HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ 2019/103, m.nt. Wolswijk, (rov. 5.3.1. en 5.3.2.) met verwijzing naar HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552, m.nt. Buruma (HIV I).
HR, 14-06-2022, nr. 21/01377
ECLI:NL:HR:2022:701
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2022
- Zaaknummer
21/01377
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Politierecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:701, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:367
ECLI:NL:PHR:2022:367, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:701
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Poging tot zware mishandeling (art. 45 jo. 302.1 Sr) door stoptekens te negeren en met scooter op verbalisant in te rijden. 1. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt t.a.v. ontbreken voorwaardelijk opzet. 2. Motivering van (bewuste aanvaarding van) aanmerkelijke kans op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01377
Datum 14 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2021, nummer 23-003877-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben M. Berndsen en K. Canatan, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2022.
Conclusie 19‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft stoptekens genegeerd en is met een scooter op een verbalisant ingereden. In het middel wordt het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bestreden. Conclusie strekt tot verwerping.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01377
Zitting 19 april 2022
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De verdachte is bij arrest van 26 maart 2021 door het gerechtshof Amsterdam voor “poging tot zware mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. M. Berndsen en mr. K. Canatan, beiden advocaat te Amsterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel, de bewezenverklaring en de bewijsmiddelen
2.1.
Het middel bestaat uit twee onderdelen. In de eerste plaats wordt geklaagd dat het hof een volgens de steller van het middel ter terechtzitting ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen. In de tweede plaats wordt geklaagd dat het hof het bewezenverklaarde voorwaardelijk opzet ontoereikend heeft gemotiveerd, in het bijzonder ten aanzien van de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel en de bewuste aanvaarding daarvan.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 23 december 2018 te Halfweg of Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, als bestuurder van een scooter:
- stoptekens gegeven door [verbalisant 2] (hoofdagent van politie Eenheid Noord-Holland) en [verbalisant 1] (inspecteur van politie Eenheid Noord-Holland) heeft genegeerd en vervolgens de scooter heeft gestuurd in de richting van die [verbalisant 1] en vervolgens (recht) op die voornoemde [verbalisant 1] is afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
2.3.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2018246160-8 van 23 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
Op 23 december 2018 omstreeks 18:40 uur bevond ik, verbalisant, mij in uniform gekleed en met surveillance belast, rijdend in een opvallend dienstvoertuig, op de openbare weg in de gemeente Haarlemmermeer. Ik was bijrijder en deed samen met mijn collega [verbalisant 2] dienst.
Wij hoorden via de portofoon dat collega [verbalisant 3] een tweetal verdachte personen op een scooter had waargenomen. Ik hoorde via de portofoon: “Ik kan jullie zien. Jullie moeten die scooter hebben die nu voor jullie op het fietspad rijdt”. Ik zag schuin links van mij, op het fietspad een koplamp van een brommer ons tegemoet komen. Ik zag dat collega [verbalisant 2] het stopbord aan de voorzijde van ons dienstvoertuig activeerde. Ik hoorde de pieptoon die aangaf dat het stopbord in werking was getreden. Ik zag dat [verbalisant 2] ons voertuig het fietspad op stuurde en zo de rijweg van de scooter blokkeerde. Ik merkte dat ons voertuig tot stilstand kwam. Ik zag dat de scooter naar rechts stuurde en geen vaart leek te minderen. Hierop stapte ik uit de auto en riep op luide niet mis te verstane wijze: “Politie! Staan blijven!” Ik zag dat de scooter op mij af kwam rijden. Ik hoorde dat het toerental van de scooter toenam. Ik stapte opzij om uit de rijweg van de scooter te stappen. Ik zag dat de bestuurder een stuurbeweging maakte waardoor de scooter opnieuw recht op mij af kwam rijden. Ik riep opnieuw dat hij moest stoppen. Ik kon mijn lichaam nog net op tijd wegdraaien om een aanrijding te voorkomen. Had ik dat niet gedaan, bestaat er bij mij geen twijfel dat de scooter mij had geraakt. De scooter reed zo dicht langs mij heen, dat ik voelde dat mijn rechterschouder in het voorbijgaan in aanraking kwam met een van de berijders van de scooter.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2018246160-3 van 23 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 23 december 2018 te Halfweg zag ik dat de opvallende eenheid het fietspad opreed. Ik zag op de transparant, op het dak van het dienstvoertuig, de tekst “Stop, Politie”. Ik zag dat het dienstvoertuig snelheid minderde. Ik zag dat de snorfiets vlak voor het dienstvoertuig links door het gras reed, de openbare weg op. Ik zag dat de snelheid van de snorfiets toe nam. Ik zag dat het dienstvoertuig achter de snorfiets aan draaide. Ik zag vervolgens dat collega [verbalisant 1] uit het dienstvoertuig was gestapt en midden op de openbare weg stond. Ik zag dat collega [verbalisant 1] hand bewegingen in de lucht maakte en dat de snorfiets op collega [verbalisant 1] inreed. Ik zag dat de snorfiets niet afremde, ik zag geen remlicht. Ik zag dat collega [verbalisant 1] opzij probeerde te stappen. De snorfiets stuurde dezelfde kant op. Ik zag dat collega [verbalisant 1] deels kon wegdraaien om te voorkomen dat hij werd aangereden.
3. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2018246160-6 van 23 december 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 23 december 2018 was ik, verbalisant [verbalisant 2], in uniform gekleed. Ik reed noodhulpsurveillance met verbalisant [verbalisant 1]. Ik was de bestuurder van het noodhulpvoertuig. Ik zag de snorfiets en verbalisant [verbalisant 3] ons tegemoet rijden. Ik hoorde verbalisant [verbalisant 3] zeggen: “ja, hij rijdt jullie nu tegemoet”. Hierop heb ik de stop-transparant van het dienstvoertuig aangezet. Ik zag en hoorde dat deze in werking was. ik zag een rood licht knipperen en hoorde een pieptoon. Dit betekent dat het transparant in werking gesteld is en dat er “stop politie” zichtbaar is. Ik ben vervolgens het links gelegen fietspad op gereden om zo de bestuurder van de snorfiets te doen stoppen. Ik zag dat de bestuurder en de bijrijder mijn richting op keken. De bestuurder maakte een stuurbeweging van mij af. Hij reed de grasberm in en stuurde zo de rijbaan op. Ik zag dat de scooter mij aan de rechterzijde passeerde. Ik zag dat verbalisant [verbalisant 1] als bijrijder het dienstvoertuig uitstapte en fysiek trachtte de bestuurder te doen stoppen. Ik hoorde verbalisant [verbalisant 1] roepen: “Stoppen, politie. Stoppen!”. Ik zag dat de bestuurder instuurde en inreed op verbalisant [verbalisant 1].
4. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2018246160-18 van 24 december 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als mededeling van verbalisant:
De snelheid waarmee de bestuurder van de snorfiets een stuurbeweging maakte richting verbalisant [verbalisant 1] schat ik op ongeveer 20 kilometer per uur. De afstand tussen mijn dienstvoertuig en de snorfiets betrof ongeveer tien meter.
5. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2018246160-19 van 24 december 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik schat de snelheid van de snorfiets tussen de 20 en 30 kilometer per uur ten tijde van het passeren van [verbalisant 1]. Ik reed op dit moment in mijn dienstvoertuig parallel aan de snorfiets. Ik reed in de 2e versnelling en moest gas bijgeven om dezelfde snelheid te rijden als de snorfiets.
6. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2018246160-1 van 23 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 december 2018 tegenover verbalisant afgelegde aangifte van [verbalisant 1]:
Op 23 december 2018 meldden mijn collega en ik dat wij vanuit Amsterdam de Osdorperweg op zouden rijden en de personen op de scooter tegemoet gingen. Mijn collega [verbalisant 2] activeerde het stopteken dat zichtbaar is aan de voorzijde van ons voertuig. Mijn collega stuurde de auto het fietspad op en blokkeerde daarmee de weg voor de scooter. Ik zag dat de scooter naar links begon te sturen en richting de berm reed. Ik ben toen uitgestapt en heb geroepen: “Stop! Politie! Staan blijven!” Ik denk dat de afstand tussen mij en de scooter toen ongeveer tien meter was. Ik hoorde dat de motor van de scooter meer toeren ging maken en zag dat de scooter optrok en mijn kant op kwam. Ik stapte naar rechts om uit de rijweg van de scooter te stappen, maar ik zag dat de bestuurder de scooter mijn kant op stuurde en nog steeds op mij af kwam. Ik denk dat ze tussen de 15 en 20 kilometer per uur reden. De scooter kwam zo dichtbij dat ik niet meer normaal opzij kon stappen. Voordat de scooter met mij in aanrijding zou komen kon ik mijn lichaam nog net wegdraaien waardoor de scooter mij rakelings passeerde. Mijn schouder kwam nog in aanraking met een van de berijders van de scooter.
7. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2018246160-12 van 24 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6]. Dit proces-verbaal houdt in voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 december 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte [verdachte]:
Ik was de bestuurder van de scooter.”
2.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de overgelegde pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
“Net als in eerste aanleg meen ik dat het (voorwaardelijk) opzet ontbreekt op grond van de volgende drie redenen:
1. Onvoldoende bewijs dat cliënt daadwerkelijk probeerde de agent aan te rijden
2. Geen aanmerkelijke kans op dood of zwaar lichamelijk letsel
3. Geen bewuste aanvaarding (in het licht van het Porsche-arrest)
Poging aanrijding
Ten eerste meen ik dat niet blijkt dat cliënt echt de bedoeling had om op verbalisant [verbalisant 1] in te rijden. Cliënt heeft zelf verklaard geen persoon te hebben gezien en [betrokkene 1] bevestigt ook dat ze weinig konden zien. De situatie ter plaatse is daarbij ook relevant: Het was 18.40 uur, donker (nauwelijks straatverlichting), het regende en er was slecht zicht (zie p. 1 en 2 (opsomming omstandigheden) van het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2], p. 3 van de verklaring van [betrokkene 1], en p. 3 van de verklaring van cliënt). De scooter (waarvan een foto of onderzoek onbegrijpelijkerwijs ontbreekt) was voorzien van een windscherm (zie p. 1, derde alinea van het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3]). Door de combinatie van druppels op het scherm en een tegemoetkomende auto die met koplampen aan recht op de scooter afreed is sprake van een situatie waardoor cliënt eigenlijk nauwelijks behoorlijk zicht kon hebben op wat zich voor hem afspeelde. Cliënts verklaring daarover wordt dus niet alleen bevestigd, maar past ook bij de omstandigheden waarin hij zich bevond. Het is daarmee dus aannemelijk dat hij de verbalisant niet had gezien. De verbalisant stapte immers ook pas uit toen cliënt weer vanuit het natte gras de rijbaan op wilde rijden. Dat was dus tijdens rijmanoeuvre en dan ligt de focus op het in bedwang houden van het voertuig, zeker als ook nog eens iemand achterop zit.
Het is ook onlogisch dat cliënt zou proberen op de agent in te rijden. Als hij wist dat hij met politie te maken had, was het doel natuurlijk geweest om weg te komen (cliënt had geen rijbewijs en daarmee een belang om te vluchten). Een aanrijding zou vrijwel zeker tot eigen val hebben geleid en dus juist een vluchtpoging ernstig belemmeren. Er waren bovendien twee politieauto’s aanwezig zodat ook daarom het aanrijden van één verbalisant helemaal niet zou helpen. Verbalisant [verbalisant 1] was ook nog eens niet de bestuurder van de politieauto. Als je zou willen vluchten, dan heb je alleen iets aan het uitschakelen van de bestuurders van de politievoertuigen. Het kan best dat de agenten de stuurbewegingen mogelijk beleefd hebben als inrijden, maar gezien alle omstandigheden ontbreekt het overtuigende bewijs daarvoor.
Aanmerkelijke kans
Ik meen dat er onvoldoende bewijs is voor een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel. Het gaat hier om (a) een — niet nader onderzochte – snorscooter die (b) vanuit het natte gras de rijbaan op reed (c) met een geschatte snelheid van (op zijn laagst) 15 km/u (zie de aangifte van [verbalisant 1], p. 2), (d) met daarop twee zwaarlijvige mannen (zie de aangifte van [verbalisant 1], p. 2, tweede alinea, dat vertraagt de acceleratie en de scooter) en (e) een vrij licht model scooter (zie foto op de marktplaatsadvertentie die ik in eerste aanleg had ingediend). De snelheid is daarmee dus vergelijkbaar met hardlopen / rustig fietsen.
