Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/9.5:9.5 Problemen buiten Nederland ten gevolge van de Wet lesbisch ouderschap
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/9.5
9.5 Problemen buiten Nederland ten gevolge van de Wet lesbisch ouderschap
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS399199:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Victorian Law Reform Commission – Assisted Reproductive Technology & Adoption, Final Report, 4 januari 2007, Recommendation 72.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De Wet lesbisch ouderschap creëert niet alleen een ongelijke behandeling in gelijke gevallen, strijdig met art. 1 GW, maar toont ook een opvallende ambivalentie ten opzichte van de eigen waarde van de nieuwe artikelen. Indien men van mening is dat er geen enkele reden is om de lesbische partner (dus eigenlijk ook de mannelijke homoseksuele partner) niet op dezelfde wijze te behandelen als de heteroseksuele partner in een huwelijk of geregistreerd partnerschap, had men de wet in deze zin moeten aanpassen. Dat vele landen moeite zullen hebben met dit veranderde inzicht (voortschrijdend inzicht), mag niet leiden tot een soort angstreactie. Ook in het openstellen van het huwelijk voor homoparen was Nederland in 2001 initiatiefnemer, nota bene gebaseerd op door alle staten geaccepteerde universele rechten. Hierna volgden geleidelijk steeds meer landen dit voorbeeld. Sommige landen hebben zelf de mogelijkheid van een homohuwelijk gecreëerd, andere erkennen het in het buitenland gesloten homohuwelijk.
Ten gevolge van deze nieuwe wet zal ongetwijfeld hetzelfde gebeuren. Ook hier zal voortschrijdend inzicht bij steeds mondialer gerichte samenlevingen tot acceptatie en zelfs tot navolging leiden. Uit aanbeveling 72 van het eerder genoemde rapport uit Victoria blijkt dat ook hier aan het ‘lesbisch ouderschap’ wordt gewerkt. De commissie adviseert het ouderschap van de vrouwelijke partner van de geboortemoeder wettelijk te erkennen indien:
deze partner in een samenlevingsverband met de geboortemoeder leeft (de ‘domestic partner’ is); en
deze partner heeft ingestemd met de procedure die tot het ontstaan van het kind heeft geleid.1
Het lijkt derhalve onjuist om ter voorkoming van mogelijke problemen met andere landen thans een vangnetconstructie op te nemen of, zoals al in paragraaf 5.11 is beschreven, een tweesporenbeleid te volgen.
Natuurlijk bestaat het instituut van het prenatale verzoek tot adoptie (art. 1:230 lid 2 BW). Uiteraard kan men op deze wijze ook de lesbische partner vanaf de geboorte juridisch moeder laten worden, maar men maakt twee grote fouten:
men zwicht voor de druk van buiten; men geeft eigenlijk de autonomie als wetgever op; en
men gebruikt het instituut van de adoptie oneigenlijk om een rechtsgevolg te krijgen, dat men op grond van de Grondwet en internationale verdragen kan bewerkstelligen.
De kritische vraag moet hier luiden: waarom zou een ander land niet de rechtsgevolgen van een wet accepteren, maar wel de rechtsgevolgen van een rechterlijke uitspraak, die gebaseerd is op een wet van hetzelfde land?
Het moge duidelijk zijn dat dit een pleidooi is voor de eigen kerk. Ook de in deze dissertatie voorgestelde wijzigingen zullen aanvankelijk door andere landen als afwijkend van de (‘verstarde en verouderde’) openbare orde en in strijd met de goede zeden worden afgedaan.
Voor het introduceren van nieuwe wetsartikelen is niet alleen voortschrijdend inzicht, maar ook de tijd een belangrijke factor. Men moet, zoals ook bij andere veranderingen in de samenleving, langzaam wennen. Te verwachten aversies mogen geen belemmering vormen om over deze nieuwe inzichten te denken en te schrijven. Veranderingen in de wet zijn het gevolg van de veranderingen in de samenleving. Deze veranderingen behoeven niet vooruit te lopen, zelfs in de pas lopen is geen noodzaak. Echter, een te lange tijd tussen veranderde inzichten en daaruit volgende wetsverandering leidt tot onbegrip en gevoelens van onbehagen. De aandacht die de samenleving op dit moment toont voor het draagmoederschap en de Wet lesbisch ouderschap, is voor iedereen een teken dat de samenleving toe is aan een nieuwe vorm van duidelijkheid, eigenlijk meer aan een nieuwe vorm van eenduidigheid. Voor mannen en vrouwen, homoseksueel of heteroseksueel, zouden dan, op zijn minst binnen de geïnstitutionaliseerde samenlevingsvormen, exact dezelfde regels moeten gelden om tot juridisch ouderschap te komen. De momenteel gehanteerde vermoedens van juridisch ouderschap moeten terzijde worden geschoven, indien een andere persoon een beter recht bewijst. In het belang van het kind en de betrokken personen dienen wel relatief korte termijnen te worden vastgesteld, waarbinnen deze actie moet worden uitgevoerd.