HR, 17-10-2006, nr. 01249/05B
ECLI:NL:HR:2006:AW3558
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17-10-2006
- Zaaknummer
01249/05B
- LJN
AW3558
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AW3558, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑10‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AW3558
ECLI:NL:HR:2006:AW3558, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑10‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AW3558
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑06‑2005
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2006/410
Conclusie 17‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv van advocatenkantoor X tegen inbeslagneming. Tegen 2 advocaten, die t.t.v. de inbeslagneming werkzaam waren bij X, is een GVO ingesteld. Zij worden er van verdacht een zogenaamd informatiebureau, Y B.V. en/of Z B.V., geld te hebben geboden om, i.s.m. de wet, vertrouwelijke gegevens te verschaffen over diverse (rechts)personen, wederpartijen van een cliënt van X. Het klaagschrift is gericht tegen de inbeslagneming van stukken uit een bij X berustend dossier. Gelet op de tegen de 2 advocaten gerezen verdenking en op de aard van de inbeslaggenomen stukken en voorts in aanmerking genomen dat, zoals op grond van de processtukken moet worden aangenomen, X, noch de betrokken advocaten, noch de deken kennis hebben genomen van de inhoud van de inbeslaggenomen stukken, had de Rb haar van de RC afwijkend oordeel, dat zich hier niet de situatie voordoet dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat onjuist is het standpunt van de klager dat de in beslag genomen stukken noch voorwerp uitmaken van het strafbare feit noch tot het begaan daarvan hebben gediend, nader dienen te motiveren (HR NJ 2006, 248).
Nr. 01249/05 B
Mr Machielse
Zitting 18 april 2006
Conclusie inzake:
[Klager]
1. De Rechtbank 's-Gravenhage heeft op 19 april 2005 het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave van inbeslaggenomen bescheiden gegrond verklaard.
2. De officier van justitie heeft cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1. Op het advocatenkantoor van klager waren personen werkzaam tegen wie een gerechtelijk vooronderzoek is geopend omdat zij ervan zijn verdacht via onderzoeksbureau [A] B.V. en/of [B] B.V het misdrijf van artikel 272 Sr te hebben uitgelokt en/of oplichting door het onderzoeksbureau te hebben uitgelokt. Subsidiair zijn zij verdacht van opzetheling. Het onderzoeksbureau leverde niet enkel publieke informatie maar ook gevoelige informatie die niet uit openbare bronnen afkomstig was en ten aanzien waarvan het vermoeden is gerezen dat het onderzoeksbureau daarop slechts de hand heeft kunnen leggen door zélf delicten te plegen of door te profiteren van andermans strafbare feiten.
In het kader van het gerechtelijk vooronderzoek zijn onder klager documenten inbeslaggenomen en wel, volgens de rechtbank,
a. correspondentie tussen het onderzoeksbureau [A] enerzijds en verdachte [betrokkene 4] anderzijds en
b. correspondentie tussen [klager]/[betrokkene 1] en zijn cliënt.
De beschikking van de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
"De rechtbank overweegt als volgt.
Doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat mag ingevolge artikel 98, tweede lid, Sv ook zonder diens toestemming plaatsvinden wanneer zij is gericht op brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan de advocaat toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de advocaat als de tot verschoning bevoegde persoon.
Uit het verhandelde in raadkamer is gebleken dat de inbeslaggenomen bescheiden onder het verschoningsrecht van klager vallen en hij mitsdien om teruggave verzoekt. In raadkamer heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen stukken noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend.
Voornoemd standpunt dient door de rechtbank te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn hier geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten voor.
Het verschoningsrecht van de advocaat is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt prevaleert boven het verschoningsrecht. In die omstandigheden kan doorzoeking gericht op geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen geoorloofd zijn zonder toestemming van de advocaat. In het licht van de jurisprudentie, te weten HR 30 november 1999, N J 2002, 438; HR 12 februari 2002, N J 2002, 439 en HR 18 juni 2002, NJ 2003, 621, is in het onderhavige geval geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in genoemde jurisprudentie.
De rechtbank zal het klaagschrift dan ook gegrond verklaren en de teruggave aan klager gelasten van de bescheiden uit het dossier inzake [C]."
