ECG onderzoek geoefend. Dit heeft plaatsgevonden in de loods van Cositax. Ik heb toen voorgesteld om bij haar een rectaal onderzoek te doen. Ik heb haar met een gehandschoende hand onderzocht. Ik ben met één vinger in haar anus geweest.’
Uit deze citaten blijkt dat het fysieke contact steeds als ‘onderzoek’ werd gekwalificeerd en telkens plaatsvond in een oefensituatie. De betrokkenen stemden in alle gevallen in met het oefenen van de praktische vaardigheden. Het oordeel van het hof dat verzoeker de aangeefsters heeft gedwongen, is dan ook onjuist, althans onbegrijpelijk en / of ontoereikend gemotiveerd. De onderzoeken vonden immers alleen maar plaats met instemming van alle betrokkenen. De bewezen verklaarde zinsnede dat verzoeker ‘aldus telkens voor die [naam aangeefster] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten tegen eerdergenoemde seksuele (c.q. ontuchtige) handeling(en)’, vindt geen steun in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen blijkt op geen enkele wijze dat de aangeefsters zich niet hebben kunnen verzetten. Dat had best gekund, maar dat was niet nodig omdat de handelingen, zoals hierboven reeds werd opgemerkt, telkens plaatsvonden met instemming van alle betrokkenen (zoals ook blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen). Het feit dat de aangeefsters achteraf — soms jaren later — geen goed gevoel hadden bij een aantal onderzoeken, maakt dat niet anders.
Uit de bewijsmiddelen zou voorts kunnen worden afgeleid dat er in een aantal gevallen sprake zou zijn geweest van misleiding of overreding. Daarmee is echter geenszins komen vast te staan dat de aangeefsters werden gedwongen tot het dulden of plegen van bepaalde handelingen. Zij verkeerden immers steeds in een situatie waarin zij zich te allen tijde hadden kunnen onttrekken aan welke ongewenste handeling dan ook, maar hebben er telkens zèlf voor gekozen om dat niet te doen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat zij werden gedwongen. Het andersluidende oordeel van het hof is onjuist en / of onbegrijpelijk.
Daar komt dan bovendien nog bij dat de oefeningen destijds niet het karakter hadden van seksueel getinte handelingen. Het ging in de beleving van alle betrokkenen telkens louter om het oefenen van medische handelingen. Het feit dat de aangeefsters ten tijde van de aangifte kennelijk een enigszins andere beleving hadden, doet daaraan niet af.
Gelet op het bovenstaande is verzoeker van mening dat het Gerechtshof (ten aanzien van de feiten 1, 2 en 4) ten onrechte, althans op onjuiste en / of ontoereikende gronden tot een bewezenverklaring is gekomen. Het hof heeft daarbij een onjuiste — te ruime — uitleg gegeven aan de cruciale delictsbestanddelen van de toepasselijke geoordeelde strafbepalingen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. [advocaat], advocaat te [plaats], kantoorhoudende te [plaats], aan de [adres], die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
[plaats], 11 oktober 2005
[advocaat]