Bij de ‘akte partiële intrekking cassatie’ van 26 januari 2021 is het cassatieberoep ingetrokken voor wat betreft de gegeven vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk telen etc. van 539 hennepplanten en de vrijspraak van het onder 2 medeplegen.
HR, 15-06-2021, nr. 19/05420
ECLI:NL:HR:2021:852
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-06-2021
- Zaaknummer
19/05420
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:852, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑06‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:414
ECLI:NL:PHR:2021:414, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:852
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑12‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0177
NJ 2021/348 met annotatie van W.H. Vellinga
Uitspraak 15‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Aanwezig hebben van hennepplanten (art. 3.C Opiumwet) en diefstal van elektriciteit (art. 310 Sr). Bewijsklachten opzettelijk aanwezig hebben van hennep en wegnemen van elektriciteit. Bewezenverklaring van feit 1 houdt o.m. in dat verdachte in pand 539 hennepplanten “opzettelijk aanwezig heeft gehad”, terwijl bewezenverklaring van feit 2 o.m. inhoudt verdachte elektriciteit heeft “weggenomen”. Deze onderdelen van bewezenverklaringen kunnen echter niet z.m. worden afgeleid uit gebruikte bewijsvoering. ’s Hofs enkele oordeel dat de door hem als b.m. gebruikte verklaring van verdachte over onderhuurder onvoldoende verifieerbaar is, volstaat daartoe niet. ’s Hofs uitspraak is dus ontoereikend gemotiveerd. Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05420
Datum 15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 november 2019, nummer 21-001262-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Volgens de daarvan opgemaakte akte is het beroep niet gericht tegen de “gegeven vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken en verwerken van 539 hennepplanten en de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde medeplegen”. Aan deze beperking moet wat betreft “de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde medeplegen” voorbij worden gegaan. De reden daarvoor is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610.
Namens de verdachte heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaringen niet uit de door het hof gebruikte bewijsvoering kunnen worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. primair
hij in de periode van 6 november 2012 tot en met 13 november 2012 te Enschede opzettelijk aanwezig heeft gehad in ruimtes in pand gelegen aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 539 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in de periode van 6 november tot en met 13 november 2012 te Enschede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis BV.”
2.2.2
Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 6 november 2019 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het bedrijfspand aan de [a-straat 1]-[001] in Enschede is van mij. Het klopt dat ik gedurende de volledige ten laste gelegde periode huurder was van het gehele bedrijfspand. Ik wist niet dat er een hennepplantage was gevestigd op de bovenverdieping van mijn pand.
Ik ben noch bij de hennepteelt noch bij de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die hennepkwekerij betrokken geweest. Ik ben in oktober of november 2012 benaderd door ene [betrokkene 1] over de verhuur van de bovenverdieping van mijn pand en deze [betrokkene 1] heeft de bovenverdieping van het pand bekeken. [betrokkene 1] heeft aan mij verteld dat hij samen met een compagnon een ICT bedrijf in op de bovenverdieping van het pand wilde vestigen, maar dat hij het pand nog een keer met zijn compagnon wilde bekijken. Ik heb [betrokkene 1] de sleutels van de voordeur en de deur van de bovenverdieping heeft gegeven. Ik ben nadien niet meer in het pand geweest. Ik ken [betrokkene 1] verder niet. Ik heb hem niet meer heeft gezien. [betrokkene 1] is niet meer te bereiken is op telefoonnummer [telefoonnummer].
2. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 6 februari 2013 gevoegde, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie, Unit Regionale Tactische Recherche team Druwa (Drugs & Wapens), opgemaakte proces-verbaal expertise hennepkwekerij en hennepplanten in perceel [a-straat 1]-[001] van 14 november 2012 (dossierpagina 4 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 13 november 2012 werd door ons een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het sterke vermoeden dat een hennepkwekerij in het perceel [a-straat 1] - unit [001] te Enschede aanwezig was.
Op 6 november 2012 werd collega [verbalisant 3] gebeld door de eigenaar van [A] BV gevestigd aan de [a-straat 1]-[002] te Enschede. De eigenaar meldde dat er hoogstwaarschijnlijk een hennepkwekerij aan de [a-straat 1]-[001] te Enschede zat. Sinds een tijd roken werknemers vaak een duidelijke henneplucht in hun bedrijfspand. Tevens vertelde [betrokkene 2] dat de tussenmuur op de eerste verdieping die hun pand scheidt met die van [002]-[001] beduidend warmer is dan aan de andere kant.
Nadien is door mij, verbalisant [verbalisant 2], op 8 november 2012 met behulp van een warmtebeeldcamera vastgesteld dat er een warmtelekkage was. Wij hebben op grond van artikel 9 van de Opiumwet ons toezicht verschaft tot het pand.
Uit het BVH-systeem blijkt dat de vermoedelijke huurder van perceel [a-straat 1]-[001] is genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].
Bij het ingestelde onderzoek zagen wij dat naast de toegangsdeur van perceel [a-straat 1] unit [001] een bordje was aangebracht met de tekst Klussenbedrijf [verdachte]. Wij hebben op grond van artikel 9 Opiumwet voor de vervulling van onze taak ons toegang verschaft tot het pand. Daartoe verbraken wij het cilinderslot. Wij hoorden binnen in het pand een zacht gezoem, vermoedelijk veroorzaakt door aanwezige afzuig ventilatoren in het pand op de bovenverdieping. Op de bovenverdieping troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. De bovenverdieping was verdeeld in meerdere ruimtes.
Kweekruimte 1:
In kweekruimte 1 telden wij 233 hennepplanten.
Kweekruimte 2:
In kweekruimte 2 telden wij 264 hennepplanten.
Kweetent:
In de ruimte voor/naast kweekruimte 2 stond een zwarte hennepkweektent opgesteld.
In de kweektent stonden 42 hennepplanten.
Van de aangetroffen hennepplanten zijn monsters genomen die zijn getest met de ODV verdovende middelentest voor hennep. Deze testen verliepen positief op de aanwezigheid van THC (=Tetrahydrocanabinol), zijnde de werkzame stof in hennep. Marihuana en hasj is afkomstig van de Hennepplant (geslacht cannabis) en staat als zodanig vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Door de medewerker van het energiebedrijf Enexis werd ons meegedeeld dat er ook diefstal van elektriciteit in dit bedrijfspand was gepleegd. De medewerker verklaarde tegen ons dat er een illegale aansluiting voor de meter was aangebracht. Dit was een krachtaansluiting. Er waren drie verzwaarde fasen aangebracht.
3. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 6 februari 2013 gevoegd schriftelijk bescheid, zijnde een aangifte van Enexis van 18 december 2012 (dossierpagina 32 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
Namens Enexis B.V. ben ik, [betrokkene 3], in dienstbetrekking als medewerker Fraudebestrijding, uit hoofde van mijn functie bevoegd om aangifte te doen van diefstal van energie van verzegeling.
Op 13 november 2012 is door fraude-inspecteur [betrokkene 4] van Enexis BV een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in het perceel [a-straat 1] [001], [postcode] Enschede. De fraudeinspecteur constateerde verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan:
Het deksel van de aansluitkast is ongeoorloofd open. Illegale aansluiting op bovenzijde zekeringhouders.
Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
Naar aanleiding van deze inventarisatie en het door Enexis BV ingestelde onderzoek is door mij een berekening gemaakt waaruit blijkt dat er minimaal 40.614 kWh illegaal is afgenomen ten behoeve van de hennepplantage en eventueel huishoudelijk verbruik.”
2.2.3
Het hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaringen verder het volgende overwogen:
“Door de verdediging is integrale vrijspraak bepleit. Ter zitting in hoger beroep is hiertoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar huurder is van het pand aan de [a-straat 1]-[001] te Enschede, waarin op 13 november 2012 een hennepkwekerij van 539 planten is aangetroffen, maar dat hij bij de hennepteelt noch bij de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die hennepkwekerij betrokken was. Volgens de verdediging is de hennepkwekerij door een ander of anderen dan verdachte geëxploiteerd. Zo heeft verdachte verklaard dat hij in oktober of november 2012 is benaderd door ene [betrokkene 1] over de verhuur van de bovenverdieping van zijn pand en deze [betrokkene 1] de bovenverdieping van het pand heeft bekeken. [betrokkene 1] zou aan hem hebben verteld dat hij samen met een compagnon een ICT bedrijf in de bovenverdieping van het pand wilde vestigen maar dat hij het pand nog een keer met zijn compagnon wilde bekijken. Verdachte zegt dat hij [betrokkene 1] de sleutels van de voordeur en de deur van de bovenverdieping heeft gegeven. Verdachte zou nadien niet meer in het pand zijn geweest. Verder stelt hij dat hij [betrokkene 1] verder niet kent, hij hem niet meer heeft gezien en [betrokkene 1] niet meer te bereiken is op telefoonnummer [telefoonnummer]. Verdachte wist niet dat er een hennepplantage was gevestigd op de bovenverdieping van zijn pand.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt de volgende feiten vast.
De politie is - naar aanleiding van een melding van de eigenaar van [A] BV, gevestigd aan de [a-straat 1]-[002] te Enschede en een onderzoek via een warmtebeeldcamera - op 13 november 2012 het bedrijfspand aan de [a-straat 1]-[001] te Enschede binnengetreden op verdenking van aanwezigheid van een in werking zijnde hennepkwekerij. Op de bovenverdieping van het pand hebben verbalisanten in totaal 539 hennepplanten aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij gedurende de gehele ten laste gelegde periode de huurder was van het bedrijfspand.