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de correspondentie tussen het onderzoeksbureau en het personeel van klager geacht moet worden deel uit te maken van het strafbaar feit van deelneming aan schending van een geheimhoudingsplicht dan wel uitlokking van oplichting dan wel dat die feiten met die stukken zijn begaan. Met betrekking tot correspondentie tussen klager en haar cliënt is de officier van mening dat de stukken deel uitmaken van het strafbaar feit van opzetheling of schuldheling dan wel dat het feit met die stukken is begaan. Daarom valt deze correspondentie niet onder de bescherming van het verschoningsrecht. Het oordeel van de rechtbank dat zich niet het geval voordoet dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van de advocaat onjuist is, is dus volgens de officier onhoudbaar.
3.2. Uit de stukken van het geding blijkt dat de rechter-commissaris zich op 1 juni 2004 heeft vervoegd bij het kantoor van klager en daar onder meer heeft gesproken met [betrokkene 3]. Na overleg met de waarnemend deken in het arrondissement Amsterdam heeft de rechter-commissaris een gesloten envelop onder zich genomen waarin zich stukken bevinden die mogelijk voor inbeslagneming in aanmerking zouden komen. Vervolgens heeft de rechter-commissaris op 14 juli 2004 deze gesloten envelop met inhoud inbeslaggenomen.
3.3. Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Ingevolge art. 98, eerste lid, Sv mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in art. 218 Sv zonder hun toestemming brieven of andere geschriften tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen. Wel mogen, ook zonder hun toestemming, in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning.
De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt volgens de Hoge Raad mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken, in beginsel toekomt aan de tot verschoning bevoegde persoon. Wanneer deze zich op het standpunt stelt dat het gaat om brieven of geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, dient dit standpunt door de organen van politie en justitie te worden geëerbiedigd, tenzij redelijkerwijze geen twijfel erover kan bestaan dat dit standpunt onjuist is.(1) Maar de Hoge Raad heeft óók beslist dat doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.(2) Mijn voorkeur zou ernaar uitgaan dat de beslissing of brieven en geschriften voorwerp van het strafbaar feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend in handen wordt gelegd van de rechter-commissaris die zich kan laten voorlichten door bijvoorbeeld de deken, evenals in die uitzonderlijke gevallen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
3.4. Wat daarvan ook zij, in deze zaak heeft de rechtbank mijns inziens te gemakkelijk besloten dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat wat de rechter-commissaris in beslag heeft genomen onder het verschoningsrecht valt. De rechtbank zelf heeft immers vastgesteld dat onder meer correspondentie tussen een werknemer van klager en het onderzoeksbureau in beslag is genomen. Van die correspondentie kan toch moeilijk gezegd worden dat het gaat om iets dat is toevertrouwd aan klager in het kader van het verzoek om bijstand en advies door een cliënt. Mijn verwachting is eerder dat de correspondentie opdrachten zal bevatten van de kant van klager aan het onderzoeksbureau om dingen uit te zoeken over de tegenpartij van de cliënt van klager en informatie aan klager van de kant van het onderzoeksbureau. Als deze correspondentie aanwijzingen bevat voor het onderzoeksbureau bijvoorbeeld over de persoon over wie klager nader wenste te worden geïnformeerd en over de gegevens die voor klager relevant zouden kunnen zijn, kan deze correspondentie hebben gediend tot het begaan van strafbare feiten door het onderzoeksbureau. Het oordeel van de rechtbank dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van klager onjuist is, is zonder nadere motivering, gelet op de door de rechtbank zelf vastgestelde aard van deze correspondentie, onbegrijpelijk.
Het middel lijkt mij gegrond te zijn.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage dat opnieuw op het bestaande klaagschrift zal dienen te beslissen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 29 maart 1994, NJ 1994, 537; HR NJ 2005, 273.
