Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/9.3
9.3 Art. 12 EVRM: de juridische basis voor de vervulling van de kinderwens
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS393209:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Voetnoten
Voetnoten
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, Publicatieblad van de Europese Unie (PbEU) 2007, C 303. Zeker na de afkondiging van het herziene Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op 12 december 2007 is art. 9 duidelijk: ‘het recht te huwen en het recht een gezin te stichten worden gewaarborgd volgens de nationale wetten die de uitoefening van deze rechten beheersen’ (accentuering PK), zodat hier beide los van elkaar bestaande rechten worden bedoeld.
Commissie lesbisch ouderschap en interlandelijke adoptie (voorzitter: N.A. Kalsbeek), ‘Rapport Lesbisch Ouderschap’, 31 oktober 2007, p. 14.
Hoksbergen 2008.
Van Mourik & Nuytinck 2012, nr. 193, voetnoot 32.
In art. 12 EVRM staat duidelijk dat mannen en vrouwen van huwbare leeftijd mogen huwen. De verdragsluitende staten hebben het recht om via nationale wetten invulling van dit recht te garanderen. Deze invulling heeft enerzijds tot de Wet openstelling huwelijk en anderzijds tot de gelijkschakeling van het geregistreerd partnerschap met het huwelijk geleid. Rechten en plichten binnen deze geïnstitutionaliseerde samenlevingsvormen zijn gelijk. In Nederland en steeds meer andere landen is derhalve het verschil in behandeling van een heteroseksuele en een homoseksuele relatie een gepasseerd station.
Een groter probleem is de implementatie van het tweede gedeelte van de hoofdzin en de volgende bijzin van art. 12 EVRM. Hier staat duidelijk dat mannen en vrouwen (van huwbare leeftijd) naast het recht om te huwen ook, en niet daardoor, het recht hebben om een gezin te stichten. De uitoefening van dit recht wordt beheerst door de nationale wetgever (zie het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie1 ). De Wet lesbisch ouderschap sluit hier dus bijna naadloos op aan. In welk opzicht is de nieuwe wet dan toch nog defectueus?
De nationale wetgever maakt nu ineens een duidelijk onderscheid tussen kinderen die zijn geboren binnen een lesbische relatie, en kinderen die zijn geboren tijdens een relatie tussen homoseksuele mannen. Het maken van dit onderscheid wordt gerechtvaardigd met het feit dat een vrouw nu eenmaal een kind kan baren en een man niet. Ook de commissie Kalsbeek2 was duidelijk: ‘Een kind kan immers niet binnen een relatie van twee mannen geboren worden’. Dat de geboorte van een kind alleen het gevolg kan zijn van de bevruchting van een vrouwelijke geslachtscel, de eicel, met een mannelijke geslachtscel, de zaadcel, wordt door de wetgever kennelijk niet als relevant aangezien. Ook Hoksbergen vindt de conclusie van de Commissie opvallend, ‘omdat evenmin een kind binnen de relatie van twee vrouwen geboren kan worden’.3
Hoewel de door Hoksbergen geuite visie op zich taalkundig onjuist is – bij lesbische paren kan een kind weliswaar niet uit, maar wel binnen hun relatie worden geboren (bij twee mannen noch uit noch binnen hun relatie)4 – wil hij eigenlijk niets anders zeggen dan dat voor het ontstaan van een kind zowel een mannelijke zaadcel als een vrouwelijke eicel nodig is. Met andere woorden: ook Hoksbergen verzet zich al tegen het primaat dat de vrouw wordt toegekend op grond van haar barend vermogen. Overigens zou met de acceptatie van de nieuwe visie met bijbehorende voorstellen het juridische verschil tussen ‘binnen de relatie’ en ‘uit de relatie’ automatisch zijn beëindigd. Het kind wordt niet meer geboren, maar geconcipieerd binnen een kort of langer durende relatie van (maximaal) twee personen. De vorm van de relatie, de wijze van concipiëren en de geaardheid van de personen zijn onbelangrijk. De belangrijkste twee vragen zijn alleen: wat hebben zij gewild en wat hebben zij gedaan om deze wil tot uitvoering te brengen?