Anders dan door de verdediging bepleit, gaat het hof uit van actieve betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij die op 13 november 2012 in het pand aan de [a-straat 1]-[001] te Enschede is aangetroffen. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Verdachte was gedurende de volledige ten laste gelegde periode huurder van het bedrijfspand. Verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar ene [betrokkene 1] de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring - met uitzondering van een telefoonnummer dat niet meer te bereiken was - geen verdere contactgegevens van [betrokkene 1] kunnen verschaffen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de sleutels van de toegangsdeur en de deur van de bovenverdieping aan [betrokkene 1] heeft gegeven, maar hij toen nog geen huurovereenkomst had gesloten met [betrokkene 1]. Het hof vindt het onaannemelijk dat verdachte aan een volstrekt onbekende de sleutels van zijn pand geeft en die daarna - zoals door hem verklaard - niet meer terug vraagt/terug heeft gevraagd, terwijl er (nog) geen huurovereenkomst is gesloten en/of een borg is betaald. Temeer nu verdachte stelt de bovenverdieping te zijn gaan verhuren aan de betreffende [betrokkene 1] vanwege financiële nood maar er over de maanden die [betrokkene 1] de bovenverdieping zou hebben gehuurd geen huurbetalingen zijn geweest.
Het hof stelt voorop dat van een verdachte kan en mag worden verwacht dat hij zijn verhaal over deze [betrokkene 1] onderbouwt en concretiseert zodat die verifieerbaar is.
Naar het oordeel van het hof doet verdachte dat niet, onder meer nu door verdachte geen nadere contactgegevens van [betrokkene 1] zijn verstrekt. Ook ter terechtzitting in hoger beroep, zijn door verdachte geen nadere gegevens betreffende [betrokkene 1] verstrekt. Derhalve verwerpt het hof het door de verdediging gevoerde verweer.
Op 13 november 2012 heeft een fraudespecialist van Enexis tijdens een onderzoek in het pand aan de [a-straat 1]-[001] te Enschede geconstateerd dat het deksel van de aansluitkast ongeoorloofd is geopend en dat aan de bovenzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Deze illegale elektriciteitsaansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om naar de hennepkwekerij en voorzag deze van stroom.
Ter terechtzitting is door de verdediging bepleit dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit. Hiertoe heeft de verdediging hetzelfde aangevoerd als ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, namelijk dat [betrokkene 1] op de bovenverdieping van het door verdachte gehuurde pand een ITC bedrijf wilde vestigen en verdachte niet op de hoogte was van het feit dat zich een hennepkwekerij in zijn bedrijfspand bevond. De stroom zou door anderen zijn weggenomen.
Het hof is van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit onlosmakelijk verbonden is met de hennepteelt in de bedrijfsruimte. Uit het voorgaande ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde volgt dat het hof bewezen acht dat verdachte alleen en derhalve niet samen met een ander of anderen, de hennepplanten aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft geen verifieerbare en controleerbare aanknopingspunten aangevoerd voor het scenario dat de stroom illegaal door een ander dan verdachte werd afgenomen. Verdachte was de huurder van het pand en uit de aangifte blijkt dat het energiecontract op de naam van verdachte stond. Al het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat het verdachte was die de stroom heeft gestolen. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de verdediging.”
2.3
De bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde houdt onder meer in dat de verdachte in een pand 539 hennepplanten “opzettelijk aanwezig heeft gehad”. De bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde houdt onder meer in dat de verdachte elektriciteit heeft “weggenomen”. Deze onderdelen van de bewezenverklaringen kunnen echter niet zonder meer worden afgeleid uit de gebruikte bewijsvoering. Het enkele oordeel van het hof dat de door hem als bewijsmiddel gebruikte verklaring van de verdachte over een onderhuurder onvoldoende verifieerbaar is, volstaat daartoe niet. De uitspraak van het hof is dus ontoereikend gemotiveerd.
2.4
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen zoals hiervoor onder 1 is weergegeven;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2021.
Conclusie 20‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Falende klacht over bewijs dat verdachte als huurder van het bedrijfspand de hennepplanten op de bovenverdieping in dat pand aanwezig heeft gehad en hij elektriciteit daarvoor door middel van diefstal heeft weggenomen, nu verdachte geen enkel verifieerbaar contactgegeven van een zekere 'Jansen', aan wie verdachte dat pand zou hebben onderverhuurd en die, naar zeggen van verdachte, de hennepkwekerij zou hebben geëxploiteerd, heeft kunnen geven en er niet van betrokkenheid van derden is gebleken. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/05420
Zitting 20 april 2021
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 20 november 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, wegens 1 primair “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en 2 “diefstal” veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van twee jaren, en tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof een beslissing genomen ten aanzien van een eerder, deels voorwaardelijk opgelegde straf.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte1.en mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat uit de bewijsvoering niet kan volgen dat de verdachte opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad en/of zich aan diefstal van elektriciteit schuldig heeft gemaakt en/of dat de bewezenverklaring van die feiten, mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht, (telkens) onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen is omkleed.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. primair
hij in de periode van 6 november 2012 tot en met 13 november 2012 te Enschede opzettelijk aanwezig heeft gehad in ruimtes in pand gelegen aan de [a-straat 1] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 539 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in de periode van 6 november tot en met 13 november 2012 te Enschede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis BV.”
5. Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 6 november 2019 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het bedrijfspand aan de [a-straat 1] - [001] in Enschede is van mij. Het klopt dat ik gedurende de volledige ten laste gelegde periode huurder was van het gehele bedrijfspand. Ik wist niet dat er een hennepplantage was gevestigd op de bovenverdieping van mijn pand.
Ik ben noch bij de hennepteelt noch bij de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die hennepkwekerij betrokken geweest. Ik ben in oktober of november 2012 benaderd door ene [betrokkene 1] over de verhuur van de bovenverdieping van mijn pand en deze [betrokkene 1] heeft de bovenverdieping van het pand bekeken. [betrokkene 1] heeft aan mij verteld dat hij samen met een compagnon een ICT bedrijf in op de bovenverdieping van het pand wilde vestigen, maar dat hij het pand nog een keer met zijn compagnon wilde bekijken. Ik heb [betrokkene 1] de sleutels van de voordeur en de deur van de bovenverdieping gegeven. Ik ben nadien niet meer in het pand geweest. Ik ken [betrokkene 1] verder niet. Ik heb hem niet meer heeft gezien. [betrokkene 1] is niet meer te bereiken is op telefoonnummer […]
2. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 6 februari 2013 gevoegde, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden brigadier van politie, Unit Regionale Tactische Recherche team Druwa (Drugs & Wapens), opgemaakte proces-verbaal expertise hennepkwekerij en hennepplanten in perceel [a-straat 1] - [001] van 14 november 2012 (dossierpagina 4 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 13 november 2012 werd door ons een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het sterke vermoeden dat een hennepkwekerij in het perceel [a-straat 1] - unit [001] te Enschede aanwezig was.
Op 6 november 2012 werd collega [verbalisant 3] gebeld door de eigenaar van [A] BV gevestigd aan de [a-straat 1] - [002] te Enschede. De eigenaar meldde dat er hoogstwaarschijnlijk een hennepkwekerij aan de [a-straat 1] - [001] te Enschede zat.
Sinds een tijd roken werknemers vaak een duidelijke henneplucht in hun bedrijfspand. Tevens vertelde [betrokkene 2] dat de tussenmuur op de eerste verdieping die hun pand scheidt met die van [a-straat 1] - [001] beduidend warmer is dan aan de andere kant.
Nadien is door mij, verbalisant [verbalisant 2] , op 8 november 2012 met behulp van een warmtebeeldcamera vastgesteld dat er een warmtelekkage was. Wij hebben op grond van artikel 9 van de Opiumwet ons toezicht verschaft tot het pand.
Uit het BVH-systeem blijkt dat de vermoedelijke huurder van perceel [a-straat 1] - [001] is genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] .
Bij het ingestelde onderzoek zagen wij dat naast de toegangsdeur van perceel [a-straat 1] unit [001] een bordje was aangebracht met de tekst Klussenbedrijf [verdachte] . Wij hebben op grond van artikel 9 Opiumwet voor de vervulling van onze taak ons toegang verschaft tot het pand. Daartoe verbraken wij het cilinderslot. Wij hoorden binnen in het pand een zacht gezoem, vermoedelijk veroorzaakt door aanwezige afzuig ventilatoren in het pand op de bovenverdieping. Op de bovenverdieping troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan. De bovenverdieping was verdeeld in meerdere ruimtes.
Kweekruimte 1:
In kweekruimte 1 telden wij 233 hennepplanten.
Kweekruimte 2:
In kweekruimte 2 telden wij 264 hennepplanten.
Kweektent:
In de ruimte voor/naast kweekruimte 2 stond een zwarte hennepkweektent opgesteld.
In de kweektent stonden 42 hennepplanten.
Van de aangetroffen hennepplanten zijn monsters genomen die zijn getest met de ODV verdovende middelentest voor hennep. Deze testen verliepen positief op de aanwezigheid van THC (=Tetrahydrocanabinol), zijnde de werkzame stof in hennep. Marihuana en hasj is afkomstig van de Hennepplant (geslacht cannabis) en staat als zodanig vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Door de medewerker van het energiebedrijf Enexis werd ons meegedeeld dat er ook diefstal van elektriciteit in dit bedrijfspand was gepleegd. De medewerker verklaarde tegen ons dat er een illegale aansluiting voor de meter was aangebracht.