2 HR NJ 2003, 621 rov. 5.4.3.
Uitspraak 17‑10‑2006
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv van advocatenkantoor X tegen inbeslagneming. Tegen 2 advocaten, die t.t.v. de inbeslagneming werkzaam waren bij X, is een GVO ingesteld. Zij worden er van verdacht een zogenaamd informatiebureau, Y B.V. en/of Z B.V., geld te hebben geboden om, i.s.m. de wet, vertrouwelijke gegevens te verschaffen over diverse (rechts)personen, wederpartijen van een cliënt van X. Het klaagschrift is gericht tegen de inbeslagneming van stukken uit een bij X berustend dossier. Gelet op de tegen de 2 advocaten gerezen verdenking en op de aard van de inbeslaggenomen stukken en voorts in aanmerking genomen dat, zoals op grond van de processtukken moet worden aangenomen, X, noch de betrokken advocaten, noch de deken kennis hebben genomen van de inhoud van de inbeslaggenomen stukken, had de Rb haar van de RC afwijkend oordeel, dat zich hier niet de situatie voordoet dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat onjuist is het standpunt van de klager dat de in beslag genomen stukken noch voorwerp uitmaken van het strafbare feit noch tot het begaan daarvan hebben gediend, nader dienen te motiveren (HR NJ 2006, 248).
17 oktober 2006
Strafkamer
nr. 01249/05 B
KD/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 19 april 2005, nummer RK 04/1241, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], in de persoon van [betrokkene 1], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft het door klager ingediende beklag gegrond verklaard strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenstaande beschikking omschreven bescheiden.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage dat opnieuw op het bestaande klaagschrift zal dienen te beslissen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe van de klager, mr. A.E.M. Röttgering, advocaat te Amsterdam.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank ten onrechte dan wel ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat de onder de klager inbeslaggenomen voorwerpen aan hem moeten worden teruggegeven. Het middel komt meer in het bijzonder op tegen het oordeel van de Rechtbank dat zich hier niet de situatie voordoet dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat het standpunt van de klager dat de inbeslaggenomen stukken noch voorwerp uitmaken van het strafbare feit noch tot het begaan daarvan hebben gediend, onjuist is.
3.2. Het betreft hier een beschikking op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv. Tegen twee advocaten, die destijds werkzaam waren bij [klager], is een gerechtelijk vooronderzoek ingesteld ter zake van onder meer medeplegen dan wel uitlokken van het doen plegen van schending van de geheimhoudingsplicht en/of het medeplegen van oplichting, subsidiair van opzet-/schuldheling door [A] B.V. en/of [B] B.V. Zij worden er - kort gezegd - van verdacht een zogenaamd informatiebureau, [A] B.V. en/of [B] B.V., geld te hebben geboden om, in strijd met de wet, vertrouwelijke gegevens te verschaffen over diverse (rechts)personen, wederpartijen van een cliënt van het advocatenkantoor.
Het klaagschrift is gericht tegen de inbeslagneming van stukken uit een bij de klager berustend dossier inzake [C].
3.3. Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(i) Een brief van 8 juli 2004 van de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te 's-Gravenhage, mr. H.H.J. Knol, aan [betrokkene 2], inhoudende, voor zover hier van belang:
"Hierbij deel ik u mede dat er een gerechtelijk vooronderzoek tegen u is geopend. (...) Verder deel ik u mee dat in het kader van dit gerechtelijk vooronderzoek ik mij op 1 juni jl. heb vervoegd bij uw voormalige kantoor [van klager]. Aldaar heb ik onder meer gesproken met [betrokkene 3]. Na overleg met de waarnemend deken in het arrondissement Amsterdam heeft [betrokkene 3] mij een gesloten envelop meegegeven, waarin zich stukken bevinden die mogelijk voor inbeslagneming in aanmerking komen. Uiteraard heb ik tot op heden die stukken niet ingezien.
Alvorens tot inbeslagneming van die stukken over te gaan, krijgt u de gelegenheid zich over die stukken uit te laten en in samenspraak met de deken onder meer te beoordelen of deze stukken vallen onder uw verschoningsrecht als advocaat. (...)"