Dat zijn geen omstandigheden onder welke de kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk te noemen zijn. Sterker nog, de kans daarop is verwaarloosbaar klein. Zie cijfers Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (3/4% ernstig gewonden / doden zijn voetgangers, terwijl het daar meestal om heel andere oorzaken gaat, niet aannemelijk 15 km/u, zie bijlage aangehecht aan pleitnotitie in eerste aanleg). Op basis van algemene ervaringsregels kan niet uitgegaan worden van een hogere kans. Sterker nog, gezien de lage snelheid meen ik dat die kans verwaarloosbaar is klein is.
Bewuste aanvaarding
Tot slot meen ik dat geen sprake is van bewuste aanvaarding in het licht van het Porsche-arrest (ECLI:NL:HR:1996:ZD0139):
“5.3. Het geval kan zich voordoen dat ten aanzien van een verdachte die door zeer gevaarlijk te rijden een ongeval met dodelijke afloop heeft veroorzaakt moet worden aangenomen dat deze de slachtoffers van dat ongeval opzettelijk van het leven heeft beroofd, zodat art. 287 Sr van toepassing is, bij welke bepaling een gevangenisstraf van ten hoogste vijftienjaren is bedreigd. Zo'n geval doet zich voor indien de verdachte zijn gedraging willens en wetens op de dood van die slachtoffers heeft gericht. Voorts kan een zodanig geval zich voordoen indien moet worden aangenomen dat de verdachte zich aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers door zijn gedraging het leven zullen verliezen willens en wetens heeft blootgesteld, met dien verstande dat hij - in plaats van erop te rekenen dat een en ander wel goed zal aflopen - de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen. Dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zullen laten desbewust heeft aanvaard en op de koop toe genomen - in dit verband wordt gesproken van voorwaardelijk opzet - kan, behalve op grond van de verklaring van de verdachte, worden aangenomen op grond van bijzondere omstandigheden van het geval.
5.4.In gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelswijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, dient de rechter evenwel in zijn oordeel te betrekken dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.”
Hier geldt natuurlijk hetzelfde. Als het opzet gericht was op het toebrengen van de dood of zwaar lichamelijk letsel aan de agent, dan liep cliënt nog een veel groter risico (kijk maar weer naar de cijfers, in 84-91% gevallen is berijder zelf het slachtoffer). Nu het niet waarschijnlijk is dat cliënt dat risico op de koop toe heeft genomen, kan van bewuste aanvaarding geen sprake zijn. Dit hangt dan ook samen met mijn eerste argument, het is niet aannemelijk dat cliënt een aanrijding voor ogen had, omdat dit een vlucht zou belemmeren i.p.v. bevorderen.
Conclusie
De eindconclusie is dan ook dat geen sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel zodat cliënt dient te worden vrijgesproken.”
2.5.
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat het toerental van de scooter toenam toen deze op hem afreed en dat de verdachte, toen verbalisant [verbalisant 1] opzij stapte, een stuurbeweging maakte waardoor de scooter opnieuw recht op de verbalisant af kwam rijden. Ook uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] blijkt dat de scooter niet afremde en dat de scooter dezelfde kant op stuurde als waar verbalisant [verbalisant 1] zich heen verplaatste.
Het hof concludeert dat de verdachte, door zich met een passagier op een scooter (in het verkeer) te gedragen zoals hij heeft gedaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard om verbalisant [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hij bevond zich immers op een zwaar object (twee stevige mannen plus het gewicht van de scooter), dat met toenemende snelheid (wat blijkt uit het oplopende toerental) in de richting van verbalisant [verbalisant 1] bewoog. Toen verbalisant [verbalisant 1] zich uit de rijrichting van de steeds sneller op hem af komende scooter wilde verwijderen, stuurde de verdachte bij zodat hij op [verbalisant 1] af bleef rijden. Hieruit volgt dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat de scooter die hij bestuurde met aanzienlijke snelheid met [verbalisant 1] in botsing zou komen. Door de geschetste versnelling en het flinke gewicht van deze scooter in combinatie met de berijders, moet de aanmerkelijke kans op als zwaar aan te merken letsel in de vorm van botbreuken of hoofdletsel door de impact van een botsing dan eveneens aanwezig worden geacht. Deze kans heeft de verdachte, door gas bij te geven en op de verbalisant af te blijven sturen, willens en wetens aanvaard. De vergelijking met het Porsche-arrest gaat in dit geval mank nu dat arrest naar het oordeel van het hof betrekking heeft op een andere situatie. Niet gezegd kan worden dat de verdachte met zijn handelen eveneens een aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat hijzelf zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Het hof is aldus van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.”