Dit was een krachtaansluiting. Er waren drie verzwaarde fasen aangebracht.
3. Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 6 februari 2013 gevoegd schriftelijk bescheid,
zijnde een aangifte van Enexis van 18 december 2012 (dossierpagina 32 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] , zakelijk weergegeven:
Namens Enexis B.V. ben ik, [betrokkene 3] , in dienstbetrekking als medewerker Fraudebestrijding, uit hoofde van mijn functie bevoegd om aangifte te doen van diefstal van energie van verzegeling.
Op 13 november 2012 is door fraude-inspecteur [betrokkene 4] van Enexis BV een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in het perceel [a-straat 1] [001] , [postcode] Enschede. De fraude-inspecteur constateerde verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan:
Het deksel van de aansluitkast is ongeoorloofd open. Illegale aansluiting op bovenzijde zekeringhouders.
Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
Naar aanleiding van deze inventarisatie en het door Enexis BV ingestelde onderzoek is door mij een berekening gemaakt waaruit blijkt dat er minimaal 40.614 kWh illegaal is afgenomen ten behoeve van de hennepplantage en eventueel huishoudelijk verbruik.”
6. Voorts heeft het hof het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de verdediging is integrale vrijspraak bepleit. Ter zitting in hoger beroep is hiertoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar huurder is van het pand aan de [a-straat 1] - [001] te Enschede, waarin op 13 november 2012 een hennepkwekerij van 539 planten is aangetroffen, maar dat hij bij de hennepteelt noch bij de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die hennepkwekerij betrokken was. Volgens de verdediging is de hennepkwekerij door een ander of anderen dan verdachte geëxploiteerd. Zo heeft verdachte verklaard dat hij in oktober of november 2012 is benaderd door ene [betrokkene 1] over de verhuur van de bovenverdieping van zijn pand en deze [betrokkene 1] de bovenverdieping van het pand heeft bekeken. [betrokkene 1] zou aan hem hebben verteld dat hij samen met een compagnon een ICT bedrijf in op de bovenverdieping van het pand wilde vestigen maar dat hij het pand nog een keer met zijn compagnon wilde bekijken. Verdachte zegt dat hij [betrokkene 1] de sleutels van de voordeur en de deur van de bovenverdieping heeft gegeven. Verdachte zou nadien niet meer in het pand zijn geweest. Verder stelt hij dat hij [betrokkene 1] verder niet kent, hij hem niet meer heeft gezien en [betrokkene 1] niet meer te bereiken is op telefoonnummer […].
Verdachte wist niet dat er een hennepplantage was gevestigd op de bovenverdieping van zijn pand.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt de volgende feiten vast.
De politie is - naar aanleiding van een melding van de eigenaar van [A] BV, gevestigd aan de [a-straat 1] - [002] te Enschede en een onderzoek via een warmtebeeldcamera - op 13 november 2012 het bedrijfspand aan de [a-straat 1] - [001] te Enschede binnengetreden op verdenking van aanwezigheid van een in werking zijnde hennepkwekerij. Op de bovenverdieping van het pand hebben verbalisanten in totaal 539 hennepplanten aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij gedurende de gehele ten laste gelegde periode de huurder was van het bedrijfspand.
Anders dan door de verdediging bepleit, gaat het hof uit van actieve betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij die op 13 november 2012 in het pand aan de [a-straat 1] - [001] te Enschede is aangetroffen. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Verdachte was gedurende de volledige ten laste gelegde periode huurder van het bedrijfspand. Verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar ene [betrokkene 1] de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring - met uitzondering van een telefoonnummer dat niet meer te bereiken was - geen verdere contactgegevens van [betrokkene 1] kunnen verschaffen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de sleutels van de toegangsdeur en de deur van de bovenverdieping aan [betrokkene 1] heeft gegeven, maar hij toen nog geen huurovereenkomst had gesloten met [betrokkene 1] . Het hof vindt het onaannemelijk dat verdachte aan een volstrekt onbekende de sleutels van zijn pand geeft en die daarna - zoals door hem verklaard - niet meer terug vraagt/terug heeft gevraagd, terwijl er (nog) geen huurovereenkomst is gesloten en/of een borg is betaald. Temeer nu verdachte stelt de bovenverdieping te zijn gaan verhuren aan de betreffende [betrokkene 1] vanwege financiële nood maar er over de maanden die [betrokkene 1] de bovenverdieping zou hebben gehuurd er geen huurbetalingen zijn geweest.
Het hof stelt voorop dat van een verdachte kan en mag worden verwacht dat hij zijn verhaal over deze [betrokkene 1] onderbouwt en concretiseert zodat die verifieerbaar is.
Naar het oordeel van het hof doet verdachte dat niet, onder meer nu door verdachte geen nadere contactgegevens van [betrokkene 1] zijn verstrekt. Ook ter terechtzitting in hoger beroep, zijn door verdachte geen nadere gegevens betreffende [betrokkene 1] verstrekt. Derhalve verwerpt het hof het door de verdediging gevoerde verweer.
Op 13 november 2012 heeft een fraudespecialist van Enexis tijdens een onderzoek in het pand aan de [a-straat 1] - [001] te Enschede geconstateerd dat het deksel van de aansluitkast ongeoorloofd is geopend en dat aan de bovenzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Deze illegale elektriciteitsaansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om naar de hennepkwekerij en voorzag deze van stroom.
Ter terechtzitting is door de verdediging bepleit dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit. Hiertoe heeft de verdediging hetzelfde aangevoerd als ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, namelijk dat [betrokkene 1] op de bovenverdieping van het door verdachte gehuurde pand een ITC bedrijf wilde vestigen en verdachte niet op de hoogte was van het feit dat zich een hennepkwekerij in zijn bedrijfspand bevond. De stroom zou door anderen zijn weggenomen.
Het hof is van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit onlosmakelijk verbonden is met de hennepteelt in de bedrijfsruimte. Uit het voorgaande ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde volgt dat het hof bewezen acht dat verdachte alleen en derhalve niet samen met een ander of anderen, de hennepplanten aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft geen verifieerbare en controleerbare aanknopingspunten aangevoerd voor het scenario dat de stroom illegaal door een ander dan verdachte werd afgenomen. Verdachte was de huurder van het pand en uit de aangifte blijkt dat het energiecontract op de naam van verdachte stond. Al het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat het verdachte was die de stroom heeft gestolen. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de verdediging.”
7. In de toelichting op het middel wordt in de eerste plaats geklaagd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte voor zover deze inhoudt dat hij geen weet had van de aanwezigheid van een hennepkwekerij op de bovenverdieping van het door hem gehuurde bedrijfspand en zich evenmin aan diefstal van elektriciteit heeft schuldig gemaakt, niet het redengevend bewijs voor de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van 539 hennepplanten, noch van het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening van elektriciteit kan vormen. Daarmee heeft de steller van het middel ontegenzeggelijk een punt. Een dergelijke ontkennende verklaring past enkel in de bewijsvoering voor zover zij wordt aangemerkt als kennelijk leugenachtig. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Onaannemelijkheid is in het bewijsrecht nog iets anders dan kennelijke leugenachtigheid. Ook voor zover de verdachte heeft verklaard dat hij nadien niet meer in het pand is geweest, kan dit onderdeel niet als redengevend voor het bewijs worden beschouwd. Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld. Tot cassatie behoeft het onjuiste gebruik voor het bewijs van deze onderdelen van de bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte naar mijn inzicht niet te leiden, nu blijkens de bewijsvoering van het hof de bewezenverklaring ook met weglating van deze onderdelen toereikend is gemotiveerd.
8. Dat laatste wordt door de steller van het middel met verwijzing naar HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1545 en de conclusie van mijn voormalige ambtgenoot Knigge van 27 augustus 2019, ECLI:NL:PHR:2019:814 betwist. De tweede klacht luidt dat de actieve betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij en het opzettelijk daar aanwezig hebben van de hennepplanten onvoldoende uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, terwijl hetzelfde heeft te gelden voor de diefstal van elektriciteit.
9. De vraag is hier of de verdachte in het licht van het door en namens hem gevoerde verweer door het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het aanwezig hebben van de hennep en de diefstal van elektriciteit, een en ander zoals tenlastegelegd.
10. In haar artikel “De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of huurder van een henneppand” heeft Nienke Seijlhouwer-de Visser de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit terrein verkend en geanalyseerd.2.Zij gaat in de eerste plaats in op de situatie waarin sprake is van hennepteelt, de verdachte eigenaar of huurder is van het pand en er geen direct bewijs voor is dat hij de hennep zelf heeft geteeld. Dat is in de onderhavige zaak weliswaar niet bewezenverklaard (wel tenlastegelegd), maar de bevindingen te dien aanzien zijn lijkt mij ook van betekenis voor het aanwezig hebben. Uit de analyse van de schrijfster (p. 351) komt onder meer naar voren dat als in de zojuist genoemde situatie de feitenrechter het niet aannemelijk acht dat anderen bij de hennepkwekerij zijn betrokken, de eigenaar of huurder als (zelfstandig) pleger verantwoordelijk kan worden gehouden voor de in zijn pand aanwezig zijnde hennepkwekerij en een veroordeling voor plegen stand kan houden. In dat geval kan de verdachte toch als pleger worden veroordeeld indien geconcludeerd kan worden dat het niet anders kan zijn dan dat hij degene is geweest die de kwekerij in zijn pand heeft geëxploiteerd (p. 356). Haars inziens (p. 350) vloeit uit de rechtspraak van de Hoge Raad voort dat deze conclusie gerechtvaardigd is “als de eigenaar of huurder, ondanks dat de pijlen in zijn richting wijzen, geen (aannemelijke) verklaring aflegt over de hem belastende feiten en omstandigheden”.3.Zij vervolgt na een voorbeeld daarvan (p. 350): “Van betrokkenheid van mogelijke andere personen bij de teelt bleek in alle gevallen uit de bewijsvoering van het hof niet. Onder dergelijke omstandigheden heeft de verdachte iets uit te leggen. Doet hij dit niet, dan kan hij als verantwoordelijke worden aangewezen”. Als er echter wel deugdelijke contra-indicaties zijn, bijvoorbeeld als blijkt van mogelijke betrokkenheid van derden, “kan niet zomaar worden geconcludeerd dat de eigenaar of huurder van een henneppand ook teler van de hennep is geweest.” De feitenrechter “doet er met het oog daarop goed aan om in de bewijsvoering precies tot uitdrukking te laten komen welke feiten en omstandigheden hij wel of juist niet vaststelt en daar in zijn bewezenverklaring ook de juiste consequenties aan te verbinden” (p. 351).