(ii) Een brief van 14 juli 2004 van de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te 's-Gravenhage, mr. H.H.J. Knol, aan de raadsman van de klager, inhoudende, voor zover hier van belang:
"Naar aanleiding van uw schrijven van 13 juli jl. bericht ik u dat ik de gesloten enveloppen slechts onder mij had genomen tot het moment dat de betrokkenen zich daarover hadden kunnen uitlaten, waarna ik formeel tot inbeslagneming zou overgaan. Ik begrijp dat noch [betrokkene 2], noch [betrokkene 4], noch [betrokkene 1] namens [klager] er behoefte aan heeft om de enveloppen te openen. Dat betekent dat ik die stukken vandaag formeel in beslag heb genomen. Een ontvangstbewijs sluit ik hierbij.
Aangezien de verdachten en [betrokkene 1], die wellicht als belanghebbende ten aanzien van de inbeslagneming kan worden aangemerkt, hebben meegedeeld dat zij zich verzetten tegen de inbeslagneming van de hiervoor genoemde stukken, die naar hun mening onder hun geheimhoudingsplicht vielen, en u heeft aangegeven namens hen een bezwaarschrift tegen de inbeslagneming te zullen indienen, zullen de inbeslaggenomen stukken in de ongeopende enveloppen op het kabinet van de rechter-commissaris blijven totdat onherroepelijk op het klaagschrift zal zijn beslist. (...)."
(iii) Een "Ontvangstbewijs", inhoudende dat de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te 's-Gravenhage op 1 juni 2004 op het adres [a-straat 1] te [plaats] onder zich heeft genomen:
"1. verzegelde enveloppe inhoudende copieën van bescheiden uit het dossier [C]."
(iv) Een "Ontvangstbewijs", inhoudende dat de Rechter-Commissaris in de Rechtbank te 's-Gravenhage op 14 juli 2004, in beslag heeft genomen:
"1. gesloten envelop met opschrift [001] inhoudende kopieën van bescheiden uit het dossier [C]."
3.4. De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:
"Het beslag heeft betrekking op twee soorten documenten:
a. correspondentie tussen [A] enerzijds en [betrokkene 4] anderzijds en
b. correspondentie tussen [klager]/[betrokkene 1] enerzijds en de cliënt anderzijds.
(...)
De rechtbank overweegt als volgt.
Doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat mag ingevolge artikel 98, tweede lid, Sv ook zonder diens toestemming plaatsvinden wanneer zij is gericht op brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan de advocaat toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de advocaat als de tot verschoning bevoegde persoon.
Uit het verhandelde in raadkamer is gebleken dat de inbeslaggenomen bescheiden onder het verschoningsrecht van klager vallen en hij mitsdien om teruggave verzoekt. In raadkamer heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen stukken noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend.
Voornoemd standpunt dient door de rechtbank te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn hier geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten voor.
Het verschoningsrecht van de advocaat is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt prevaleert boven het verschoningsrecht. In die omstandigheden kan doorzoeking gericht op geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen geoorloofd zijn zonder toestemming van de advocaat. In het licht van de jurisprudentie, te weten HR 30 november 1999, NJ 2002, 438; HR 12 februari 2002, NJ 2002, 439 en HR 18 juni 2002, NJ 2003, 621, is in het onderhavige geval geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in genoemde jurisprudentie.
De rechtbank zal het klaagschrift dan ook gegrond verklaren en de teruggave aan klager gelasten van de bescheiden uit het dossier inzake [C]."
3.5. Gelet op de tegen de desbetreffende advocaten gerezen verdenking en op de aard van de inbeslaggenomen stukken en voorts in aanmerking genomen dat, zoals op grond van de processtukken moet worden aangenomen, de klager, noch de betrokken advocaten, noch de deken kennis hebben genomen van de inhoud van de inbeslaggenomen stukken had de Rechtbank haar van de Rechter-Commissaris afwijkend oordeel, dat zich hier niet de situatie voordoet dat er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat onjuist is het standpunt van de klager dat de in beslag genomen stukken noch voorwerp uitmaken van het strafbare feit noch tot het begaan daarvan hebben gediend, nader dienen te motiveren (vgl. HR 4 april 2006, NJ 2006, 248).
3.6. Het middel slaagt dus.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Wijst de zaak terug naar de Rechtbank te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2006.
Mr. Thomassen is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.
