Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/334
334 Bewijsrechtelijke analyse van het arrest FAR Trading/Edco
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691431:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Voert de schuldenaar/verkoper niet het verweer dat niet tijdig is geklaagd, dan kunnen art. 6:89/7:23 BW niet in stelling worden gebracht; ambtshalve toepassing is niet mogelijk (HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4122, NJ 2006/80 (Robinson/Molenaar)).
De schuldeiser/koper zal een en ander dienen te concretiseren; gemotiveerd moet o.m. worden aangegeven wat er precies aan de prestatie schort.
De ernst van de tekortkoming (bijv. bewust verzwegen gebreken) kan meebrengen dat een nalatigheid van de koper hem niet kan worden tegengeworpen, zodat de koper per saldo ‘binnen bekwame tijd’ is gebleven (HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, r.o. 4.2.4, NJ 2014/497 met nt. Jac. Hijma (Van de Steeg/Rabobank)).
Bijzondere omstandigheden zullen moeten worden gesteld door de schuldeiser/koper waaruit zou volgen dat van hem niet kon worden gevergd dat hij eerder een klacht indiende.
De niet-tijdigheid als zodanig hoeft de verkoper/schuldenaar niet te bewijzen, maar de feiten en omstandigheden die daarvoor van belang zijn, dienen door hem te worden gesteld en kunnen gemotiveerd worden weersproken door de koper/schuldeiser.
Asser in zijn noot HR 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593, NJ 2017/163 (FAR Trading/Edco II).
HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9615, r.o. 3.4, NJ 2010/545 (Tan/Forward) en HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, NJ 2014/497 met nt. Jac. Hijma (Van de Steeg/Rabobank: ‘aan de nadeelvraag komt groot gewicht toe’). Zie ook HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260, NJ 2015/274 met nt. Jac. Hijma (Afvalzorg/Slotereind).
Nadeel kan de schuldenaar/verkoper hebben ondervonden voor zijn bewijspositie, in een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken of wanneer sprake is van een gebrek aan duidelijkheid over zijn rechtspositie (o.m. HR 8 februari 2013. ECLI:NL:HR:2013:BX7195, NJ 2014/496 met nt. Jac. Hijma onder 497 (Kramer/Van Lanschot)). Hij zal e.e.a. concreet moeten onderbouwen.
HR 20 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4122, NJ 2006/80 (Robinson/Molenaar).
Oorzaken die voor rekening en risico van de schuldenaar/verkoper komen, kunnen niet als nadeel worden gekwalificeerd (Bijv. Rb. Rotterdam 19 maart 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:2026 (het verstrijken van bewaartermijnen) en Hof Den Haag 17 september 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3392).
HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, NJ 2014/497 met nt. Jac. Hijma (Van de Steeg/Rabobank). Zie ook Asser/Sieburgh 6-I 2020/408b en Asser/Hijma 7-I 2019/814.
Asser in zijn NJ- noot bij HR 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593, NJ 2017/163 (FAR Trading/Edco II).
Willen de art. 6:89/7:23 BW toepasselijk zijn, dan zal de schuldenaar/verkoper tegenover de aansprakelijkstelling door de schuldeiser/koper het verweer moeten voeren dat niet tijdig is geklaagd1 en dat daarom de schuldeiser zijn recht heeft verloren om de verkoper aansprakelijk te stellen. Vervolgens berust bij de schuldeiser/koper de stelplicht en bewijslast dat hij en op welk moment hij heeft geklaagd.2 De schuldenaar/verkoper zal de feiten die een beroep op art. 6:89/7:23 BW kunnen dragen moeten stellen en zo nodig bewijzen. Dat betekent dat hij feiten moet stellen waaruit kan worden afgeleid wanneer het gebrek door de schuldeiser/koper is ontdekt of bij een redelijkerwijs van hem te vergen onderzoek had behoren te ontdekken. Hij zal moeten beargumenteren dat het tijdsverloop vanaf dat moment tot aan het moment waarop de schuldeiser/koper heeft geklaagd, zo lang is geweest, dat niet kan worden gesproken van een tijdige klacht. Het bewijsrisico berust bij de schuldenaar/verkoper; hij beroept zich op de rechtsgevolgen van het niet-tijdig klagen.
‘Niet tijdig’
Het antwoord op de vraag of de schuldeiser/koper niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd, hangt af van de omstandigheden van het geval en dient te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen.3 De verstreken tijd is een factor maar is niet zonder meer doorslaggevend.4 Het is aan de rechter, gelet op de door partijen gestelde feiten, over de niet-tijdigheid een oordeel te geven.5 Blijft onduidelijk of al of niet tijdig is geklaagd, dan draagt de schuldenaar/verkoper het processuele nadeel (non liquet).6 Onder meer kan worden beoordeeld of het belang van de schuldenaar/verkoper door het verstrijken van de tijd is geschaad.7 Het ‘nadeel’-gezichtspunt hoort bij de stelplicht van de schuldenaar/verkoper in het kader van zijn beroep op art. 6:89/7:23 BW;8 de betwisting door de schuldeiser/koper ter zake is te kwalificeren als een grondslagverweer. Stelt de verkoper/schuldenaar het element ‘nadeel’ niet aan de orde, dan zal de rechter dit gezichtspunt niet bij zijn afweging betrekken; de regel van art. 6:89/7:23 BW mag door de rechter niet ambtshalve worden toegepast.
In de procedure FAR/Edco had Edco in cassatie gesteld dat het hof alle omstandigheden had moeten meewegen waaronder het feit dat FAR geen relevant nadeel had geleden door het tijdsverloop. Edco had in de feitelijke instanties geen beroep gedaan op een niet door FAR geleden nadeel en ambtshalve toepassing daarvan is niet toegestaan.9 Deze klacht was een feitelijk novum in cassatie; het feit was niet in de vorige instantie gesteld of gebleken (art. 419 Rv). Het staat de Hoge Raad niet vrij dat feit te onderzoeken. Edco had de afwezigheid van nadeel in een feitelijke instantie moeten stellen, dan zou hij geprofiteerd kunnen hebben van zijn stelling; FAR had deze stelling gemotiveerd kunnen betwisten.
Het belang van de schuldeiser/koper bij rechtsbehoud zal worden afgewogen tegen het belang van de schuldenaar/verkoper bij het ontgaan van nadeel. Indien het belang van de schuldenaar/verkoper niet wordt geschaad10 en zich verder geen bijzondere omstandigheden voordoen, is toepassing van de vergaande consequenties die schending van de klachtplicht meebrengt, niet gerechtvaardigd.11
Volgens Asser was het niet nodig geweest zo gedetailleerd de bewijslastverdeling te regelen,12 aangezien het antwoord op de vraag of de klacht tijdig in de zin van genoemde bepalingen is geweest, afhangt van de omstandigheden van het geval.