11. Voorts gaat de auteur in op de situatie waarin sprake is van “het opzettelijk aanwezig hebben als vangnet”. In haar inleiding (p. 349) schrijft zij namelijk dat het verschil in gedraging tussen het telen (art. 3 onder b Opiumwet) en het opzettelijk aanwezig hebben (art. 3 onder c Opiumwet) van belang is omdat dezelfde omstandigheden die voor het aannemen van betrokkenheid bij het telen niet voldoende zijn, wél toereikend kunnen zijn voor het opzettelijk aanwezig hebben van de hennepplanten, zodat deze laatste gedraging daarmee een vangnet kan vormen als die (bijvoorbeeld subsidiair) is tenlastegelegd. In dit onderdeel van haar artikel luidt de vraagstelling (p. 354): ‘onder welke omstandigheden kan de eigenaar of huurder van een pand gezegd worden de daarin aanwezige hennep opzettelijk aanwezig te hebben gehad’. Daarbij zij aangetekend dat voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten moet kunnen worden vastgesteld dat de planten zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en hij daarvan ook wetenschap had. De schrijfster zegt dan, ik citeer (p. 355):
“Uit het zijn van eigenaar of huurder van een pand volgt reeds enige vorm van zeggenschap over de daarin aanwezig zijnde hennepplanten. Als de verdachte ook toegang heeft tot het pand, zal het oordeel dat die planten zich in de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden snel voor de hand liggen.4.Het vaststellen dat de eigenaar of huurder op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepplanten in zijn pand kan een grotere uitdaging zijn, zo blijkt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad.5.Is de eigenaar of huurder ook de bewoner/gebruiker van het pand, dan kan zijn wetenschap vaak worden aangenomen indien bij normaal gebruik van het pand de aanwezigheid van de kwekerij hem niet kan zijn ontgaan. Als de eigenaar of huurder niet de bewoner/gebruiker is van het pand of (het gedeelte van) de ruimte waarin de kwekerij zich bevindt en er ook mogelijke andere betrokkenen zijn, zal het telkens van de omstandigheden van het geval afhangen of (ook) ten aanzien van hem kan worden aangenomen dat hij wist dat zich in die ruimte een kwekerij bevond. Als de verdachte ontkent dergelijke wetenschap te hebben gehad, zal het in cassatie aankomen op de motivering van de appelrechter en de factoren die hij daarbij in aanmerking neemt.”
12. Tot zover het artikel van Nienke Seijlhouwer-de Visser over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of huurder van een henneppand. Ik denk dat haar analyse juist is. Haar bevindingen met betrekking tot het geval waarin sprake is van hennepteelt, de verdachte eigenaar of huurder is van het pand en direct bewijs voor het zelf telen van de hennep ontbreekt, vindt bevestiging in HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:48. In die zaak was de verdachte tenlastegelegd dat hij opzettelijk ongeveer 130 hennepplanten had geteeld. De verdachte had verklaard dat hij het pand waarin de hennepkwekerij was aangetroffen had gehuurd, en had zich verder op zijn zwijgrecht beroepen. Het hof overwoog dat de verdachte aldus voor voormelde omstandigheden, zoals die uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren kwamen en die redengevend moesten worden geacht voor het bewijs van verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring had gegeven. Het hof betrok dit bij de waardering van het bewijs. De Hoge Raad oordeelde dat gelet op hetgeen het hof blijkens de bewijsvoering had vastgesteld en overwogen, niet onbegrijpelijk was en toereikend was gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat de bewijsmiddelen onder meer inhielden dat in de kweekruimte henneptoppen te drogen hingen en dat deze kweekruimte plaats bood aan 150 hennepplanten.
13. Ik meen, tegen de achtergrond van hetgeen Nienke Seijlhouwer-de Visser in haar publicatie naar voren heeft gebracht, dat deze lijn kan worden doorgetrokken naar het onderhavige geval. Het hof heeft onder meer vastgesteld dat (i) de verdachte gedurende de volledige tenlastegelegde periode huurder van het bedrijfspand was, (ii) de verdachte (ook in hoger beroep) geen nadere (contact)gegevens van de door hem (slechts) in zijn verklaring gepresenteerde ‘ [betrokkene 1] ’ heeft verschaft (met uitzondering van een telefoonnummer dat niet meer te bereiken bleek) en (iii) de verdachte zijn verhaal over deze ‘ [betrokkene 1] ’ niet heeft onderbouwd en geconcretiseerd zodat dit verhaal niet verifieerbaar is. Daarnaast heeft het hof overwogen dat hij het onaannemelijk vindt dat de verdachte aan een volstrekt onbekende de sleutels van zijn pand geeft en die daarna niet meer terugvraagt c.q. terug heeft gevraagd, terwijl er (nog) geen huurovereenkomst is gesloten en/of een borg is betaald (temeer nu de verdachte heeft gesteld de bovenverdieping te zijn gaan verhuren aan die ‘ [betrokkene 1] ’ vanwege financiële nood terwijl er over de maanden die [betrokkene 1] de bovenverdieping zou hebben gehuurd er geen huurbetalingen zijn geweest).
14. In zijn bewijsoverweging heeft het hof tot uitdrukking gebracht welke feiten en omstandigheden hij wel en welke hij juist niet heeft vastgesteld en daaraan heeft hij, naar het mij voorkomt, in zijn bewezenverklaring de juiste consequenties verbonden, een punt waarvoor Nienke Seijlhouwer-de Visser in haar artikel de aandacht vraagt. Naar mijn inzicht zouden de door het hof in zijn bewijsvoering genoemde omstandigheden al voldoende grondslag kunnen vormen voor het bewijs van telen van de hennepplanten; ik noem daarvan nu slechts de betrokkenheid van de verdachte (als huurder) bij het pand.6.Het telen is echter niet bewezenverklaard, maar het aanwezig hebben wel. En wat voor het telen heeft te gelden, geldt dan toch zeker voor het aanwezig hebben. Zoveel maakt het artikel van Nienke Seijlhouwer-de Visser wel duidelijk. Daarbij merk ik op dat in deze zaak niet van medeplegen of medeplichtigheid is gebleken, ook niet in de persoon van ‘ [betrokkene 1] ’, die enkel in de verklaring van de verdachte ten tonele is gevoerd, en dat het hof heeft overwogen dat “uit het voorgaande ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde volgt dat het hof bewezen acht dat verdachte alleen en derhalve niet samen met een ander of anderen, de hennepplanten aanwezig heeft gehad”. Dat wordt in cassatie niet bestreden.7.
15. De verwijzing in de toelichting op het middel naar HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1545 en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn voormalige ambtgenoot Knigge van 27 augustus 2019, ECLI:NL:PHR:2019:814 maakt mijn slotsom ten aanzien van ‘het aanwezig hebben’ in deze zaak niet anders, meen ik. Het arrest van HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1545 ziet op een andere situatie. De Hoge Raad vernietigde in die zaak de uitspraak omdat het hof zijn oordeel dat de verdachte in een pand hennepplanten opzettelijk aanwezig had gehad niet toereikend had gemotiveerd, waarbij de Hoge Raad in aanmerking nam dat het hof zijn oordeel dat de verdachte het in dit verband vereiste opzet had gehad in de kern slechts erop had gebaseerd dat de verdachte het pand had gehuurd en dat als uitgangspunt daarbij had te gelden “dat ervan uit mag worden gegaan dat een huurder weet wat zich in zijn woning bevindt dan wel afspeelt, tenzij anders is gebleken”, terwijl het hof de juistheid in het midden had gelaten van het verweer dat de verdachte niet in het desbetreffende pand, maar in de woning van haar partner verbleef. Bovendien heeft het hof in de onderhavige zaak de juistheid van het verweer van de verdediging (aangaande ‘ [betrokkene 1] ’) niet in het midden gelaten. Uit de overwegingen van het hof kan worden afgeleid dat naar het oordeel van het hof de verdachte onder de omstandigheden van dit geval iets had uit te leggen, maar dat niet heeft gedaan, en dat hij (mede daarom) als verantwoordelijke voor het aanwezig hebben van de hennepplanten kan worden aangewezen. Daarin ligt als het oordeel van het hof besloten dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die de hennepplanten in de door hem gehuurde ruimte aanwezig heeft gehad.