Beroepschrift 24‑06‑2005
ARRONDISSEMENTSPARKET 's‑Gravenhage
Griffienummer: 01249/05 B
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
De Officier van Justitie bij het arrondissementsparket te 's‑Gravenhage heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een door de Rechtbank te 's‑Gravenhage gegeven beschikking op het klaagschrift van
[klager 1] en mr. [klager 2]
Gevestigd/kantoorhoudende te [plaats]
te dezer zake domicilie kiezende te Amsterdam
Keizersgracht 332, ten kantore van mr. J.S. Pen
Requirant heeft de eer aan de Hoge Raad voor te dragen als middel van cassatie:
Schending van het recht en/of verzuim van vormen als bedoeld in artikel 79 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, doordien de rechtbank in haar beschikking ten onrechte heeft geoordeeld dat de onder klagers, zijnde een advocatenkantoor en een advocaat, inbeslaggenomen goederen aan deze moeten worden teruggegeven, dan wel heeft de rechtbank haar beslissing gebaseerd op gronden, die deze beslissing niet, althans niet zonder nadere — in de beschikking van de rechtbank ontbrekende — motivering kunnen dragen.
Toelichting en Uitwerking
1
Tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] werd op 28 mei 2004 een gerechtelijk vooronderzoek geopend. Beiden waren werkzaam bij klager 1 [klager 1]. Klager 2 stelt zich op het standpunt dat hij de houder is van het dossier, waaruit stukken in beslag zijn genomen, reden waarom hij degene is die zich op het verschoningsrecht beroept.
Zoals geformuleerd in de vordering gerechtelijk vooronderzoek van 26 mei 2004 wordt [betrokkene 2] ervan verdacht dat:
‘[A] BV en/of [B] BV in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 23 juni 2003 te Zoetermeer en/of elders in Nederland opzettelijk een of meer medewerker(s) van (een) arrondissementsrechtbanken) en/of (een) arrondissementsparket(ten) en/of de Rijksdienst Wegverkeer en/of de Belastingdienst en/of een of meer bank(en)en/of(een) overige instantie(s), die de beschikking heeft/hebben over strafrechtelijke gegevens (antecedentengegevens) en/of bankgegevens en/of (andere) vertrouwelijke gegevens over/van een of meer (natuurlijke), perso(o)n(en), welke medewerker(s) uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht was/waren tot het bewaren van die gegevens, deze medewerker(s) genoemde (geheimhoudings-) verplichting heeft doen schenden, welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 18 september 2001 tot en met 21 januari 2003 te Amsterdam en/of elders in Nederland door giften en/of beloften en/of het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, opzettelijk heeft medegepleegd, danwel heeft uitgelokt door [A] BV en/of [B] BV gegevens omtrent de (natuurlijk) perso(o)n(en) [naam 1] en/of [naam 2] en/of Stichting [C] en/of Exploitatiemaatschappij [D] BV te verschaffen met het verzoek om tegen betaling van een (al dan niet vooraf betaald) geldbedrag, genoemd(e)perso(o)n(en) aan een onderzoek te onderwerpen teneinde van deze perso(o)n(en) Genoemde gegevens te achterhalen;
art 272 lid 2Wetboek van Strafrecht
art 47Wetboek van Strafrecht
en/of
[A] BV en/of [B] BV in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 23 juni 2003 te Zoetermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer (onbekend gebleven) medewerker(s), van (een) arrondissementsrechtbank(en) en/of (een) arrondissementsparket(ten) en/of de Rijksdienst Wegverkeer en/of de Belastingdienst en/of een of meer bank(en) en/of (een) overige instantie(s), die de beschikking heeft/hebben over strafrechtelijke gegevens (antecedentengegevens) en/of bankgegevens en/of (andere) vertrouwelijke gegevens over/van een of meer (natuurlijke) perso(o)n(en), ouwelijke heeft/hebben bewogen tot de afgifte/ter beschikking stelling van persoonsgegeven(s) (als hiervoor genoemd), in elk geval van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, hebbende die [A] BV en/of [B] BV en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk — zakelijk weergegeven — valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een collega, in ieder geval als iemand bevoegd was tot het kennisnemen van genoemde gegeven(s), waardoor die medewerkers van genoemde instantie(s), werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte, welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 18 september 2001 tot en met 21 januari 2003 te Amsterdam en/of elders in Nederland door giften en/of beloften [A] BV en/of [B] BV gegevens omtrent de (natuurlijk) perso(o)n(en) [naam 1] en/of [naam 2] en/of Stichting [C] en/of Exploitatiemaatschappij [D] BV te verschaffen met het verzoek om tegen betaling van een (al dan niet vooraf betaald) geldbedrag, genoemd(e) perso(o)n(en) aan een onderzoek te onderwerpen teneinde van deze perso(o)n(en) genoemde gegevens te achterhalen;
