CRvB, 15-07-2016, nr. 15/6529 AOW
ECLI:NL:CRVB:2016:2799
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
15-07-2016
- Zaaknummer
15/6529 AOW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2016:2799, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 15‑07‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Te laat ingediend beroepschrift. Niet verschoonbare termijnoverschrijding. Handelingen gemachtigde.
15/6529 AOW
Datum uitspraak: 15 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 augustus 2015, 14/7588 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], België (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.S. van Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft verwezen naar wat de Svb in de procedure in eerste aanleg bij de rechtbank Amsterdam naar voren heeft gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gans. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.A. Buskens.
OVERWEGINGEN
1.1.
Appellant, geboren [in 1] 1946, is op 16 september 2008 gehuwd met een vrouw met de Oekraïense nationaliteit die geboren is [in 2] 1986.
1.2.
De Svb heeft op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) een ouderdomspensioen aan appellant toegekend naar de norm die geldt voor gehuwden, vermeerderd met een partnertoeslag.
1.3.
Bij besluit van 11 september 2013 heeft de Svb de eerdere toekenning aan appellant herzien, in die zin dat de aan appellant toegekende partnertoeslag is beëindigd op de grond dat appellant ten tijde van belang in de Oekraïne woonde en er tussen Nederland en de Oekraïne geen handhavingsverdrag geldt.
1.4.
Appellant heeft tegen het besluit van 11 september 2013 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de Svb bij beslissing van 12 juni 2014 (bestreden besluit) ontvankelijk geacht en ongegrond verklaard.
1.5.
Bij brief van 20 november 2014 heeft appellant beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard op grond van – kort gezegd – een niet-verschoonbaar geachte termijnoverschrijding. De rechtbank heeft overwogen dat het beroepschrift te laat is ingediend, aangezien dit op de griffie van de rechtbank is ontvangen op 21 november 2014, terwijl de beroepstermijn van zes weken is aangevangen op 29 augustus 2014. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar geacht, omdat de toenmalige gemachtigde van appellant in elk geval op 16 oktober 2014 een kopie heeft ontvangen van het bestreden besluit en niet binnen twee weken daarna beroep is ingesteld.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank appellant in het onderhavige geval een ruimere termijn dan twee weken had moeten gunnen om alsnog beroep in te stellen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil en ook voor de Raad staat vast dat appellant met de indiening van een beroepschrift op 21 november 2014 de wettelijk voorgeschreven beroepstermijn van zes weken heeft overschreden.
4.2.
Betreffende de vraag of redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht wordt overwogen dat niet in geschil is dat appellant pas na ontvangst van voormelde brief van
16 oktober 2014 kennis heeft genomen van het bestreden besluit van 12 juni 2014. Door pas op 21 november 2014 een beroepschrift in te dienen, heeft appellant niet de volgens vaste rechtspraak in een geval als dit – waarin appellant het besluit pas na het verstrijken van de beroepstermijn heeft ontvangen – in het algemeen aan te houden termijn van twee weken na deze ontvangst in acht genomen. De door appellant beschreven omstandigheden die hiertoe hebben geleid, maken niet dat een ruimere termijn moet worden aangenomen. De toenmalige gemachtigde van appellant heeft appellant in een brief van 11 november 2014 laten weten geen gronden te zien om de beslissingen van 11 september 2013 en 12 juni 2014 door de rechtbank te laten vernietigen. Het handelen van de voormalig gemachtigde van appellant blijft voor rekening van appellant.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. van Rooijen