Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie
Artikel 50 Gebruik of overdracht van N2O
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2019
- Bronpublicatie:
19-12-2018, PbEU 2018, L 334 (uitgifte: 31-12-2018, regelingnummer: 2018/2066)
- Inwerkingtreding
01-01-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
19-12-2018, PbEU 2018, L 334 (uitgifte: 31-12-2018, regelingnummer: 2018/2066)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Lucht
1.
Als N2O afkomstig is uit in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG opgenomen activiteiten waarvoor die bijlage N2O aanmerkt als relevant en een installatie het N2O niet uitstoot, maar overbrengt naar een andere installatie die emissies monitort en rapporteert overeenkomstig deze verordening, wordt het niet geteld als emissie van de installatie waaruit het afkomstig is.
Een installatie die N2O ontvangt van een installatie en activiteit overeenkomstig de eerste alinea, ziet aan de hand van dezelfde methoden toe op de relevante gasstromen, zoals vereist door deze verordening, alsof het N2O in de ontvangende installatie werd gegenereerd.
Wanneer N2O echter wordt gebotteld of als gas wordt gebruikt in producten zodat het buiten de installatie wordt uitgestoten, of wanneer het vanuit de installatie wordt overgebracht naar entiteiten waarop Richtlijn 2003/87/EG niet van toepassing is, wordt het geteld als emissies van de installatie waaruit het afkomstig is, met uitzondering van hoeveelheden N2O waarvoor de exploitant van de installatie waaruit het N2O afkomstig is ten overstaan van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat het N2O wordt vernietigd door middel van geschikte rookgasreinigingsapparatuur.
2.
De exploitant van de overbrengende installatie vermeldt in zijn jaarlijkse emissieverslag de identificatiecode van de ontvangende installatie zoals erkend overeenkomstig de handelingen die zijn vastgesteld krachtens artikel 19, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG, in voorkomend geval.
De eerste alinea is tevens van toepassing op de ontvangende installatie wat betreft de identificatiecode van de overbrengende installatie.
3.
Om de hoeveelheid N2O te bepalen dat is overgebracht van de ene installatie naar de andere past de exploitant een meetmethode toe overeenkomstig de artikelen 43, 44 en 45. De emissiebron komt overeen met het meetpunt en de emissies worden uitgedrukt als de hoeveelheid overgebracht N2O.
4.
Voor het bepalen van de hoeveelheid N2O die van de ene naar de andere installatie wordt overgebracht, past de exploitant het hoogste niveau toe als bepaald in bijlage VIII, punt 1, voor N2O-emissies.
De exploitant mag echter het eerstvolgende lagere niveau toepassen mits hij aantoont dat de toepassing van het hoogste niveau als bepaald in bijlage VIII, punt 1, technisch niet haalbaar is of leidt tot onredelijke kosten.
5.
De exploitanten mogen de hoeveelheden N2O die vanuit de installatie worden overgebracht zowel bij de installatie van overbrenging als die van ontvangst bepalen. In dergelijke gevallen is artikel 48, lid 3, van dienovereenkomstige toepassing.