art 326Wetboek van Strafrecht
art 47Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezen verklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 18 september 2001 tot en met heden te Amsterdam en/of elders in Nederland, (een) rapport(en) met gegevens ziende op de perso(o)n (en) ) [naam 1] en/of [naam 2] en/of Stichting [C] en/of Exploitatiemaatschappij [D], welke gegevens in die rapport(en) door middel van oplichting en/of doen plegen schending geheimhoudingsplicht waren verkregen/achterhaald, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die rapport(en) wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 417bisWetboek van Strafrecht’
Zoals geformuleerd in de vordering gerechtelijk vooronderzoek van 26 mei 2004 wordt [betrokkene 1] ervan verdacht dat:
‘[A] BV en/of [B] BV in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 23 juni 2003 te Zoetermeer en/of elders in Nederland opzettelijk een of meer medewerker(s) van (een) arrondissementsrechtbank(en) en/of (een) arrondissementsparket(ten) en/of de Rijksdienst Wegverkeer en/of de Belastingdienst en/of een of meer bank(en)en/of(een) overige instantie(s), die de beschikking heeft/hebben over strafrechtelijke gegevens (antecedentengegevens) en/of bankgegevens en/of (andere) vertrouwelijke gegevens over/van een of meer (natuurlijke), perso(o)n(en), welke medewerker(s) uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht was/waren tot het bewaren van die gegevens, deze medewerker(s) genoemde (geheimhoudings-) verplichting heeft doen schenden, welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 11 april 2001 tot en met 21 juni 2001 te Amsterdam en/of elders in Nederland door giften en/of beloften en/of het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, opzettelijk heeft medegepleegd, danwel heeft uitgelokt door [A] BV en/of [B] BV gegevens omtrent de (natuurlijk) perso(o)n(en) [naam 3] en/of [naam 4] en/of [E] BV en/of [F] BV te verschaffen met het verzoek om tegen betaling van een (al dan niet vooraf betaald) geldbedrag, genoemd(e)perso(o)n(en) aan een onderzoek te onderwerpen teneinde van deze perso(o)n(en) Genoemde gegevens te achterhalen;
art 272 lid 2Wetboek van Strafrecht
art 47Wetboek van Strafrecht
en/of
[A] BV en/of [B] BV in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 23 juni 2003 te Zoetermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, een of meer (onbekend gebleven) medewerker(s), van (een) arrondissementsrechtbanken) en/of (een) arrondissementsparket(ten) en/of de Rijksdienst Wegverkeer en/of de Belastingdienst en/of een of meer bank(en) en/of (een) overige instantie(s), die de beschikking heeft/hebben over strafrechtelijke gegevens (antecedentengegevens) en/of bankgegevens en/of (andere) vertrouwelijke gegevens over/van een of meer (natuurlijke) perso(o)n(en), ouwelijke heeft/hebben bewogen tot de afgifte/ter beschikking stelling van persoonsgegeven(s) (als hiervoor genoemd), in elk geval van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, hebbende die [A] BV en/of [B] BV en/of haar mededader(s) met vorenomschreven oogmerk — zakelijk weergegeven — valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een collega, in ieder geval als iemand bevoegd was tot het kennisnemen van genoemde gegeven(s), waardoor die medewerkers van genoemde instantie(s), werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte, welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 21 juni 2001 te Amsterdam en/of elders in Nederland door giften en/of beloften [A] BV en/of [B] BV gegevens omtrent de (natuurlijk) perso(o)n(en) [naam 3] en/of [naam 4] en/of [E] BV en/of [F] BV te verschaffen met het verzoek om tegen betaling van een (al dan niet vooraf betaald) geldbedrag, genoemd(e) perso(o)n(en) aan een onderzoek te onderwerpen teneinde van deze perso(o)n(en) genoemde gegevens te achterhalen;
art 326Wetboek van Strafrecht
art 47Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 11 april 2001 tot en met heden te Amsterdam en/of elders in Nederland, (een) rapport(en) met gegevens ziende op de perso(o)n(en)) [naam 3] en/of [naam 4] en/of [E] BV en/of [F] BV, welke gegevens in die rapport(en) door middel van oplichting en/of doen plegen schending geheimhoudingsplicht waren verkregen/achterhaald, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/die rapport(en) wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 417bisWetboek van Strafrecht.’