16. Dan de diefstal van elektriciteit. In het algemeen is voor het bewijs van het plegen van diefstal van elektriciteit in dit verband niet voldoende dat uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat een verdachte (als pleger) betrokken is geweest bij de hennepteelt of het aanwezig hebben van hennepplanten. Mijn ambtgenoot Bleichrodt noteert in zijn conclusie van 8 december 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1124 mijns inziens terecht dat indien op grond van de wettige bewijsmiddelen als vaststaand kan worden aangenomen dat een illegale elektriciteitsaansluiting de desbetreffende hennepkwekerij van stroom voorziet, terwijl de verdachte de hennepkwekerij alleen heeft opgezet, ingericht en onderhouden, daaruit in de regel wel kan worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat hij ook degene is geweest die de elektriciteit heeft gestolen, en dat daarbij ook het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte en van derden bij de hennepteelt en/of de diefstal van belang kan zijn.
17. Welnu, mutatis mutandis geldt voor de diefstal van de elektriciteit zoals onder feit 2 tenlastegelegd en bewezenverklaard, hetzelfde als wat ik hierboven met betrekking tot ‘het aanwezig hebben’ van de hennepplanten heb uiteengezet. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat het hof heeft overwogen dat het van oordeel is dat deze diefstal van elektriciteit onlosmakelijk verbonden is met de hennepteelt in de bedrijfsruimte (ik, A-G, begrijp het aanwezig hebben van de hennepplanten zoals onder 1 primair tenlastegelegd en bewezenverklaard). Als gezegd heeft het hof daarbij expliciet overwogen dat de verdachte alleen en derhalve niet samen met een ander of anderen de hennepplanten aanwezig heeft gehad.
18. Ik meen, zij het met enige aarzeling, dat ook de deelklacht met betrekking tot de bewezenverklaring van de diefstal van elektriciteit (feit 2) doel mist.
19. Het middel faalt mitsdien in zijn geheel.
20. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑04‑2021
N. (Nienke) Seijlhouwer-de Visser, “De strafrechtelijke aansprakelijkheid van de eigenaar of huurder van een henneppand”, in: NTS 2020/109, nr. 5, p. 349-357.
Zij verwijst daarvoor naar HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5560; HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1553; HR 2 september 2014, ECLI:NL:HR: 2014:2573; HR 3 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2534; HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2340; HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:48; HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554; en HR 12 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:850.
Noot (29) van de schrijfster: “Zie bijv. HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4260 en HR 28 augustus 2018, nr. 17/05334 (niet gepubliceerd), waarin voor het aannemen van een zodanige macht voldoende was dat de verdachte gebruiker en mede-eigenaar was van het (hennep)pand, respectievelijk het (hennep)pand bewoonde met haar partner en aan hem huurpenningen betaalde, waartoe ook een (onderhands) contract was opgesteld. Zie ook HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2861 waarin de verdachte die ervan op de hoogte was dat de medeverdachte een hennepkwekerij exploiteerde in het pand waar zij als logée verbleef en zich daarvan niet had gedistantieerd niet als medepleger van het aanwezig hebben kon worden aangemerkt.” Ik, A-G, voeg daaraan toe: zie evenwel ook HR 8 oktober 2019 ECLI:NL:HR:2019:1545, het arrest waarnaar de steller van het middel verwijst en waarop ik hieronder in randnummer 15 terugkom.
Noot (30) van de schrijfster: “Zie HR 27 april 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4039 en HR 3 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7435 voor vernietigingen op dit punt en HR 29 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS5458 voor een verwerping.”
Vgl. mijn conclusie van 2 maart 2021, ECLI:NL:PHR:2021:174.
Zie ook mijn voetnoot 1.
Beroepschrift 15‑12‑2020
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 19/05420
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1979, verzoeker van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, van 20 november 2019.
Verzoeker van cassatie dient hierbij het navolgende middel in:
Middel:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 3 en 11 Opiumwet, 310 Sr, 342, 350, 358 en 359 Sv geschonden nu uit de bewijsvoering niet kan volgen dat verzoeker opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad en/of zich aan diefstal van elektriciteit schuldig heeft gemaakt en/of is de bewezenverklaring van die feiten, mede gelet op hetgeen door en namens verzoeker naar voren is gebracht, (telkens) onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed. Het arrest lijdt daardoor aan nietigheid.
Toelichting:
1.
Het gerechtshof heeft ten laste van verzoeker bewezen verklaard dat:
‘1 . primair
hij in de periode van 6 november 2012 tot en met 13 november 2012 te [a-plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad in ruimtes in pand gelegen aan de [a-straat 01] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 539 hennepplanten zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in de periode van 6 november tot en met 13 november 2012 te [a-plaats] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan Enexis BV.’
2.
Tot bewijs heeft het gerechtshof de volgende bewijsmiddelen gebezigd, opgenomen in de aanvulling op het verkort arrest:
‘1.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof van 6 november 2019 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
‘Het bedrijfspand aan de [a-straat 01] — [002] in [a-plaats] is van mij. Het klopt dat ik gedurende de volledige ten laste gelegde periode huurder was van het gehele bedrijfspand. Ik wist niet dat er een hennepplantage was gevestigd op de bovenverdieping van mijn pand.
Ik ben noch bij de hennepteelt noch bij de diefstal van elektriciteit ten behoeve van die hennepkwekerij betrokken geweest. Ik ben in oktober of november 2012 benaderd door ene [betrokkene 1] over de verhuur van de bovenverdieping van mijn pand en deze [betrokkene 1] heeft de bovenverdieping van het pand bekeken. [betrokkene 1] heeft aan mij verteld dat hij samen met een compagnon een ICT bedrijf in op de bovenverdieping van het pand wilde vestigen, maar dat hij het pand nog een keer met zijn compagnon wilde bekijken. Ik heb [betrokkene 1] de sleutels van de voordeur en de deur van de bovenverdieping heeft gegeven. Ik ben nadien niet meer in het pand geweest. Ik ken [betrokkene 1] verder niet. Ik heb hem niet meer heeft gezien. [betrokkene 1] is niet meer te bereiken is op telefoonnummer [001].’
2.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 6 februari 2013 gevoegde, door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politie, Unit Regionale Tactische Recherche team Druwa (Drugs & Wapens), opgemaakte proces-verbaal expertise hennepkwekerij en hennepplanten in perceel [a-straat 01]-[002] van 14 november 2012 (dossierpagina 4 e.v.), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
‘Op 13 november 2012 werd door ons een onderzoek ingesteld naar aanleiding van het sterke vermoeden dat een hennepkwekerij in het perceel [a-straat 01] — unit [002] te [a-plaats] aanwezig was.
Op 6 november 2012 werd collega [verbalisant 3] gebeld door de eigenaar van [A] BV gevestigd aan de [a-straat 02]te [a-plaats]. De eigenaar meldde dat er hoogstwaarschijnlijk een hennepkwekerij aan de [a-straat 01]-[002] te [a-plaats] zat. Sinds een tijd roken werknemers vaak een duidelijke henneplucht in hun bedrijfspand. Tevens vertelde de heer [betrokkene 2] dat de tussenmuur op de eerste verdieping die hun pand scheidt met die van [002] beduidend warmer is dan aan de andere kant.
Nadien is door mij, verbalisant [verbalisant 2], op 8 november 2012 met behulp van een warmtebeeldcamera vastgesteld dat er een warmtelekkage was. Wij hebben op grond van artikel 9 van de Opiumwet ons toezicht verschaft tot het pand.
Uit het BVH-systeem blijkt dat de vermoedelijke huurder van perceel [a-straat 01]- [002] is genaamd: [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats].
Bij het ingestelde onderzoek zagen wij dat naast de toegangsdeur van perceel [a-straat 01] unit [002] een bordje was aangebracht met de tekst Klussenbedrijf [verzoeker]. Wij hebben op grond van artikel 9 Opiumwet voor de vervulling van onze taak ons toegang verschaft tot het pand. Daartoe verbraken wij het cilinderslot. Wij hoorden binnen in het pand een zacht gezoem, vermoedelijk veroorzaakt door aanwezige afzuig ventilatoren in het pand op de bovenverdieping. Op de bovenverdieping troffen wij een in werking zijnde hennepkwekerij aan.
De bovenverdieping was verdeeld in meerdere ruimtes.
Kweeruimte 1:
In kwekruimte 1 telden wij 233 hennepplanten.
Kweekruimte 2:
In kweekruimte 2 telden wij 264 hennepplanten.
Kweetent:
In de ruimte voor/naast kweekruimte 2 stond een zwarte hennepkweektent opgesteld.
In de kweektent stonden 42 hennepplanten.
Van de aangetroffen hennepplanten zijn monsters genomen die zijn getest met de ODV verdovende middelentest voor hennep. Deze testen verliepen positief op de aanwezigheid van THC (=Tetrahydrocanabinol), zijnde de werkzame stof in hennep. Marihuana en hasj is afkomstig van de Hennepplant (geslacht cannabis) en staat als zodanig vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Door de medewerker van het energiebedrijf Enexis werd ons meegedeeld dat er ook diefstal van elektriciteit in dit bedrijfspand was gepleegd. De medewerker verklaarde tegen ons dat er een illegale aansluiting voor de meter was aangebracht. Dit was een krachtaansluiting. Er waren drie verzwaarde fasen aangebracht.’
