CRvB, 01-04-2014, nr. 13-2018 WWB
ECLI:NL:CRVB:2014:1070
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
01-04-2014
- Zaaknummer
13-2018 WWB
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2014:1070, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 01‑04‑2014; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑04‑2014
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard. De Svb heeft aannemelijk gemaakt dat zij het bestreden besluit op 31 mei 2012 heeft verzonden naar het adres van de toenmalige gemachtigde van appellante. In wat appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
13/2018 WWB
Datum uitspraak: 1 april 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 maart 2013, 12/4217 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.J.L. Huurman-Ip Vai Ching, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2013. Namens appellante is verschenen mr. S. Süzen, kantoorgenoot van mr. Huurman-Ip Vai Ching. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
OVERWEGINGEN
1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt vanaf april 2011 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet voor een gehuwde met een toeslag voor haar partner.
1.2.
Bij besluit van 6 april 2012 heeft de Svb aan appellante een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (aio) toegekend per 16 maart 2012.
1.3.
Bij besluit van 31 mei 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het tegen het besluit van
6 april 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het besluit is geadresseerd aan de toenmalige gemachtigde van appellante, G. Nihal (Nihal).
1.4.
Namens appellante heeft mr. Süzen op 27 september 2012 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroepschrift op dezelfde dag ontvangen. Appellante heeft gesteld dat Nihal het bestreden besluit niet heeft ontvangen. Daarom heeft appellante zelf telefonisch contact gehad met de Svb en om opheldering verzocht over het uitblijven van de beslissing op bezwaar. Daarna heeft appellante zelf het bestreden besluit in week 38 (van 16 tot en met 21 september 2012) ontvangen en heeft mr. Süzen daartegen beroep ingesteld.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat niet in geschil is dat het bestreden besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum. Appellante heeft niet (langer) ontkend dat het bestreden besluit op de juiste wijze aan haar toenmalige gemachtigde Nihal is verzonden. Appellante heeft geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van dat besluit redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Appellante heeft haar stelling dat de Svb het bestreden besluit na telefonisch contact in of omstreeks week 38 desgevraagd opnieuw naar haar heeft verzonden, op geen enkele manier onderbouwd. Nog daargelaten dat uit de gedingstukken niet blijkt van een dergelijk telefonisch contact na 31 mei 2012, is ook niet gebleken van een hernieuwde verzending van het bestreden besluit. Appellante heeft ook geen begeleidend schrijven overgelegd dat doorgaans door de Svb met hernieuwde toezending van een besluit wordt meegezonden. Volgens de rechtbank moet het er daarom voor worden gehouden dat de toenmalige gemachtigde van appellante het bestreden besluit kort na 31 mei 2012 heeft ontvangen. Het op 21 september 2012 door de rechtbank ontvangen beroepschrift is niet tijdig ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
3.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de Svb op haar verzoek in week 38 van 2012 het bestreden besluit alsnog aan haar heeft gezonden, waarna tijdig beroep is ingesteld. Verder heeft zij aangevoerd dat de Svb niet heeft aangetoond dat het bestreden besluit daadwerkelijk op 31 mei 2012 is verzonden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423) in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.
4.3.
Op het bestreden besluit is het juiste adres vermeld. Gelet op de door de Svb nader ingediende stukken, waaronder schermprints en de ter zitting gegeven toelichting over de postregistratie, heeft de Svb aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit op 31 mei 2012 is gecontroleerd, is ondertekend, in het postvak is gelegd, naar de postkamer is gebracht en vervolgens aan TNT Post ter verzending is aangeboden. Met deze gegevens heeft de Svb aannemelijk gemaakt dat zij het bestreden besluit op 31 mei 2012 heeft verzonden naar het adres van de toenmalige gemachtigde van appellante.
4.4.
Indien het bestuursorgaan de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.5.
Op grond van wat appellante hieromtrent heeft aangevoerd moet de conclusie luiden dat appellante daarin niet is geslaagd. In dit verband is van belang dat uit het door appellante bij haar beroepschrift van 27 september 2012 gevoegde exemplaar van het bestreden besluit niet blijkt dat dit eerst in september 2012 aan haar toenmalige gemachtigde is verzonden. Ook blijkt uit de door de Svb overgelegde gegevens van de gevalsbehandeling niet van een telefonisch contact als door appellante gesteld. Evenmin blijkt uit de verzendadministratie van de Svb dat in september 2012 enige brief door de Svb aan appellante is verzonden.
4.6.
Gelet op wat onder 4.5 is overwogen kan als vaststaand worden aangenomen dat de termijn voor het instellen van beroep is aangevangen op 1 juni 2012. Het op 27 september 2012 door de rechtbank ontvangen beroepschrift is buiten de termijn van zes weken ingediend. In wat appellante heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt daarom niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en M. Hillen en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2014.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Sahin