Het verzoekschrift is ter griffie van de Hoge Raad ingekomen op 24 januari 2011, overeenkomstig de in art. 292 lid 3 Fw genoemde cassatietermijn van 8 dagen.
HR, 27-05-2011, nr. 11/00420
ECLI:NL:HR:2011:BP8708
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
27-05-2011
- Zaaknummer
11/00420
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BP8708
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BP8708, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑05‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BP8708
ECLI:NL:PHR:2011:BP8708, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP8708
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑01‑2011
- Vindplaatsen
Uitspraak 27‑05‑2011
Inhoudsindicatie
WSNP. Dat schuldenaar niet in staat is om te werken, betekent niet dat hij zich niet kan inspannen om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen als bedoeld in art. 288 lid 1, aanhef en onder c, F.
27 mei 2011
Eerste Kamer
11/00420
DV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. S.M. Kingma.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 292986/FT-RK 10.864 van de rechtbank Utrecht van 6 december 2010,
b. het arrest in de zaak 200.078.709 van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van 17 januari 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging.
3. Beoordeling van het middel
3.1 [Verzoekster] heeft de rechtbank verzocht de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen op de grond dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden niet te goeder trouw is geweest.
3.2 Het hof heeft met betrekking tot de omstandigheden van [verzoekster] het volgende vastgesteld. [Verzoekster] is een 29-jarige alleenstaande moeder met een zoontje van acht jaar. Haar totale schuldenlast bedraagt ongeveer € 30.000,-- Daartoe behoort onder meer een schuld van ruim € 9.500,-- aan de Belastingdienst wegens ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag in de jaren 2007, 2009 en 2010. Voorts heeft zij een schuld aan Nuon en aan de afdeling sociale zaken van de gemeente Amersfoort. [Verzoekster] ontvangt een uitkering uit hoofde van de Wet werk en bijstand (WWB).
3.3 In hoger beroep heeft [verzoekster] onder meer het volgende aangevoerd. In 2006 is zij gevlucht voor haar ex-partner en in een "Blijf-van-mijn-lijf-huis" terechtgekomen. Daarna heeft zij een woning toegewezen gekregen en is zij met begeleiding van het Centrum voor Werk en Inkomen werk gaan zoeken. Zij heeft toen kinderopvangtoeslag aangevraagd en gekregen. Zij heeft enige tijd gewerkt, maar is in het voorjaar van 2009 "psychisch vastgelopen". Zij was depressief en kreeg met ernstig ondergewicht te maken. Zij heeft verzuimd een uitkering bij het CWI aan te vragen en de kinderopvangtoeslag stop te zetten. In juli 2009 heeft zij zich gewend tot haar huisarts, waarna hulpverlening op gang is gekomen. De sociale dienst heeft [verzoekster] vrijgesteld van haar sollicitatieplicht omdat zij eerst moet proberen op gewicht te komen. Inmiddels is sprake van een netwerk van hulpverleners, waaronder een budgetcoach, waardoor zij haar leven meer op orde heeft gekregen. Zij heeft contact met arbeidsintegratie en zij zal in het saneringstraject mentaal ondersteund worden door de - op haar verzoek voortgezette - budgetcoaching.
3.4 Het hof heeft het vonnis bekrachtigd. Het heeft in rov. 3.4 overwogen dat ook in hoger beroep niet aannemelijk is geworden dat [verzoekster] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest. Vervolgens overwoog het hof:
"3.5 Voorts is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden onder controle heeft gekregen, zodat zij thans nog niet op deze grond kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hoewel [verzoekster] heeft aangetoond dat zij op de goede weg is - er is inmiddels sprake van een sociaal vangnet, waardoor [verzoekster] haar leven meer op orde heeft en enigszins tot rust is gekomen - kampt zij volgens haar verklaring ter zitting van het hof als gevolg van de spanningen nog steeds met psychische klachten en eetstoornissen. De gevolgen van die klachten zijn, gelet op het feit dat de gemeentelijke sociale dienst haar om die reden heeft vrijgesteld van haar sollicitatieplicht in het kader van de WWB, kennelijk dermate ernstig dat moet worden aangenomen dat [verzoekster] daardoor nog niet in staat is om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverbintenis om zoveel mogelijk inkomen te genereren ten behoeve van de schuldeisers."
3.5 Het middel, dat met rechts- en motiveringsklachten opkomt tegen rov. 3.5, is terecht voorgesteld.
Naar aanleiding van het in het kader van haar beroep op art. 288 lid 3 F. door [verzoekster] gevoerde betoog, erop neerkomend dat zij psychische problemen heeft maar maatregelen heeft genomen om er bovenop te komen, heeft het hof overwogen dat [verzoekster] op de goede weg is, nu inmiddels sprake is van een sociaal vangnet waardoor [verzoekster] haar leven meer op orde heeft en enigszins tot rust is gekomen. Het hof was niettemin van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoekster] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen. Het hof heeft dit oordeel gebaseerd op zijn overweging dat [verzoekster] in verband met haar klachten door de sociale dienst is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht waardoor zij nog niet in staat is om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting om zoveel mogelijk inkomen te genereren ten behoeve van de schuldeisers. Het oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De enkele omstandigheid dat [verzoekster] (nog) niet in staat is om te werken, betekent niet dat zij zich niet kan inspannen om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen als bedoeld in art. 288 lid 1, aanhef en onder c, F. In het onderhavige geval bestaat de inspanningsverplichting erin dat [verzoekster] zich dient in te spannen om weer arbeidsgeschikt te worden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 17 januari 2011;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 27 mei 2011.