2
Op 1 juni 2004 heeft de rechter-commissaris in het kantoor van klagers een doorzoeking verricht. Nadat het doel van het onderzoek door de rechter-commissaris bekend was gemaakt en na overleg met de waarnemend deken in het arrondissement Amsterdam heeft mr. [betrokkene 3] aan de rechter-commissaris drie gesloten enveloppen gegeven, die in het kader van het gerechtelijk vooronderonderzoek in beslag zijn genomen:
- —
een gesloten envelop met opschrift [001] inhoudende stukken met betrekking tot [G]
- —
een gesloten envelop met opschrift [002] inhoudende stukken met betrekking tot [G]
- —
een gesloten envelop inhoudende stukken afkomstig van [klager 1] te [plaats], betreft zaak behandeld door [betrokkene 2]
3
Klagers, hebben zich met een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering gewend tot de (raadkamer van de) arrondissementsrechtbank te 's‑Gravenhage, teneinde te bewerkstellingen dat de onder hen inbeslaggenomen stukken uit het bij klagers, berustende dossier [G], aan hen zouden worden teruggegeven.
4
De rechtbank heeft te dien aanzien het volgende overwogen en beslist:
‘Doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat mag ingevolge artikel 98, tweede lid, Sv ook zonder dienst toestemming plaatsvinden wanneer zij is gericht op brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan de advocaat toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat dat oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de advocaat als de tot verschoning bevoegde persoon.
Uit het verhandelde in raadkamer is gebleken dat de inbeslaggenomen bescheiden onder het verschoningsrecht van klager vallen en hij mitsdien om teruggave verzoekt.
In raadkamer heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen stukken noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan hebben gediend.
Voornoemd standpunt dient door de rechtbank te worden geëerbiedigd, tenzij er redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn hier geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten voor.
Het verschoningsrecht van de advocaat is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt prevaleert boven het verschoningsrecht. In die omstandigheden kan doorzoeking gericht op geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen geoorloofd zijn zonder toestemming van de advocaat. In het licht van de jurisprudentie, te weten HR 30 november 1999, NJ 2002, 438; HR 12 februari 2002, NJ 2002, 439 en HR 18 juni 2002, NJ 2003, 621 is in het onderhavige geval geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in genoemde jurisprudentie.
De rechtbank zal het klaagschrift dan ook gegrond verklaren en de teruggave aan klager gelasten van de bescheiden uit het dossier inzake [G].’
5
Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft op 4 maart 2003 aangifte gedaan jegens bureau [A] B.V. Het College had geconstateerd dat men op grote schaal privacy-bepalingen overtrad. Uit het daarop gevolgde onderzoek is naar voren gekomen dat het bedrijf [A] in opdracht van, onder meer, advocaten zogenaamde verhaalsonderzoeken verrichtte en in dit kader geheime, althans privacy-gevoelige, informatie had weten te verkrijgen bij instellingen als BKR, banken, Rijksdienst voor het Wegverkeer, Uitkeringsinstanties, FIOD, het Openbaar Ministerie etc, doordat medewerkers van [A] zich bedienden van valse namen en/of hoedanigheden. Tevens bleek dat [A] op deze wijze antecedentenonderzoeken verrichtte.
6
De meervoudige strafkamer van de rechtbank in Den Haag heeft naar aanleiding van dit onderzoek op 29 september 2003 en op 9 oktober 2003 een drietal verdachten in dit onderzoek veroordeeld wegens het medeplegen van oplichting meermalen gepleegd.
