HR, 03-04-2012, nr. S 11/00051
ECLI:NL:HR:2012:BV7435
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
03-04-2012
- Zaaknummer
S 11/00051
- LJN
BV7435
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV7435, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑04‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV7435
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑04‑2012
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht (voorwaardelijk) opzet aanwezig hebben hennep. ’s Hofs vaststellingen laten de mogelijkheid open dat de kabels afkomstig van camera’s in teeltruimten in de bovenwoning, welke kabels zouden uitkomen in de slaapkamer van de door verdachte bewoonde benedenwoning, in de slaapkamer niet zichtbaar waren.
3 april 2012
Strafkamer
nr. S 11/00051
AGE/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 december 2010, nummer 22/002737-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J-L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. E.A. Blok, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat betreft het (voorwaardelijk) opzet ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij op 22 september 2004 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [a-straat]) (een) hoeveelheid/hoeveelheden hennep, althans hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 26 november 2010 verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 22 september 2004 woonde ik aan de [a-straat] in [plaats]. Ik was eigenaar van dat pand dat twee huisnummers heeft, namelijk de huisnummers [1a] en [1b]. In dit pand bevonden zich een benedenwoning (huisnummer [1a]) en een bovenwoning (huisnummer [1b]). Destijds verhuurde ik de bovenwoning aan [betrokkene 1], met wie ik een relatie had. Hij verhuurde weer een deel van de woning onder aan zijn neef [betrokkene 2]. [betrokkene 1] was vaak bij mij in de benedenwoning.
2. Het proces-verbaal van bevindingen van de Politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2004342089-10, d.d. 23 september 2004 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Op 22 september 2004 hebben wij een onderzoek ingesteld naar de aanwezigheid van een hennepkwekerij aan de [a-straat 1] te [plaats]. Dit pand had twee voordeuren, te weten nummer [1a] en [1b]. Het pand bestond uit een begane grond, een eerste en tweede verdieping en een zolder. De voordeur met huisnummer [1a] gaf toegang tot de begane grond en de voordeur met huisnummer [1b] gaf toegang tot de overige verdiepingen.
Op de zolderverdieping waren twee kamers, waarvan er één aan de voorzijde van het pand gesitueerd was, en één aan de achterzijde. Wij zagen dat deze twee kamers openstonden en dat deze kamers ingericht waren voor de teelt van hennep. Wij zagen dat er zich in iedere kamer aan het plafond een aantal assimilatielampen bevonden, dat er op de grond voedingsbodems stonden, en dat er zich installaties in de kamers bevonden voor de ventilatie van de lucht. Voorts zagen wij dat er zich op dit moment geen planten in de voedingsbodems bevonden. In de kamer aan de voorzijde van de woning zagen wij nog een tweetal planten in de voedingsbodems staan. Tevens zagen wij hier een aantal vuilniszakken waarin plantenresten zaten, kennelijk van hennepplanten.
Op de tweede verdieping kwamen wij in een ruimte die ook was ingericht voor de teelt van hennep. In die ruimten werden wederom assimilatielampen, voedingsbodems en voorzieningen voor ventilatie en bevochtiging van de voedingsbodems aangetroffen.
In de teeltruimte op de tweede etage en in één van de teeltruimten op de zolderverdieping waren camera's bevestigd die kennelijk beeld opnamen van hetgeen zich in de teeltruimten afspeelde. Nadat wij de kabels afkomstig van de camera's hadden gevolgd bleken deze op de tweede verdieping in een gat in de vloer te verdwijnen.
In de slaapkamer van het pand met huisnummer [1a] zagen wij dat in het verlaagde plafond een gat zat. Door dit gat zagen wij een aantal snoeren zitten. Bij nader onderzoek bleek dat de draden in het plafond van de slaapkamer in pand [1a] vanuit het pand [1b] kwamen en dat de draden verbonden waren met de camera's. De kabels waren voorzien van scartaansluitingen, alsmede van stekkers die dienden voor de stroomtoevoer. De scartaansluitingen waren niet aangesloten. Wij hebben één van de scartaansluitingen aangesloten op een in de slaapkamer aanwezige kleurentelevisie. Via de kleurentelevisie kregen wij vervolgens beeld te zien van de teeltruimte op de tweede verdieping.
In de slaapkamer van pand [1a] werd onder het bed twee stukken zwartkleurige folie aangetroffen, waarvan bekend is dat deze folie veelvuldig gebruikt wordt bij het inrichten van teeltruimte ten behoeve van de hennepteelt.
3. Het proces-verbaal van monsterneming van de Politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2004342089-22, d.d. 23 september 2004 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Op woensdag 22 september 2004 werd het onderzoek ingesteld naar aanleiding van het aantreffen van een hennepkwekerij in een woning aan de [a-straat 1b] te [plaats].
