Rb. Rotterdam, 01-11-2016, nr. ROT 15/5851
ECLI:NL:RBROT:2016:8295
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
01-11-2016
- Zaaknummer
ROT 15/5851
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2016:8295, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 01‑11‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 01‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Verzendtheorie. De ontvangst van een besluit maakt geen onderdeel uit van de bekendmaking ervan. Nadat aan de hand van een postregistratie aannemelijk is geworden dat een besluit daadwerkelijk is verzonden naar het juiste adres, wordt een (geloofwaardige) ontkenning van de ontvangst getoetst aan verschoonbaarheid. Er gaat bij een geloofwaardige ontkenning dus geen nieuwe bezwaar- of beroepstermijn lopen.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 15/5851
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 november 2016 in de zaak tussen
de vennootschap onder firma [Naam] , te Veenendaal, eiseres,
gemachtigde: J.P. van de Peppel,
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. den Boer.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2015 heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 1.200,- wegens overtreding van artikel 10, eerste lid, van de Tabakswet.
Bij besluit van 2 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 februari 2016 heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2016 heeft de rechtbank het verzet van eiseres tegen de uitspraak van 10 februari 2016 gegrond verklaard.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer, waarna het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond voordat de vervallen uitspraak werd gedaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2016. Eiseres en haar gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Heiningen en mr. J.L. de Graaf.
Overwegingen
1. Ambtshalve komt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
2. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. De termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Het bestreden besluit bevat een datumstempel van 2 juni 2015, terwijl het beroepschrift is gedateerd op 14 september 2015 en – blijkens de geplaatste ontvangststempel – door de griffie is ontvangen op 16 september 2015. Als het bestreden besluit is verzonden op 2 juni 2015, is de termijn voor het instellen van beroep aangevangen op 3 juni 2015 en viel de laatste dag waarop het beroepschrift kon worden ingediend of ter post kon worden bezorgd op 14 juli 2015.
4. Eiseres heeft gesteld dat zij het bestreden besluit niet eerder heeft ontvangen dan op 12 augustus 2016 naar aanleiding van een met verweerder gevoerde correspondentie in verband met het verzoek van 5 augustus 2015 om een betalingsregeling. Daarbij heeft zij de verzending van het bestreden besluit op 2 juni 2015 in twijfel getrokken.
5. In geval van niet aangetekende verzending van een besluit dient het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat dit besluit is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het document is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het document aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is volgens vaste rechtspraak niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het document niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld (onder meer ABRvS 12 november 2014; ECLI:NL:RVS:2014:4154; CRvB 1 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1070 en CBb 12 januari 2016, ECLI:NL:CBB:2016:16).
6. Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag of de ontvangst van het besluit op niet onaannemelijke wijze in twijfel is getrokken, beantwoord te worden in het kader van de verschoonbaarheid van de overschrijding van de voor het instellen van bezwaar of beroep geldende termijn van zes weken. Dit omdat de ontvangst van een besluit door de geadresseerde op grond van artikel 6:8 van de Awb niet bepalend is voor het aanvangen van de bezwaar- of beroepstermijn. Bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding is – behoudens een zich hier niet voordoende situatie van ziekte of overmacht – bepalend of sprake is van een geloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het besluit. Indien dit het geval is, zal sprake zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding indien de belanghebbende zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk alsnog beroep instelt, welke termijn volgens vaste rechtspraak wordt gesteld op twee weken na kennisneming van het besluit (bijvoorbeeld ABRvS 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2560 en CRvB 15 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2799). Er gaat met de ontvangst niet opnieuw een termijn van zes weken lopen voor het instellen van beroep (zie ook ABRvS 11 mei 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT5372 en CRvB 23 juni 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT8593). Indien de belanghebbende echter door uitlatingen van het bestuursorgaan mocht menen dat wel een volledige termijn van zes weken is gaan lopen na het opnieuw toesturen van het besluit dan kan niettemin verschoonbaarheid worden aangenomen indien die termijn van zes weken niet wordt overschreden (ABRvS 12 juli 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY3727).
7. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is geadresseerd aan de gemachtigde van eiseres en dat daarop het juiste adres is vermeld. Het bevat ook een vermelding van het (destijds) juiste adres van deze gemachtigde. Achter het woord datum boven de aanhef van het bestreden besluit is met een stempel de datum 2 juni 2015 aangebracht.
8. Verweerder heeft in zijn brief van 15 oktober 2015 desgevraagd toegelicht dat hij de volgende handelwijze hanteert. Na ondertekening wordt de beslissing op bezwaar voorzien van een verzenddatumstempel door de administratie. De verzenddatumstempel die de administratie van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (DWJZ) op het stuk zet, is de datum waarop het stuk door verweerder aan de post wordt aangeboden. Indien die datum niet haalbaar is, stempelt de administratie het stuk op de volgende dag. De ondertekende beslissing op bezwaar wordt direct na het aanbrengen van de verzenddatumstempel gescand en digitaal opgeslagen in het bezwaarregistratiesysteem, dat tevens dient als postregistratiesysteem en digitaal archief. De beslissing op bezwaar wordt dezelfde dag door de administratie in een enveloppe gedaan en op DWJZ in een bak voor uitgaande post gedeponeerd. Die bak wordt door een medewerker van de postkamer van het ministerie van verweerder opgehaald. Mochten er na deze postronde nog stukken zijn die het verzenddatumstempel van diezelfde dag hebben, dan worden die voor 17:00 uur door een medewerker van de administratie naar de postkamer gebracht. Ten slotte wordt de post bij de postkamer door PostNL opgehaald tussen 17:00 en 18:00 uur, aldus verweerder.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van het hiervoor beschreven postregistratiesysteem aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit op 2 juni 2015 is verzonden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit een door verweerder bij zijn brief van 15 oktober 2015 overgelegde printscreen uit het bezwaarregistratiesysteem blijkt dat de datum 2 juni 2015 als datum van bekendmaking is geregistreerd (vergelijk ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3536 en CRvB 19 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2731). De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in de door haar gestelde twijfel aan de verzending van het bestreden besluit op 2 juni 2016.
10. Gelet op het vorenstaande heeft eiseres buiten de termijn van zes weken als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb beroep ingesteld.
11. In de onderhavige situatie kan en zal de rechtbank in het midden laten of sprake is van een geloofwaardige ontkenning van de ontvangst van het bestreden besluit. Daartoe overweegt de rechtbank dat vaststaat dat de gemachtigde van eiseres het bestreden besluit op 12 augustus 2016 heeft ontvangen, nadat hij contact met verweerder had opgenomen over een betalingsregeling. Vervolgens is langer dan twee weken gewacht met het instellen van beroep, zodat gelet op wat onder 6 is overwogen geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in zijn e‑mailbericht van 12 augustus 2015 de gemachtigde van eiseres erop heeft gewezen dat met het opnieuw toezenden van het bestreden besluit niet de datum van bekendmaking wordt verlegd naar die dag, zodat het voor de gemachtigde van eiseres redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat op 12 augustus 2015 niet opnieuw een termijn van zes weken voor het (alsnog) instellen van beroep is aangevangen.
12. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Schoneveld, voorzitter, en mr. B. van Velzen en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, leden, in aanwezigheid van mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.