ABRvS, 11-05-2005, nr. 200410157/1
ECLI:NL:RVS:2005:AT5372
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
11-05-2005
- Zaaknummer
200410157/1
- LJN
AT5372
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2005:AT5372, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11‑05‑2005; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 1:3 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JB 2005/203 met annotatie van C.L.G.F.H. Albers
Uitspraak 11‑05‑2005
Inhoudsindicatie
Op 13 oktober 2003 heeft verweerder met toepassing van artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van appellant bestuursdwang toegepast als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht ter zake van het, in strijd met artikel 6 in samenhang met artikel 17 van de Afvalstoffenverordening stadsdeel Oud-West Amsterdam (hierna: de Verordening), door appellant ter inzameling aanbieden van huisvuilzakken naast de daartoe verstrekte inzamelvoorziening. De bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van de huisvuilzakken. Bij besluit van 10 november 2003, kenmerk "bestuursdwang 1409", is deze beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. Tevens heeft verweerder kenbaar gemaakt dat de kosten voor het verwijderen, zijnde een bedrag van € 50,00, op grond van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht voor rekening van appellant komen.
Partij(en)
200410157/1.
Datum uitspraak: 11 mei 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Op 13 oktober 2003 heeft verweerder met toepassing van artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van appellant bestuursdwang toegepast als geregeld in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht ter zake van het, in strijd met artikel 6 in samenhang met artikel 17 van de Afvalstoffenverordening stadsdeel Oud-West Amsterdam (hierna: de Verordening), door appellant ter inzameling aanbieden van huisvuilzakken naast de daartoe verstrekte inzamelvoorziening. De bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van de huisvuilzakken.
Bij besluit van 10 november 2003, kenmerk "bestuursdwang 1409", is deze beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. Tevens heeft verweerder kenbaar gemaakt dat de kosten voor het verwijderen, zijnde een bedrag van € 50,00, op grond van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht voor rekening van appellant komen.
Bij besluit van 19 oktober 2004, kenmerk 2004-14568, verzonden op 2 november 2004, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 december 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 januari 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2005, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.H.G. Vogel, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2.
Appellant stelt dat hij het besluit van 10 november 2003 nooit heeft ontvangen en dat hij, nadat hij op 23 maart 2004 het verzoek van 22 maart 2004 om betaling van de kosten wegens het uitoefenen van bestuurswang had ontvangen, zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was, bij brief van 4 mei 2004, bezwaar heeft gemaakt bij verweerder. Derhalve heeft verweerder het bezwaarschrift zijns inziens ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Voorts stelt appellant zich op het standpunt dat het betalingsverzoek ook afzonderlijk vatbaar is voor bezwaar en beroep, zodat het bezwaar hiertegen in ieder geval ontvankelijk is.
2.2.1.
Verweerder heeft het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Hij meent dat appellant ten aanzien van het te laat indienen van het bezwaar in verzuim is geweest. Allereerst acht hij niet aannemelijk dat appellant het besluit van 10 november 2003 niet heeft ontvangen. Verweerder is er niet mee bekend dat de postbezorging in het gebied waar appellant woont te wensen overlaat. Daarnaast wijst verweerder erop dat appellant na het ontvangen van het betalingsverzoek van 22 maart 2004 pas op 4 mei 2004 een bezwaarschrift heeft ingediend.
2.2.2.
Voorzover appellant aanvoert dat hij in rechte opkomt tegen het verzoek om betaling van 22 maart 2004, overweegt de Afdeling dat het betalingsverzoek geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep openstaat. Voorzover het beroep daartegen is gericht, kan dit dan ook niet leiden tot het oordeel dat verweerder het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.3.
Het besluit van 10 november 2003 is niet aangetekend verzonden. Verweerder heeft een afschrift overgelegd van het postregistratiesysteem waarin melding wordt gemaakt van een uitgaande brief gericht aan appellant betreffende spoedeisende bestuursdwang. De documentdatum is gesteld op 10 november 2003. Gelet hierop acht de Afdeling voldoende aannemelijk dat het besluit van 10 november 2003 op die dag is verzonden, zodat één dag daarna de bezwaartermijn is aangevangen. Het bezwaarschrift is na afloop van deze termijn ingediend.
De Afdeling overweegt dat kan worden daargelaten of het betoog van appellant dat hij het besluit van 10 november 2003 nooit heeft ontvangen grond vormt voor het oordeel dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is.
Vast staat dat verweerder appellant bij brief van 22 maart 2004 heeft verzocht de kosten van de bestuursdwang te betalen en dat appellant deze brief op 23 maart 2004 heeft ontvangen. Verweerder heeft bij het betalingsverzoek een afschrift gevoegd van het besluit van 10 november 2003. De Afdeling is van oordeel dat het op de weg van appellant lag om, indien hij, zoals hij stelt, eerst toen kennis had genomen van het besluit van 10 november 2003 en van het bestaan van een rechtsmiddel daartegen, zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd, tegen het besluit bezwaar te maken. Appellant heeft pas zes weken na ontvangst van het betalingsverzoek bezwaar gemaakt, waardoor - anders dan appellant meent - van een indiening "zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd" geen sprake is.
Gelet op het bovenstaande heeft verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
Het beroep is ongegrond.
2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Kuipers
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2005
271-441.