3. Het juridisch kader
3.1.
Voor een poging tot zware mishandeling is opzet vereist om een ander zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig wanneer de kans op dat gevolg aanmerkelijk is en wanneer de verdachte zich niet alleen van die aanmerkelijke kans bewust is geweest, maar die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
3.2.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip ‘aanmerkelijke kans’ afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ moet worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.1.De Hoge Raad kan geen algemene regels geven over de exacte grootte van de kans die in het algemeen of voor een bepaald type delict minimaal vereist zou zijn, laat staan deze kans in een percentage uitdrukken.
3.3.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan een aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.2.
4. Bespreking van het middel
4.1.
In het eerste onderdeel van het middel wordt geklaagd dat het hof een ter terechtzitting ingenomen ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ strekkende tot vrijspraak (wegens het ontbreken van voorwaardelijk opzet) ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
4.2.
Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de vraag of het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen (zie hiervoor onder randnr. 2.4.), kan naar mijn mening bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van het hof naar voren is gebracht.3.Het hof is in zijn arrest wezenlijk afgeweken van dit standpunt door de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de bewuste aanvaarding daarvan aanwezig te achten en de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling bewezen te verklaren. Hiertoe heeft het hof het volgende overwogen.
4.3.
In de eerste plaats heeft het hof, blijkens de hiervoor onder 2.3. weergegeven bewijsmiddelen en in het bijzonder de onder 2.5. geciteerde bewijsoverweging, geoordeeld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op een botsing heeft aanvaard door de scooter te sturen in de richting waarin de verbalisant zich bewoog. Uit bewijsmiddel 6 blijkt dat de betreffende verbalisant heeft verklaard dat hij niet meer normaal opzij kon stappen, dat hij zijn lichaam nog net kon wegdraaien voordat de scooter hem rakelings passeerde en dat zijn schouder in aanraking kwam met een van de berijders van de scooter. Dat bij dit alles een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond, baseert het hof in het bijzonder op de toenemende snelheid (in ieder geval tussen de 15 en 30 kilometer per uur) én op het gewicht van de scooter in combinatie met het gewicht van de berijders (twee stevige mannen).
4.4.
Ik acht het oordeel van het hof over de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voldoende en niet onbegrijpelijk gemotiveerd. Dat het hof in zijn bewijsoverweging niet expliciet heeft gereageerd op hetgeen door de steller van het middel is aangevoerd over cijfermateriaal dat afkomstig is van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid en over het type scooter doet hieraan niet af.
4.5.
Ten overvloede wijs ik in dit verband op de conclusie van mijn ambtgenoot B.F. Keulen die vooraf ging aan 7 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:7. In die conclusie refereert Keulen aan een door A.A. van Dijk gemaakte analyse van rechtspraak betreffende poging tot doodslag/zware mishandeling in het verkeer en hij schrijft hierover:
“17. Een bijzondere categorie zijn de gevallen waarin op politieagenten wordt ingereden. Van Dijk constateert dat met deze gevallen verschillend wordt omgegaan. Er wordt veroordeeld wegens poging tot doodslag, wegens poging tot zware mishandeling en wegens bedreiging met een misdrijf (p. 205). Een verklaring voor het verschil in kwalificatie zou volgens Van Dijk gevonden kunnen worden in verschillen in benadering door de feitenrechter. In de eerste benadering wordt veel gewicht gehecht aan de grote kans dat de betrokkene opzij zal springen. In de tweede benadering wordt de nadruk gelegd op het gevolg dat zou zijn ingetreden als de betrokkene niet opzij zou zijn gesprongen (p. 206).”
