HR, 29-04-2022, nr. 21/03975
ECLI:NL:HR:2022:664
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-04-2022
- Zaaknummer
21/03975
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:664, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑04‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:7705
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑09‑2021
- Vindplaatsen
V-N 2022/20.15 met annotatie van Redactie
NLF 2022/0914 met annotatie van Olga Menger
FED 2022/70 met annotatie van R.H. Kastelein
Belastingblad 2022/217 met annotatie van M.M. Franse
NTFR 2022/1923 met annotatie van mr. B.S. Kats
Uitspraak 29‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Artikel 4 Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ; artikel 17 Wet WOZ; waardebepaling woning door middel van vergelijkingsmethode; referentieobjecten met een extreem lage verkoopprijs en daardoor veel lagere waarde per m3 dan overige objecten.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/03975
Datum 29 april 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE HILVERSUM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 augustus 2021, nr. 20/008331., op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (nr. UTR 19/4557) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2019 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z].
1. Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Oosters, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hilversum (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2. Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018 voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 449.000.
3. Beoordeling van de middelen
3.1
Bij het Hof was in geschil of de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.2
De door de heffingsambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde heeft belanghebbende onder meer bestreden aan de hand van een door hem overgelegde waardematrix met drie referentieobjecten, aan dezelfde weg gelegen twee-onder-één-kap woningen zoals de onroerende zaak.
3.3
De heffingsambtenaar heeft (reeds in beroep) een door zijn taxateur opgestelde matrix overgelegd met vijf referentieobjecten, eveneens twee-onder-één-kap woningen die aan dezelfde weg zijn gelegen. Twee van die woningen staan ook op de in hoger beroep door belanghebbende overgelegde matrix.
3.4
Belanghebbende heeft betoogd dat de overige drie woningen in de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix als referentieobject ongeschikt zijn, en dat de woning met huisnummer [2], die wel in de door belanghebbende overgelegde matrix maar niet in de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix is vermeld, als referentieobject moet dienen.
3.5
In de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix zijn de verkoopprijzen van de referentieobjecten herleid tot prijzen per m3 die uiteenlopen van € 426 tot € 512. Daaruit heeft de heffingsambtenaar een waarde per m3 voor de onroerende zaak afgeleid van € 456. Uit de prijs die in 2018 is betaald voor het alleen door belanghebbende opgevoerde referentieobject met huisnummer [2] heeft de heffingsambtenaar een prijs per m3 van € 279 afgeleid.
3.6
Het Hof heeft de heffingsambtenaar gevolgd in diens standpunt dat de voor huisnummer [2] berekende prijs per m3 “zozeer afwijkt van de andere gecorrigeerde prijzen per m3 dat die lage transactieprijs, zonder opgaaf van reden waarom die prijs zo laag is, buiten beschouwing moet blijven.”
3.7
Het tweede middel is tegen dit oordeel gericht.
3.8
Het in hoger beroep overgelegde verweerschrift van de heffingsambtenaar houdt ten aanzien van de woning met huisnummer [2] in dat belanghebbende voorbij ging aan hetgeen de heffingsambtenaar met betrekking tot die woning had gesteld. Klaarblijkelijk doelde de heffingsambtenaar daarbij op zijn bij de Rechtbank betrokken stelling dat de woning met huisnummer [2] ‘echt een woning (is) waar van alles aan mankeerde’ en dat er allerlei aanpassingen voor een gehandicapte persoon waren. Belanghebbende heeft dit in hoger beroep bestreden door erop te wijzen dat uit de door belanghebbende overgelegde verkoopinformatie blijkt dat de woning met huisnummer [2] was voorzien van isolatie, een cv-ketel van 2017 en een nieuw pannendak, en dat daaruit niet blijkt van aanpassingen voor de vorige (invalide) bewoner.Met betrekking tot deze woning heeft de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof onder meer verklaard dat hij heeft onderzocht of er bij de verkoop van de woning met huisnummer [2] sprake was geweest van een onzakelijke transactie, hetgeen niet het geval bleek te zijn, en dat hij niet heeft kunnen achterhalen waarom de transactieprijs afwijkt van andere verkoopcijfers.
3.9
Gelet op deze in hoger beroep betrokken stellingen is zonder nadere motivering niet begrijpelijk het oordeel van het Hof dat reeds het verschil tussen de door de heffingsambtenaar berekende prijs per m3 van de woning met huisnummer [2] en de prijzen per m3 die zijn vermeld in de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix, aanleiding is de door belanghebbende genoemde gegevens met betrekking tot de recente verkoop van die woning buiten beschouwing te laten. Het middel slaagt.
3.10
Het eerste middel kan niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van het middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3.11
Hetgeen hiervoor in 3.9 is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak met inachtneming van dit arrest.
4. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof, van het geding voor de Rechtbank en in verband met de behandeling van het bezwaar een vergoeding moet worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof ’s Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 134, en
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.164 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑04‑2022
Beroepschrift 22‑09‑2021
Behandeld door :A.Oosters
Kenmerk :Cassatieschrift
Datum :22-09-2021
Hoge Raad der Nederlanden
T.a.v.: Belastingkamer
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
Edelhoogachtbare heren, vrouwen,
Middels dit geschrift teken ik namens mijn klant, [X] beroep aan in cassatie tegen de uitspraak op hoger beroep van Gerechtshof Arnhem met kenmerk 20/00833. In mijn visie is zowel het motiveringsbeginsel geschonden als ook het recht In mijn eerste middel zal ik de schending van het recht nader motiveren, in mijn twee middel zal ik ingaan op de onbegrijpelijkheid van de uitspraak.
Algemeen.
De zaak die voor u ligt is een vrij ‘klassieke’ Woz-zaak. In geschil is de waarde naar waardepeildatum 01-01-2018. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport als bewijsmiddel ingebracht en ik als eiser heb ook een taxatierapport als bewijsmiddel ingebracht. Beide rapporten onderbouwen hun uitkomsten met verkochte vergelijkbare objecten waarbij beide taxateurs hun best doen hun rapporten zo goed mogelijk te verdedigen.
Middel een, over de schending van het recht.
Onder rechtsoverweging 4.4 van de uitspraak overweegt het Hof dat de heffingambtenaar een referentieobject zonder opgaaf van redenen buiten beschouwing mag laten vanwege het enkele feit dat een geanalyseerde m3 prijs van de opstal onverklaarbaar laag is ten opzichte van andere genanalyseerde m3 prijzen.
Deze overweging botst met uw arrest met kenmerk ECLI:NL:HR:AA8610. Dit arrest staat in de praktijk bekend als het ‘Maassluis arrest’. De clou van dat arrest is dat een verkoopcijfer alleen genegeerd kan worden als er gebreken kleven aan de onderliggende overeenkomst. Denkt u dan aan tijdsverloop of een familietransactie, met andere woorden, een aspect dat aan het prijsvormingsmechanisme geknaagd heeft. Feiten of omstandigheden op overeenkomstniveau die hier de prijsvorming zouden hebben kunnen beïnvloeden blijken niet uit het dossier. Sterker nog, de taxateur van de gemeente geeft zelfs aan dat er sprake is van een reguliere zakelijke transactie.
De conclusie van het Gerechtshof dat op die grond een transactie genegeerd mag worden is dus een schending van het recht.
Middel twee, de ondeugdelijke motivering.
Onder rechtsoverweging 4.6 van de uitspraak overweegt het Hof dat ‘al hetgeen overigens door belangenhebbende is aangevoerd kan niet kan leiden tot de conclusie dat de waarde te hoog is vastgesteld’. In de uitspraak op hoger beroep wordt met geen woord gerept over het door mij ingediende bewijsmiddel.
In het Oost-Flakkee arrest (ECLI:NL:HR:AU4300) geeft u richtlijnen voor de bewijsweging in Woz-zaken. Deze richtlijnen worden in de praktijk tot op de dag van vandaag vaak (helaas) onjuist uitgelegd. De correcte duiding is een paar keer door Hof Den Bosch gegeven. Zie hiervoor ECLI:NL:GHSHE:BW9025 (R.0 4.1 t/m 4.8) en meer recent ECLI:NL:GHSHE:2021:1601 (R.0 4.6 t/m 4.9). Dit betekent dat zelfs als het Hof het bewijsmiddel van de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk acht, zij nog steeds moet beoordelen of zij mijn rapport ook niet net zo voldoende aannemelijk acht. Van deze afweging is niets terug te vinden in de uitspraak op hoger beroep.
De overweging onder 4.6 kan mijns inziens niet zien op een ingediend bewijsmiddel. De formulering van ‘al het overige belanghebbende heeft aangevoerd’ slaan op de punten die ter zitting zijn behandeld zoals bijvoorbeeld de wet van de afnemende meeropbrengst. Dit blijkt uit het kopje ‘diverse punten’ bovenaan pagina 4 van het procesverbaal. De overweging onder 4.6 is veel te generiek van aard om ook te zien op het door mij ingebrachte taxatierapport. Een zelfstandig bewijsmiddel waarop feitelijk mijn standpunt gestoeld is, waar de hele procedure om draait en welke van cruciaal belang is voor de uitkomst van de procedure, kan niet afgedaan worden met een zin van algemene strekking.
Omdat nergens uit de uitspraak blijkt hoe de bewijsweging tussen de twee aangeleverde bewijsmiddelen plaatsgevonden heeft, is deze uitspraak onvoldoende gemotiveerd en daarmee onbegrijpelijk.
Ook voor deze procedure heeft mijn klant kosten moeten maken. Ik verzoek u de gemeente daar in te veroordelen.
Hoogachtend,