3.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 6 februari 2013 gevoegd schriftelijk bescheid, zijnde een aangifte van Enexis van 18 december 2012 (dossierpagina 32 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van J.W. Reinders, zakelijk weergegeven:
‘Namens Enexis B.V. ben ik, [betrokkene 3], in dienstbetrekking als medewerker Fraudebestrijding, uit hoofde van mijn functie bevoegd om aangifte te doen van diefstal van energie van verzegeling.
Op 13 november 2012 is door fraude-inspecteur [betrokkene 4] van Enexis BV een onderzoek ingesteld nar de meetinrichting in het perceel [a-straat 01] [002], [003 AB] [a-plaats]. De fraude-inspecteur constateerde verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie en trof het volgende aan:
Het deksel van de aansluitkast is ongeoorloofd open. Illegale aansluiting op bovenzijde zekeringhouders.
Door de manipulatie werd afgenomen elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
Naar aanleiding van deze inventarisatie en het door Enexis BV ingestelde onderzoek is door mij een berekening gemaakt waaruit blijkt dat er minimaal 40.614 kWh illegaal is afgenomen ten behoeve van de hennepplantage en eventueel huishoudelijk verbruik.’’
3.
Verder heeft het gerechtshof in het verkort arrest, mede naar aanleiding van het verweer van verzoeker dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepkwekerij en zich evenmin heeft schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit, het volgende overwogen:
‘Het hof stelt de volgende feiten vast.
De politie is — naar aanleiding van een melding van de eigenaar van [A] BV, gevestigd aan de [a-straat 02]te [a-plaats] en een onderzoek via een warmtebeeldcamera — op 13 november 2012 het bedrijfspand aan de [a-straat 01]-[002] te [a-plaats] binnengetreden op verdenking van aanwezigheid van een in werking zijnde hennepkwekerij. Op de bovenverdieping van het pand hebben verbalisanten in totaal 539 hennepplanten aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij gedurende de gehele ten laste gelegde periode de huurder was van het bedrijfspand.
Anders dan door de verdediging bepleit, gaat het hof uit van actieve betrokkenheid van verdachte bij de hennepkwekerij die op 13 november 2012 in het pand aan de [a-straat 01]-[002] te [a-plaats] is aangetroffen. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Verdachte was gedurende de volledige ten laste gelegde periode huurder van het bedrijfspand. Verdachte heeft verklaard dat niet hij, maar ene [betrokkene 1] de hennepkwekerij heeft geëxploiteerd. Verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring — met uitzondering van een telefoonnummer dat niet meer te bereiken was — geen verdere contactgegevens van [betrokkene 1] kunnen verschaffen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de sleutels van de toegangsdeur en de deur van de bovenverdieping aan [betrokkene 1] heeft gegeven, maar hij toen nog geen huurovereenkomst had gesloten met [betrokkene 1]. Het hof vindt het onaannemelijk dat verdachte aan een volstrekt onbekende de sleutels van zijn pand geeft en die daarna — zoals door hem verklaard — niet meer terug vraagt/terug heeft gevraagd, terwijl er (nog) geen huurovereenkomst is gesloten en/of een borg is betaald. Temeer nu verdachte stelt de bovenverdieping te zijn gaan verhuren aan de betreffende [betrokkene 1] vanwege financiële nood maar er over de maanden die [betrokkene 1] de bovenverdieping zou hebben gehuurd er geen huurbetalingen zijn geweest.
Het hof stelt voorop dat van een verdachte kan en mag worden verwacht dat hij zijn verhaal over deze [betrokkene 1] onderbouwt en concretiseert zodat die verifieerbaar is.
Naar het oordeel van het hof doet verdachte dat niet, onder meer nu door verdachte geen nadere contactgegevens van [betrokkene 1] zijn verstrekt. Ook ter terechtzitting in hoger beroep, zijn door verdachte geen nadere gegevens betreffende [betrokkene 1] verstrekt. Derhalve verwerpt het hof het door de verdediging gevoerde verweer.
Op 13 november 2012 heeft een fraudespecialist van Enexis tijdens een onderzoek in het pand aan de [a-straat 01]-[002] te [a-plaats] geconstateerd dat het deksel van de aansluitkast ongeoorloofd is geopend en dat aan de bovenzijde van de zekeringhouders een illegale elektriciteitsaansluiting was gemaakt. Deze illegale elektriciteitsaansluiting liep buiten de elektriciteitsmeter om naar de hennepkwekerij en voorzag deze van stroom.
Ter terechtzitting is door de verdediging bepleit dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit. Hiertoe heeft de verdediging hetzelfde aangevoerd als ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, namelijk dat [betrokkene 1] op de bovenverdieping van het door verdachte gehuurde pand een ITC bedrijf wilde vestigen en verdachte niet op de hoogte was van het feit dat zich een hennepkwekerij in zijn bedrijfspand bevond. De stroom zou door anderen zijn weggenomen.
Het hof is van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit onlosmakelijk verbonden is met de hennepteelt in de bedrijfsruimte. Uit het voorgaande ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde volgt dat het hof bewezen acht dat verdachte alleen en derhalve niet samen met een ander of anderen, de hennepplanten aanwezig heeft gehad. Verdachte heeft geen verifieerbare en controleerbare aanknopingspunten aangevoerd voor het scenario dat de stroom illegaal door een ander dan verdachte werd afgenomen. Verdachte was de huurder van het pand en uit de aangifte blijkt dat het energiecontract op de naam van verdachte stond. Al het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat het verdachte was die de stroom heeft gestolen. Derhalve verwerpt het hof het verweer van de verdediging.’
4.
De tot de bewijsmiddelen behorende verklaring van verzoeker, inhoudende dat hij geen weet had van de aanwezigheid van een hennepkwekerij op de bovenverdieping van het door hem gehuurde bedrijfspand en zich evenmin aan diefstal van elektriciteit heeft schuldig gemaakt, kan, zoveel mag duidelijk zijn, niet het redengevend bewijs voor de bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van 539 hennepplanten, noch van het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening van elektriciteit vormen. Het staat aan die bewezenverklaring zelfs in de weg. Uit de overige bewijsmiddelen kan het bewijs daarvan evenmin worden afgeleid. Dit betekent dat reeds daarom de bewijsvoering niet redengevend is voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde.
[002].
Ook overigens is de bewijsvoering onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed. Het gerechtshof overweegt dat het uitgaat van een ‘actieve betrokkenheid’ van verzoeker bij de hennepkwekerij op basis van het feit dat hij huurder was van het pand waarin op de bovenverdieping de hennepkwekerij is aangetroffen. De door verzoeker afgelegde verklaring dat hij de bovenruimte had onderverhuurd aan [betrokkene 1], van wie hij een door hem nader genoemd telefoonnummer had waarop hij deze [betrokkene 1] later niet meer kon bereiken, acht het gerechtshof ‘onaannemelijk’ en te ‘weinig onderbouwd en geconcretiseerd’ waardoor zij niet ‘verifieerbaar’ is.
6.
In deze overwegingen ligt als premisse besloten dat iemand die huurder is van een pand weet wat zich daarin af speelt en zich reeds daarom schuldig maakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten die worden aangetroffen. Aan die onderliggende premisse moet echter alsdan in de concrete zaak wel zijn voldaan (zie HR 8 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1545 en meer in het bijzonder de conclusie van A-G Knigge van 27 augustus 2019, ECLI:NL:PHR:2019:814, 4.2).
7.
Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake. De bewezenverklaring houdt in dat verzoeker de hennepplanten in de periode van 6 november 2012 tot en met 13 november 2012 aanwezig heeft gehad. Verzoeker heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat hij de bovenverdieping had verhuurd aan [betrokkene 1], van wie hij ook een telefoonnummer, [001] heeft gekregen.1. Hij heeft voorts verklaard:
‘Ik ben in oktober of november 2012 benaderd door ene [betrokkene 1] over de verhuur van de bovenverdieping van mijn pand en deze [betrokkene 1] heeft de bovenverdieping van het pand bekeken. [betrokkene 1] heeft aan mij verteld dat hij samen met een compagnon een ICT bedrijf in op de bovenverdieping van het pand wilde vestigen, maar dat hij het pand nog een keer met zijn compagnon wilde bekijken. Ik heb [betrokkene 1] de sleutels van de voordeur en de deur van de bovenverdieping heeft gegeven. Ik ben nadien niet meer in het pand geweest. Ik ken [betrokkene 1] verder niet. Ik heb hem niet meer heeft gezien. [betrokkene 1] is niet meer te bereiken is op telefoonnummer [001].
Ik heb niets van doen gehad met die hennepkwekerij. [betrokkene 1] heeft de hennepkwekerij geëxploiteerd. Rondom het bedrijfspand aan de [a-straat 01]-[002] in [a-plaats] hangen vele camera's. Er is niets gedaan met die camerabeelden, terwijl ik aan de politie heb gevraagd of ze naar die beelden wilden kijken. Dan had de politie kunnen vaststellen dat ik in die tijd niet aanwezig was in mijn bedrijf.
Ik ben de bovenverdieping gaan verhuren aan [betrokkene 1] vanwege financiële nood. Dat is echter misgelopen, omdat ik in die periode daarna mijn beide ouders heb verloren.
Het klopt dat ik de sleutels van de toegangsdeur en de deur van de bovenverdieping van het pand aan [betrokkene 1] heb gegeven, terwijl ik nog geen huurovereenkomst met hem had gesloten. Ik heb geen huurbetalingen ontvangen van [betrokkene 1] en ook geen borg. Nadat mijn vader was overleden, heb ik daar ook niet meer aan gedacht. Tot op heden heb ik de aan [betrokkene 1] gegeven sleutels niet terug ontvangen.