7
Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat uit onderzoek in de computerbestanden van [A] naar voren is gekomen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] ten behoeve van advocatenkantoor [klager 1] te [plaats] aan [A] opdrachten hebben verstrekt tot verhaalsonderzoek en dat aan hen door [A] antecedentengegevens en andere privacygevoelige gegevens zijn verstrekt met betrekking tot onder meer de rechts- en natuurlijke personen, zoals die zijn opgesomd in de vordering gerechtelijk vooronderzoek (geciteerd onder 1).
8
Uit het onderzoek is komen vast te staan dat de onder 5. omschreven gegevens van de aldaar genoemde instanties beschikbaar zijn voor in de wet omschreven functionarissen, ter uitvoering van een wettelijke taak, terwijl [A] en/of haar medewerkers niet in enige categorie van functionarissen vallen die dergelijke gegevens ter uitvoering van een wettelijke taak uit niet open bronnen mogen raadplegen en/of die gegevens mogen verspreiden.
9
Advocatenkantoren of advocaten zijn evenmin aangewezen als functionarissen die ter uitvoering van een wettelijke taak de door [A] verzamelde gegevens mogen opvragen of voorhanden hebben.
10
Daarmee is de conclusie gerechtvaardigd dat opdrachtgevers, onder wie namens [klager 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 1] door [A] antecedentenonderzoeken en verhaalsonderzoeken hebben laten verrichten waarbij ongeoorloofd informatie uit niet open bronnen werd verstrekt. Het is voorts aannemelijk dat van die onrechtmatig verkregen informatie in de praktijkvoering van [klager 1]/[klager 2] gebruik werd gemaakt.
11
Door aldus te handelen is, in ieder geval tegen [betrokkene 2] & [betrokkene 1] de verdenking gerezen dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan de in de vordering gerechtelijk vooronderzoek omschreven strafbare feiten, zoals geciteerd onder 1.
12
Voor zover het beslag betrekking heeft op correspondentie tussen [A] en [betrokkene 2], mede in aanmerking genomen dat die correspondentie werd geselecteerd door mr. [betrokkene 3], na overleg met de plaatsvervangend deken te Amsterdam, moet gezien het vorenstaande worden geconcludeerd dat die stukken deel uitmaken van het strafbare feit, te weten het medeplegen en/of uitlokken van het doen plegen van opzettelijke schending van een beroepsgeheim, ambtsgeheim of wettelijke geheimhoudingsplicht en/of uitlokken van oplichting, danwel dat dat feit met die stukken is begaan.
Voor zover het beslag betrekking heeft op correspondentie tussen [klager 1]/[klager 2] en de cliënt, mede in aanmerking genomen dat die correspondentie werd geselecteerd door mr. [betrokkene 3], na overleg met de plaatsvervangend deken te Amsterdam, moet het er voor worden gehouden dat die stukken deel uitmaken van het strafbare feit opzetheling en/of schuldheling, danwel dat dat feit met die stukken is begaan.
10
Art. 98 lid 2 Sv, welke bepaling ingevolge art. 110 lid 3 Sv ook van toepassing is in geval van doorzoeking ter inbeslagneming door de RC, moet gelet op uw arrest van 18 juni 2002, waaraan ook de raadkamer van de rechtbank refereert, zo worden verstaan dat doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat, ook zonder diens toestemming, mag plaatsvinden wanneer zij is gericht op brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan de advocaat toekomende bevoegdheid tot verschoning.
11
Hoewel het standpunt van een advocaat dat het gaat om brieven en geschriften die noch voorwerp van het strafbare feit uitmaken noch tot het begaan daarvan gediend hebben en waarvan kennisneming zou leiden tot schending van het beroepsgeheim, in beginsel door de organen van politie en justitie dient te worden geëerbiedigd, is het oordeel van de raadkamer van de rechtbank dat er in casu redelijkerwijze geen twijfel over kan bestaan dat dit standpunt onjuist is, gezien al hetgeen hiervoor is overwogen onhoudbaar, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk
12
Bij deze stand van zaken kan de te dezen gegeven beslissing van de rechtbank niet in stand blijven
's‑Gravenhage, 24 juni 2005
De Officier van Justitie
E.I. Schuijer