Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/7.8.1
7.8.1 Nederlandse thin capitalisation en verdragstoepassing
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS587459:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
De Hosson, F.C.; Het onderscheid vaste inrichting – dochtervennootschap bezien vanuit gemeenschappelijk perspectief, WFR 2003/1581.
De Hosson merkt dienaangaande op: ‘Men moet aannemen dat art. 9 ondanks zijn ongelukkige redactie – die zich slechts lijkt te richten op de voorwaarden (bijvoorbeeld de hoogte van de rentevergoeding) waaronder financiële betrekkingen werden aangegaan maar niet op de aard van die betrekkingen zelf – eveneens ziet op thin capitalization-situaties’, De Hosson, F.C.; Het onderscheid vaste inrichting – dochtervennootschap bezien vanuit gemeenschappelijk perspectief, WFR 2003/ 1581. Pijl merkt dienaangaande op dat de benadering van De Hosson niet aanvaardbaar is, gelet op de overheersend interpretatieve betekenis van de letter van een verdrag (art. 31, lid 1, Vienna Convention, on the Law of Treaties) en de ondergeschikte rol van de geschiedenis als interpretatiecriterium, Pijl, H.; Drie observaties bij thin cap, WFR 2006/374.
In deze passages wordt namelijk expliciet gerefereerd aan thin-capitalisationbepalingen, Model Tax Convention on Income and on Capital, Condensed version, 2003, OECD Committee on Fiscal Affairs, blz. 138-139. Het commentaar is in 2005 op voor deze problematiek relevante zaken niet gewijzigd.
In een aantal landen – zoals Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk – wordt het bovenmatige deel van de rente onder voorwaarden geherkwalificeerd tot dividend, ontleend aan NvW, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 24 (bijlage).
Vergelijk onder andere (uitgebreid gemotiveerd) Pijl, H.; Drie observaties bij thin cap, WFR 2006/374: ‘Daarmee ontvalt aan de gedachtegang dat art. 9 OECD MC wellicht een hindernis vormt voor art. 10d Wet VPB 1969 mijns inziens iedere steun’ Pijl, H.; Drie observaties bij thin cap, WFR 2006/374. Anders onder andere De Hosson, F.C.; Het onderscheid vaste inrichting – dochtervennootschap bezien vanuit gemeenschappelijk perspectief, WFR 2003/1581, Bobeldijk, A.C.P. & Hofman, A.W.; Enkele aspecten van de voorgestelde thin-capitalisationwetgeving, MBB 2003/ 350 en Brandsma, R.P.C.W.M.; Fiscale onderkapitalisatie van vennootschappen, Fiscale monografieën nr. 111, Kluwer, Deventer, 2004, blz. 115-116.
Nota navnv, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 9-11.
Nota navnv, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 9-10.
Nota navnv, TK, 2003-2004, 29 210, blz. 10.
Van Weeghel, S.; Enkele internationale aspecten van de onderkapitalisatieregeling, TFO 2004/ 106.
Toepassing van art. 10d leidt veelal tot (economisch) dubbele heffing. In de literatuur wordt op die grond verdedigd dat art. 10d mede op die grond strijdig moet worden geacht met verdragstoepassing.1 In dit verband wordt art. 9 OESO-Modelverdrag gekoppeld aan (de Nederlandse) thin-capitalisationbepalingen.2
Paragraaf 3 van het OESO-commentaar (2003) op art. 9, en in het bijzonder sub a en sub c, lijkt inderdaad in deze richting te wijzen.3 Tegen deze uitleg valt evenwel ten eerste de letterlijke tekst van art. 9 OESO-Modelverdrag aan te voeren. Voorts wijs ik op paragraaf 2 van het OESO-commentaar bij art. 9.
Dit commentaar luidt als volgt: ‘The provisions of this paragraph apply only (onderstreping JvS) if special conditions have been made or imposed between the two enterprises. No rewriting of the accounts of associated enterprises is authorised if the transactions between such enterprises have taken place on normal open market commercial terms (on an arm’s length basis)’.
Uit dit commentaar moet mijns inziens worden afgeleid, dat art. 9 slechts toepassing vindt, indien bijzondere voorwaarden zijn overeengekomen tussen gelieerde partijen. Bij bepaalde vormen van thin-capitalisationregelgeving wordt gekeken naar de onzakelijkheid van leningen en vergoedingen, vergelijk paragraaf 3, sub b, van het OESO-commentaar.4 Art. 10d ziet evenwel niet op het herkwalificeren of het naar zakelijke maatstaven aanpassen van rente en/of leningen. Daarvoor geldt andere jurisprudentie en gelden andere wettelijke bepalingen, zoals BNB 1988/217, respectievelijk art. 8b en art. 10, lid 1, onderdeel d. Art. 10d dient ‘slechts’ tegen het uithollen van de Nederlandse heffinggrondslag, na het vervallen van de in art. 13, lid 1 opgenomen kostenaftrekbeperking. In dit verband wijs ik nog op paragraaf 5 van het OESO-commentaar op art. 9, alwaar ook weer de herkwalificatie van een bepaalde transactie centraal staat.
Paragraaf 5: ‘The re-writing (onderstreping JvS) of transactions between associated enterprises in the situation envisaged in paragraph 1 may give rise to economic double taxation (...) Paragraph 2 provides that in these circumstances, State B shall make an appropriate adjustment so as to relieve the double taxation’.
Blijkens het voorgaande is het mijns inziens geenszins een gegeven dat art. 10d via een verdragsbepaling conform art. 9 OESO-Modelverdrag in strijd komt met EUrecht.5 Ook bij de parlementaire behandeling is dit punt aan de orde geweest.6 De wetgever wijst in dit kader op de brede uitleg van het begrip ‘thin capitalisation’.7 Voorts gaat hij in op het onderscheid tussen, zoals hij het noemt, de onzuivere en zuivere thin-capitalisationregels. Onzuivere bepalingen zijn regels die de voorwaarden van een lening beoordelen en eventueel deze voorwaarden aanpassen of de lening herkwalificeren tot kapitaal. Daarnaast bestaan er zuivere bepalingen, die zien op de kapitaalstructuur van een belastingplichtige en (gedeeltelijke) renteaftrek weigeren, indien de belastingplichtige te veel rente in aftrek heeft gebracht, zodat er sprake is van grondslaguitholling. De eerste categorie (de onzuivere regels) kwalificeren zijns inziens niet als thin-capitalisationregels, terwijl zulks wel het geval is voor de tweede categorie.8 Art. 9 OESO-Modelverdrag ziet volgens de wetgever op de eerste categorie thin capitalisation, maar niet op de tweede categorie. Ik acht deze opvatting goed verdedigbaar.
Ook Van Weeghel geeft aan dat – hoewel de benadering van de wetgever op gespannen voet staat met het in 1987 gepubliceerde OESO-rapport over thin capitalisation – deze benadering niet zonder meer kan worden afgewezen.9 Van Weeghel is – evenals ikzelf – met de wetgever van mening, dat het OESO-rapport onvoldoende onderscheid maakt tussen regels die de voorwaarden van een lening beoordelen en regels die zien op de kapitaalstructuur van een belastingplichtige. Van Weeghel is ondanks de door het OESO-rapport geschapen onduidelijkheid – evenwel van mening, dat de toepassing van een onderkapitalisatieregel die ertoe leidt dat in een concreet geval arm’s-lengthinterest niet aftrekbaar is, toch (op zijn minst) op gespannen voet lijkt te staan met de strekking van art. 9.