Ik had een klussenbedrijf in het pand. Ik kon geen facturen uitschrijven voor mijn klussenbedrijf omdat mijn computer op de bovenverdieping stond en ik geen sleutel van de bovenverdieping van het pand bezat; ik kon dus niet bij mijn computer komen.
Ik kon bij de politie geen aangifte doen tegen [betrokkene 1]. Hij heeft misbruik van mij gemaakt.
Ik heb de politie gevraagd naar de camerabeelden te kijken. Het pand staat op een bewaakt terrein en daar hangen camera's. Maar toen ik vroeg of zij die beelden te bekijken, kon dat niet omdat er ineens geen beelden meer waren. Ik ben fout geweest, maar de politie is ook fout geweest.
Ik heb niet zelf geprobeerd om die beelden op te vragen. Ik hoorde van de politie dat er een hennepkwekerij in mijn pand zat. Ik was toen niet aanwezig in mijn pand. Later heb ik mijn sleutel afgegeven aan de politie. Ik had alle vertrouwen in [betrokkene 1]. Achteraf ten onrechte en dat is mijn fout geweest. In alle hectiek heb ik er niet aan gedacht om die beelden zelf op te vragen.’
8.
Ook de verdediging heeft in haar pleitnota die ter zitting in hoger beroep van 6 november 2019 is overgelegd, van deze feiten melding gemaakt en deze aangevuld, voor zover hier van belang: dat er een camera hangt aan een van de naburige panden waarop [betrokkene 1] te zien moeten zijn, haar cliënt met [betrokkene 1] heeft gesproken en zij samen het pand hebben bekeken, [betrokkene 1] en zijn compagnon een ICT bedrijf hadden en een vestiging in [a-plaats] wilden openen, cliënt de sleutel van de voordeur en de bovenverdieping aan [betrokkene 1] heeft gegeven, cliënt toen zelf niet meer de sleutel had van de bovenverdieping, zijn computer nog wel boven stond, dat de bezichtiging en de overdracht van de sleutel het enige contactmoment is geweest, er nog geen onderhuurovereenkomst opgesteld er nooit huur door [betrokkene 1] betaald.
9.
Daarnaast is aangevoerd, samengevat, dat er geen bewijs is dat verzoeker weet had van de aanwezigheid van de hennepplantage en/of de hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad, noch van het feit dat elektriciteit buiten de meter werd geleverd:
‘Het enige bewijs: de vondst van een plantage van 539 planten op 13 november 2012 aangetroffen aan het adres op de [a-straat 01]-[002] te [a-plaats].
Immers meer bewijs dan dit is er niet. Er zijn geen buren, omwonenden en/of andere personen die hebben verklaard dat zij cliënt hebben gezien met spullen die verband houden met een hennepplantage. Ook de werknemers van het naburige bedrijf, die kennelijk gehoord zijn en de melding hebben gedaan, hebben dit niet verklaard.
Voorts is er geen onderzoek gedaan naar de camerabeelden waarover cliënt heeft gesproken. De camerabeelden zijn inmiddels vernietigd.
Ook de computer van cliënt die nog wel op de 2e verdieping stond, niet onderzocht. Hierop had gezien kunnen worden wanneer er voor het laatst was ingelogd door cliënt.
Tevens zijn er geen vingerafdrukken van cliënt aangetroffen op de 2e verdieping of op andere spullen die verband houden met de hennepplantage.
Ook uit de melding die gedaan is, blijkt dat er niet is gesproken over een lange magere blonde man. Cliënt heeft een opvallend uiterlijk. Daarbij is ook niet vermeld dat deze figuur op vreemde tijden het pand heeft betreden.
Uit het proces-verbaal van binnentreden blijkt dat de benedenverdieping voor opslag van gereedschap en materiaal werd gebruikt. De trap naar de bovenverdieping was ommuurd door gipswanden. Client heeft verklaard dat er slechts één ingang was en dat de bovenverdieping was afgesloten met een aparte deur.
De verdediging meent dat het dossier incompleet is. Client wordt tijdens zijn verhoor geconfronteerd met verklaringen van getuigen (zie pagina 54). Deze getuigenverklaringen bevinden zich echter niet in het dossier. Cliënt kan zich derhalve niet verdedigen tegen deze verklaringen van ‘getuigen’.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het onderzoek van de politie onvolledig is geweest. Nader onderzoek is thans niet meer mogelijk en daardoor is er ook geen sprake meer van een eerlijk proces.
Het bedrijf [A] zit niet meer gevestigd aan de [a-straat 02]te [a-plaats].
De camerabeelden zijn inmiddels vernietigd.
De werknemers zijn niet gehoord, of in ieder geval zijn de verklaringen van deze werknemers en van de melder niet in het proces-verbaal opgenomen.
Derhalve verzoekt de verdediging cliënt vrij te spreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Geen bewijs voor opzet
Client heeft geen opzet gehad op het telen, bewerken, dan wel opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten. Immers cliënt zegt dat hij niet meer de beschikking had over de sleutel van de bovenverdieping en dus geen toegang had tot de ruimte waar de hennepplantage stond.
Bovendien is er geen sprake van aanwezig hebben: de hennep planten bevonden zich immers niet in de machtssfeer van cliënt. Client is in de periode ervoor niet in het pand geweest, en nooit meer op de bovenverdieping is geweest.
Ook was er aan de buitenkant niet te zien dat er geknoeid was met de meterkast. Cliënt had dus ook niet hoeven vermoeden dat er een hennepplantage aanwezig was (geen voorwaardelijk opzet).
Bovendien was er nog geen onderhuurovereenkomst opgesteld met [betrokkene 1], Client wist niet dat [betrokkene 1] de ruimte al gebruikte.
Het enkele feit dat je verhuurder bent van een pand, maakt nog niet dat je opzet hebt op het telen van hennep of dat je hierbij behulpzaam bent geweest.
Met betrekking tot de medeplichtigheid wenst de verdediging U te wijzen op een arrest van de Hoge Raad van 19 april 2016, 681.
‘Verdachte heeft tijdens de politieverhoren verklaard — nadat aan hem de cautie is gegeven — dat hij zelf de houten vloer ter hoogte van de hennepkwekerij heeft laten aanleggen. Voorts heeft hij verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat er een tweede kabel voor de elektriciteit, afkomstig uit de ruimte met de hennepkwekerij, naar de algemene meterkast liep en dat hij wist dat de ruimte van de oude skibaan volledig was aangesloten op de alarminstallatie van de sportschool. De stroomkabel naar de ruimte van de voormalige skibaan lag er al en verdachte heeft verklaard dat hij niet weet hoe en wanneer de tweede stroomkabel is aangelegd.
Verdachte heeft verklaard dat hij de ruimte met ingang van 1 december 2010 verhuurde aan een persoon die hij niet persoonlijk kende door tussenkomst van een andere persoon die hij evenmin persoonlijk kende. Uitsluitend de namen waren hem bekend (gemaakt). Verdachte heeft verklaard dat hij de ruimte verhuurde inclusief hef gebruik van stroom en water. Het huurbedrag à € 350,00 werd elke maand in een envelop door de brievenbus bij verdachte afgeleverd. Hef was hem niet opgevallen dat hij sinds januari 2011 een hogere stroomrekening had.
Gelet op deze omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er in de door hem verhuurde ruimte hennep werd geteeld en dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest bij dit feit door aan een of meer anderen opzettelijk de gelegenheid te verschaffen tof het inrichten en exploiteren van een hennepkwekerij in een daartoe door hem ter beschikking gestelde ruimte.
2.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in de door hem verhuurde ruimte hennep werd geteeld en dat hij opzettelijk behulpzaam is geweest bij dit feit door aan een of meer anderen opzettelijk de gelegenheid te verschaffen tot het inrichten en exploiteren van een hennepkwekerij in een daartoe door hem ter beschikking gestelde ruimte. Dat oordeel is, in aanmerking genomen de door het Hof in de bewijsmiddelen en zijn bewijsoverweging vastgestelde, in onderling verband en samenhang beschouwde, feiten en omstandigheden, niet onbegrijpelijk.’
In de zaak van cliënt heeft hij niet gezien dat er was geknoeid met de meterkast. Ook heeft cliënt geen hoge energiestroomrekeningen ontvangen. Daarnaast heeft cliënt ook geen contante huur in een envelop van een onbekend persoon ontvangen. Cliënt had in die tijd contact met [betrokkene 1] en cliënt had ook een telefoonnummer van deze [betrokkene 1] gekregen. Een en ander wordt bevestigd door de vriendin van cliënt, mevrouw [betrokkene 4], bij de raadsheer-commissaris. Zo verklaart mevrouw [betrokkene 4] dat cliënt contact had met [betrokkene 1]. Ook bevestigt zij dat [betrokkene 1] en zijn compagnon, de heer [betrokkene 5], nog naar het pand zouden gaan kijken maar dat de details van de overeenkomst nog niet waren vastgelegd. Zij bevestigt ook dat cliënt zijn sleutel heeft gegeven aan [betrokkene 1]. Ten slotte verklaart zij ook dat de bovenverdieping was afgetimmerd en dat zij daardoor nooit iets had gezien of geroken.
