De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/6.12:6.12 Slot: rechtsmiddelen en de eisen van een goede procesorde
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/6.12
6.12 Slot: rechtsmiddelen en de eisen van een goede procesorde
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS377430:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
406. In dit hoofdstuk is opnieuw een aantal sterk uiteenlopende toepassingen van de goede procesorde of rechtspleging in de rechtspraak aan bod gekomen.
Allereerst blijken de beginselen van een behoorlijke rechtspleging in de rechtspraak ten grondslag te worden gelegd aan een doorbraak van wettelijke rechtsmiddeluitsluitingen, in die zin dat de partij die in beroep erover klaagt dat de bestreden uitspraak tot stand is gekomen met schending van een zo fundamenteel beginsel van een behoorlijke rechtspleging, dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak, in haar beroep wordt ontvangen, niettegenstaande een wettelijke uitsluiting van hogere voorzieningen tegen de bestreden beslissing. Indirect derogeren die beginselen aldus aan de wet.
Die derogerende werking is evidenter in de gevallen waarin de Hoge Raad oordeelde dat de eisen van een behoorlijke rechtspleging meebrengen dat de wettelijke beperking in art. 426 lid 1 Rv van de kring van beroepsgerechtigden tot diegenen die in een der vorige instanties zijn verschenen, niet de strekking heeft om ook de partij die in die kwestie beroep had ingesteld, daarvan uit te sluiten, ook al was die partij inderdaad niet in een der vorige instanties verschenen.
De derogerende werking van de beginselen van een behoorlijke procesorde of rechtspleging blijkt overigens niet zover te gaan, dat de rechter bevoegd is een wettelijk voorschrift als strijdig met deze beginselen ongeldig te verklaren. Het verbod van toetsing van formele wetgeving aan de grondwet, vervat in art. 120 Grondwet, staat daar naar het oordeel van de Hoge Raad aan in de weg. Dit verbod verzet zich volgens de Hoge Raad immers ook tegen een toetsing van de wet aan algemene beginselen.
407. De eisen van een goede procesorde of rechtspleging blijken in de rechtspraak voorts van betekenis ter nadere normering van de wijze waarop partijen de door de wet aan hen ter beschikking gestelde rechtsmiddelen kunnen uitoefenen. Zo dient de partij die de rechter wenst te verzoeken om tussentijds beroep open te stellen tegen een tussenuitspraak, dit verzoek in het belang van een goede procesorde ieder geval binnen de beroepstermijn te doen. Verder verzet de goede procesorde zich ertegen dat de partij die tussentijds beroep tegen een uitspraak heeft ingesteld, opnieuw tegen die uitspraak beroep instelt tegelijk met het beroep tegen een later gegeven uitspraak. Ook verzet de goede procesorde zich ertegen, dat eiser door middel van één dagvaarding beroep instelt tegen uitspraken die zijn gedaan in afzonderlijke gedingen.
408. Ten slotte blijkt de Hoge Raad ook naar de eisen van een goede procesorde te verwijzen ter nadere bepaling van de rechtsgevolgen van de aanwending van een rechtsmiddel. Bijvoorbeeld in de uitspraken waarin hij overweegt dat het niet in overeenstemming met de eisen van een goede procesorde is, dat de processuele band die tussen bij één vonnis beoordeelde, vaak ook in materieel opzicht samenhangende vorderingen in conventie en in reconventie bestaat, door het instellen van hoger beroep tegen dit vonnis nodeloos en onbedoeld kan worden verbroken, en dat daarom dient te worden aangenomen dat een dergelijk hoger beroep in beginsel het gehele vonnis betreft.
409. De verwijzingen naar de eisen van een goede procesorde of rechtspleging blijken een veelheid aan processuele belangen te kunnen dienen. Genoemd kunnen worden het belang van hoor en wederhoor, het belang van een doelmatige rechtspleging, waaronder het belang van een zo veel mogelijk ongefragmenteerde behandeling van de zaak, het belang dat tegenstrijdige beslissingen worden voorkomen, het belang van partijen bij een ordelijk verloop van de procedure, het belang van gelijke proceskansen van partijen en het belang van rechtszekerheid, in het bijzonder ten aanzien van het moment waarop een vonnis in kracht van gewijsde gaat.
Het belang van hoor en wederhoor acht de Hoge Raad blijkens de 'doorbraakjurisprudentie' die in dit hoofdstuk werd besproken zelfs zo groot, dat hij het beginsel van hoor en wederhoor heeft aangemerkt als een zo fundamenteel beginsel, dat bij schending ervan niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Eenzelfde kwalificatie lijkt hij te hechten aan het beginsel (en daarmee het belang) van een gelijkwaardige behandeling van partijen. Opvallend is evenwel dat de Hoge Raad die status onthoudt aan de eis dat elke rechterlijke beslissing toereikend is gemotiveerd.