Ik trof in het betreffende pand op de zolderverdieping, in een kamer aan de voorzijde van de woning, een op dat moment niet in werking zijnde hennepkwekerij aan. In de in voornoemde kamer op de vloer aanwezige zogenaamde voedingsbodem werden door mij nog twee aanwezige planten aangetroffen. Van deze planten werden twee toppen geknipt en in een papieren zak verpakt.
Beide monsters herkende ik qua uiterlijk en geur als hennepplanten. De narcoticatest gaf bij beide monsters een positief resultaat.
4. Het proces-verbaal van monsterneming van de Politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2004342089-24, d.d. 23 september 2004 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
als relaas van deze opsporingsambtenaren:
Het onderzoek werd ingesteld naar aanleiding van het aantreffen van een hennepkwekerij in een woning aan de [a-straat 1b] te [plaats]. Verbalisanten vonden in het betreffende pand op de tweede verdieping een ruimte die was ingericht voor de teelt van hennep. In het voorportaal van deze ruimte troffen verbalisanten een stellingkast aan. In deze stellingkast werd een plastic zak aangetroffen, inhoudende een stof die sterke gelijkenis vertoonde met die van voor gebruik gereed zijnde hennep. Deze zak is in beslag genomen.
Uitvoering monstername:
Het monster werd beoordeeld op de uiterlijke kenmerken en geur. Vervolgens werd een zogenaamde narcoticatest E uitgevoerd op de wijze zoals omschreven door het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk. Het monster herkenden wij qua uiterlijk en kleur als hennep. De narcoticatest gaf bij het monster een positief resultaat. Derhalve kan worden vastgesteld dat het monster hennep/marihuana betreft, zijnde een stof zoals vermeld op lijst II onder B van de Opiumwet."
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"Door en namens de verdachte is betoogd dat zij wist noch redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zich in de door haar verhuurde bovenwoning in het pand waarvan zij eigenaar was, een hennepkwekerij bevond. Ter onderbouwing hiervan is verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in de tenlastegelegde periode, waarin zij - verkort en zakelijk weergegeven - onder meer als gevolg van medicijngebruik zich niet bewust is geweest van wat er om haar heen gaande was.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de Politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2004342089-10 blijkt - verkort en zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - dat een hennepkwekerij is aangetroffen op de tweede verdieping en op de zolderverdieping van de bovenwoning met huisnummer [1b] van het aan de verdachte toebehorende pand aan de [a-straat] te [plaats]. Het zolderraam van dat pand was geheel met folie dichtgeplakt. In de teeltruimte op de tweede etage en in één van de teeltruimten op de zolderverdieping waren camera's bevestigd die beeldopnamen konden maken van hetgeen zich in die ruimten afspeelde. De kabels afkomstig van de camera's bleken op de tweede verdieping via een gat in de vloer te verdwijnen en uit te komen in de op de eerste verdieping (in de door de verdachte bewoonde woning met huisnummer [1a]) gelegen slaapkamer, via een gat in het verlaagde plafond. De kabels waren voorzien van scartaansluitingen, waarmee na aansluiting op de in de slaapkamer aanwezige televisie beelden vanuit de teeltruimte op de tweede verdieping kon worden bekeken. Verder is onder het bed van de verdachte aangetroffen stukken zwartkleurige folie, dat bij het inrichten van teeltruimten ten behoeve van de hennepteelt wordt gebruikt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard - verkort en zakelijk weergegeven - dat zij die bovenwoning aan haar partner verhuurde en zelf in die tijd woonde in de benedenverdieping met huisnummer [1a]. Haar partner verbleef vaak bij haar in de benedenwoning.
Gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich in de bovenwoning met huisnummer [1b] een hennepkwekerij bevond. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hennep en de hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad in het aan haar toebehorende pand aan de [a-straat] te [plaats]. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte in de tenlastegelegde periode doen hieraan naar het oordeel van het hof niet af."
2.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Het klopt niet dat het voor cliënte zichtbaar was dat er kabels vanuit de bovenwoning door het plafond hingen en dat deze gereed waren om op de televisie in de slaapkamer te worden aangesloten. In werkelijkheid waren deze kabels verborgen en niet zichtbaar voor cliënte."
2.4. Blijkens zijn nadere overwegingen heeft het Hof het bewijs van het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte mede gegrond op de omstandigheid dat kabels, afkomstig van camera's in teeltruimten in de bovenwoning, uitkwamen in de slaapkamer van de door de verdachte bewoonde benedenwoning. In aanmerking genomen dat de vaststellingen van het Hof de mogelijkheid openlaten dat, gelijk namens de verdachte is aangevoerd, die kabels in de slaapkamer niet zichtbaar waren, is het oordeel van het Hof dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad, niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring is dan ook niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 3 april 2012.