De onderhavige zaak past in die tweede benadering. In het bestreden arrest heeft het hof vastgesteld waaruit het letsel had kunnen bestaan indien de verbalisant zijn lichaam niet op tijd had kunnen wegdraaien, namelijk ‘de aanmerkelijke kans op als zwaar aan te merken letsel in de vorm van botbreuken of hoofdletsel door de impact van een botsing’. Daarmee heeft het hof, anders dan de steller van het middel betoogt, niet geoordeeld dat elk hoofdletsel en/of elke botbreuk per definitie als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Het hof heeft hiermee enkel willen aangegeven waaruit het letsel kan bestaan indien een zwaar voorwerp met snelheid tegen een onbeschermd lichaam botst. Het oordeel van het hof, dat het in de lijn der verwachting ligt dat een verdachte met dit soort gedragingen aan een ander zwaar lichamelijk letsel toebrengt, acht ik niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
4.6.
In de tweede plaats heeft het hof geoordeeld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Het hof is hiermee afgeweken van het door de raadsman ingenomen standpunt. De raadsman had immers met een beroep op het Porsche-arrest4.betoogd dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel niet bewust heeft aanvaard, omdat het niet waarschijnlijk is dat de verdachte met zijn rijgedrag het risico op de koop toe heeft willen nemen dat hij ook zelf zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het hof heeft geoordeeld dat de vergelijking met het Porsche-arrest mank gaat omdat dat arrest betrekking heeft op een andere situatie. Hoewel het hof daar niet verder op ingaat, acht ik deze motivering niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend. Immers, anders dan in het Porsche-arrest doet zich in het onderhavige geval niet de situatie voor van een (mogelijke) confrontatie tussen twee gelijkwaardige sterke verkeersdeelnemers, maar van een mogelijke confrontatie tussen een sterke verkeersdeelnemer (de verdachte en zijn bijrijder op de steeds harder rijdende scooter) met een zwakkere verkeersdeelnemer (de onbeschermde verbalisant).5.Dat deze omstandigheid van belang is, blijkt ook uit eerdere rechtspraak over poging tot doodslag in het verkeer.6.
4.7.
De vergelijking met het Porsche-arrest gaat overigens sowieso mank, omdat in dat arrest uit het meermalen afbreken van inhaalmanoeuvres kon worden opgemaakt dat de bestuurder van de Porsche de kans op een botsing juist niet bewust had aanvaard. Van dat soort bijzondere details is in de onderhavige zaak niet gebleken. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt niet dat de verdachte heeft getracht een ontwijkingsmanoeuvre te maken. Integendeel. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de scooter heeft bijgestuurd en wel zodanig dat hij op de verbalisant bleef afrijden.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat het hof in zijn arrest, weliswaar zonder de term ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ expliciet als zodanig te hanteren, heeft gereageerd op het door de raadsman ingenomen standpunt en de redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot verwerping van dat standpunt. De wijze waarop het hof dat heeft gedaan, acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend. Het eerste onderdeel van het middel faalt.
4.9.
In het tweede onderdeel van het middel wordt opgekomen tegen de motivering van het oordeel van het hof dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en dat de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Daarover kan ik kort zijn. Dit onderdeel van het middel faalt om dezelfde redenen als het eerste onderdeel van het middel. Ik volsta derhalve met een verwijzing naar hetgeen ik hiervoor onder randnr. 4.3 tot en met 4.7. heb betoogd in verband met het eerste onderdeel van het middel. Het oordeel van het hof dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte met zijn rijgedrag bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de verbalisant zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, is niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd.
4.10.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
5. Slotsom
5.1.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met een op art. 81 lid 1 RO gebaseerde overweging.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2022
Vgl. onder meer HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5396, NJ 2013/111, m.nt. Keijzer (rov. 2.3.) en HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718, NJ 2019/103, m.nt. Wolswijk (rov. 5.3.3.).
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006, 393, m.nt. Buruma, (rov. 3.7.1).
HR 15 oktober 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0139, NJ 1997, 199, m.nt. A.C. ’t Hart.
Zie in dit verband ook A.A. van Dijk, Opzet, kans en keuzes. Een analyse van doodslag in het verkeer, Zutphen: Uitgeverij Paris 2017, p. 418. ‘De bewijsregel uit het Porsche-arrest voldoet niet als sprake is van een botsing tussen een sterke en een zwakke verkeersdeelnemer.’.
Vgl. HR 23 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9594, NJ 2001/327, HR 17 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH6219, NJ 2009/158 en HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:299.