Met betrekking tot het primair en subsidiair tenlastegelegde wenst de verdediging U te wijzen op een arrest van het gerechtshof Arnhem van 9 november 2012, UN BY3296;
In deze zaak is ook primair (telen en opzettelijk aanwezig hebben), subsidiair (medeplichtigheid telen en opzettelijk aanwezig hebben) en meer subsidiair (aanwezig hebben /schuldvariant)
‘Naar het oordeel van het hof is het enkele feit dat verdachte huurder was van het bedrijfspand niet voldoende om bewezen te verklaren dat verdachte opzettelijk (mede) hennepplanten heeft geteeld of aanwezig heeft gehad en evenmin dat hij hieraan medeplichtig is geweest.
Om tot bewezenverklaring van het opzet te kunnen komen moeten er naar het oordeel van het hof meer feiten en/of omstandigheden met betrekking tot de persoon van en/of het handelen van verdachte voorhanden zijn. Hiervoor zou onder meer kunnen dienen een geconstateerde frequente aanwezigheid van verdachte in of in de nabijheid van het betreffende pand. Het bewijs daarvan heeft het hof in het strafdossier echter niet aangetroffen.’
Met betrekking tot het aanwezig hebben van hennepplanten heeft het gerechtshof overwogen:
‘Wat er verder ook zij van de terbeschikkingstelling van de loods aan een derde, vaststaat dat verdachte onvoldoende zicht heeft gehouden op wat er zich in het betreffende bedrijfspand afspeelde. Daarvoor was temeer reden omdat verdachte wist dat ‘er iets niet klopte’. Uit het feit dat getuige [getuige] heeft verklaard te hebben gezien dat er regelmatig twee personen het desbetreffende pand in en uitgaan, welke personen gebruikmaken van onder meer een zwarte Ford Focus en verdachte heeft verklaard een Ford Focus tot zijn beschikking te hebben, leidt het hof af dat verdachte regelmatig in het pand is geweest.
Het hof is van oordeel dat verdachte in verwijtbare mate onzorgvuldig heeft gehandeld en in rechtens relevante mate schuld heeft aan het op 17 maart 2011 in Amsterdam aanwezig hebben van een hennepkwekerij.’
Voor cliënt was er geen reden om zicht te houden op hetgeen zich in het bedrijfspand afspeelde. Cliënt is niet eerder door de heer [betrokkene 2] of zijn werknemers geïnformeerd of gewaarschuwd dat er iets niet klopte.
Ook blijkt nergens uit dat er regelmatig personen het pand in en uit zijn gegaan.
Ten slotte blijkt niet uit het dossier dat cliënt regelmatig in de periode ervoor in het pand is geweest.
De verdediging verzoekt U cliënt ook vrij te spreken van het meer subsidiair tenlastegelegde, de zogenaamde schuldvariant van aanwezig hebben.
Feit 2: diefstal van elektricteit
De verdediging verzoekt U cliënt vrij te spreken. Cliënt heeft immers nooit opzet gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van elektriciteit. Hij was er niet van op de hoogte dat er was geknoeid met de meterkast. Dit was aan de buitenkant ook niet te zien. De foto's in het dossier bevestigen dat er niets vreemds te zien is aan de buitenkant (pagina 25).’
10.
Uit de tot bewijs gebezigde verklaring van verzoeker kan slechts blijken dat hij gedurende de ten laste gelegde periode (6 november 2012 tot en met 12 november 2012) huurder was van het pand waarin op de bovenverdieping de hennepplanten zijn aangetroffen. Dat hij in die periode en/of daarvoor in het pand aanwezig is geweest, volgt daaruit niet. Het gerechtshof heeft voorts de juistheid van de stellingen van verzoeker en zijn als getuige bij de raadsheer-commissaris gehoorde vriendin, [betrokkene 4] (waarvan in de pleitnota melding wordt gemaakt), in het midden gelaten, meer in het bijzonder (stellingen verzoeker)
- —
dat hij na afgifte van de sleutels aan [betrokkene 1] niet meer in het pand is geweest (in verband met het overlijden van zijn ouders),
- —
dat hij na die afgifte ook niet meer over een sleutel van de bovenverdieping beschikte,
- —
aan de buitenkant niet was te zien dat er geknoeid was met de meterkast,
- —
hij geen hoge energiestroomrekeningen heeft ontvangen
- —
hij niet door de heer [betrokkene 2] of zijn werknemers (naastgelegen bedrijf dat de melding heeft gedaan) is geïnformeerd of gewaarschuwd dat er iets niet klopte
(stellingen vriendin [betrokkene 4])
- —
dat verzoeker contact had met [betrokkene 1]
- —
dat [betrokkene 1] en zijn compagnon, de heer [betrokkene 5], nog naar het pand zouden gaan kijken maar dat de details van de overeenkomst nog niet waren vastgelegd
- —
de bevestiging dat verzoeker zijn sleutel heeft gegeven aan [betrokkene 1]
Van die stellingen moet derhalve in cassatie worden uitgegaan.
11.
Dit brengt mee dat er onvoldoende bewijs is van wetenschap van verzoeker van de aanwezigheid van de hennepkwekerij op de bovenverdieping van het door hem gehuurde pand.
12.
Dat wordt niet anders door het feit dat het gerechtshof de verklaring van verzoeker dat hij de bovenverdieping aan [betrokkene 1] had verhuurd, onaannemelijk, te weinig onderbouwd en/of geconcretiseerd en daardoor niet verifieerbaar heeft geoordeeld. Dat oordeel van het gerechtshof is immers onbegrijpelijk, reeds gelet op het feit dat de verklaringen van verzoeker en zijn als getuige gehoorde vriendin, waarin die laatste zelfs nog de naam van de compagnon van deze [betrokkene 1] noemt, voldoende voor verificatie geschikte details bevatten. Dat geldt ook voor de overweging ‘Temeer nu verdachte stelt de bovenverdieping te zijn gaan verhuren aan de betreffende [betrokkene 1] vanwege financiële nood maar er over de maanden die [betrokkene 1] de bovenverdieping zou hebben gehuurd er geen huurbetalingen zijn geweest.’ Gelet op de ter zitting in hoger beroep afgelegde verklaring van verzoeker dat hij in oktober of november 2012 door [betrokkene 1] was benaderd om de bovenverdieping aan hem te verhuren en de hennepkwekerij op 13 november 2012 werd aangetroffen, is er geen sprake geweest van maanden waarin huurbetalingen achterwege zou zijn gebleven.
13.
Maar ook los daarvan kan uit de bewijsmiddelen niet volgen dat de door verzoeker geschetste gang van zaken, waarbij de bovenverdieping van zijn pand zonder zijn wetenschap door [betrokkene 1] is gebruikt om een hennepkwekerij in op te zetten, hoogst onwaarschijnlijk moet worden geoordeeld. Feitelijk houdt het oordeel van het gerechtshof in dat verzoeker moet bewijzen dat hij in de bewezenverklaarde periode (en daarvoor) geen gebruik maakte van het pand. Dat is voor verzoeker echter onmogelijk, mede in het licht van zijn (onbetwiste) stelling dat hij dat niet kan doordat het opsporingsonderzoek onvolledig is geweest (camerabeelden niet veilig gesteld, computer van verzoeker op de bovenverdieping niet onderzocht op laatste inloggegevens, getuigenverklaringen niet in het dossier). Daarmee draait het gerechtshof bovendien de bewijslast ten onrechte om.
14.
Uit de bewijsmiddelen kan geen bewustheid bij verzoeker van de aanwezigheid van hennep volgen, noch kan blijken dat hij feitelijke macht over de verdovende middelen kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Het (al dan niet impliciete) oordeel van het gerechtshof dat hij dat wel kon is, mede in het licht van het feit dat hij tot die ruimte geen toegang had (zie hiervoor onder 10.), zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.
15.
Dat geldt ook voor de bewezenverklaring van de diefstal van elektriciteit: het bewijs daarvan berust slechts op een in de aanvulling op het verkort arrest opgenomen aangifte van Enexis B.V. dat sprake was van het afnemen van elektriciteit door manipulatie van de meter (bewijsmiddel 3) en de overweging van het gerechtshof dat het bewezen acht dat verzoeker alleen de hennepplanten aanwezig heeft gehad en geen verifieerbare en controleerbare aanknopingspunten heeft aangevoerd voor het scenario dat de stroom illegaal door een ander dan hij werd afgenomen, hij huurder was van het pand en uit de aangifte blijkt dat het energiecontract op zijn naam stond. Daarmee is aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv niet voldaan.
16.
De overweging dat verzoeker de hennepplanten ‘alleen’ aanwezig heeft gehad verhoudt zich bovendien slecht tot de vrijspraak van het tenlastegelegde ‘telen’ daarvan en dat geldt ook voor het aan dat ‘alleen’ aanwezig hebben koppelen van de diefstal van de elektriciteit: het licht meer voor de hand dat iemand die ‘teelt’ behoefte heeft aan elektriciteit, niet slechts degene die ‘aanwezig’ heeft (vgl. HR 15 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1371)
17.
Buiten dat bevatten de bewijsmiddelen noch voormelde rechtsoverweging, mede in het licht van hetgeen hiervoor ten aanzien van de onder 1 bewezenverklaarde opzettelijke aanwezigheid van 539 hennepplanten is aangevoerd en dat mutatis mutandis ook voor het onder 2 bewezenverklaarde feit geldt, de redengevende feiten en omstandigheden waaruit kan volgen dat verzoeker de elektriciteit heeft weggenomen. Ook die bewezenverklaring is derhalve onvoldoende met redenen omkleed en/of zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk.
18.
Het arrest lijdt aan nietigheid.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker van cassatie.
Amsterdam, 15 december 2020
J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 15‑12‑2020
Zie proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 6 november 2019, p. 2