Conclusie 11‑03‑2011
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
verzoekster tot cassatie
1
Bij vonnis van 6 december 2010 heeft de rechtbank Utrecht het verzoek van [verzoekster] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering afgewezen omdat [verzoekster] voor het ontstaan van de schuld aan de belastingdienst niet te goeder trouw is geweest. Zij heeft in de jaren 2007, 2009 en 2010 ten onrechte kinderopvangtoeslag ontvangen terwijl ze in 2009 wist dat zij deze diende te beëindigen.
2
[Verzoekster] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Amsterdam.
Het hof heeft de zaak ter zitting van 10 januari 2011 behandeld. Bij arrest van 17 januari 2011 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
3
Tegen dit arrest heeft [verzoekster] tijdig1. beroep in cassatie ingesteld.
4
Het verzoekschrift bevat één cassatiemiddel. Het middel is gericht tegen rov. 3.5 en 3.6 waarin het hof heeft overwogen:
‘3.5
Voorts is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen, zodat zij thans nog niet op deze grond kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hoewel [verzoekster] heeft aangetoond dat zij op de goede weg is — er is inmiddels sprake van een sociaal vangnet, waardoor [verzoekster] haar leven meer op orde heeft en enigszins tot rust is gekomen — kampt zij volgens haar verklaring ter zitting van het hof als gevolg van de spanningen nog steeds met psychische klachten en eetstoornissen. De gevolgen van die klachten zijn, gelet op het feit dat de gemeentelijke sociale dienst haar om die reden heeft vrijgesteld van haar sollicitatieplicht in het kader van de WWB, kennelijk dermate ernstig dat moet worden aangenomen dat [verzoekster] daardoor nog niet in staat is om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting om zoveel mogelijk inkomen te genereren ten behoeve van de schuldeisers.
3.6
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.’
5
In de eerste alinea onder 2 van het verzoekschrift klaagt [verzoekster] dat het hof heeft miskend dat de enkele omstandigheid dat een schuldenaar (nog) zodanige psychische klachten en eetstoornissen heeft dat zij door de gemeentelijke sociale dienst is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht in het kader van de Wet werk en bijstand, niet meebrengt dat de schuldenaar daardoor niet in staat is om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Ook indien een schuldenaar geen arbeid kan verrichten, kan de schuldsaneringsregeling worden toegepast. Voor zover het hof zijn conclusie dat [verzoekster] nog niet in staat is om te voldoen aan de schuldsaneringsregeling op een andere grond heeft gebaseerd dan dat [verzoekster] is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht, is het oordeel volgens de tweede alinea onder 2 van het verzoekschrift onvoldoende gemotiveerd. Tot slot betoogt de derde alinea onder 2 van het verzoekschrift dat het onjuist, althans onbegrijpelijk is dat het onaannemelijk is dat [verzoekster] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden onder controle heeft gekregen, althans is onjuist en/of onbegrijpelijk dat moet worden aangenomen dat [verzoekster] nog niet in staat is om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting. [Verzoekster] heeft als omstandigheden aangevoerd die tot toepassing van art. 288 lid 3 Fw gerechtvaardigd doen zijn:
- i)
overleg met hulpverleningsinstanties is beëindigd omdat het allemaal loopt;
- ii)
er is contact met arbeidsintegratie en
- iii)
de budgetcoach ondersteunt het WSNP-verzoek van [verzoekster], temeer nu zij op eigen verzoek het budgetcoaching heeft voortgezet.
Voor zover het hof deze omstandigheden heeft miskend, geeft dit blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het hof dit niet heeft miskend dan is het oordeel onvoldoende gemotiveerd, nu in dat geval niet uit het arrest kenbaar is waarom het hof het beroep op art. 288 lid 3 Fw heeft verworpen.
6
In rov. 3.4 heeft het hof geoordeeld dat [verzoekster] niet te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van de schuld van de belastingdienst die betrekking heeft op de in 2009 ten onrechte genoten kinderopvangtoeslag. Art. 288 lid 3 Fw geeft de rechter een discretionaire bevoegdheid om in een dergelijk geval een toelatingsverzoek toe te wijzen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen. Art. 288 lid 3 Fw heeft vooral betrekking op schuldenaren die hun psychosociale of verslavingsproblematiek onder controle hebben gekregen. Dat voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar die omstandigheden beheerst, zal moeten blijken uit de door de schuldenaar getroffen maatregelen2.. Het moet gaan om objectiveerbare maatregelen: de schuldenaar dient zich onder deskundige begeleiding van bijvoorbeeld verslavingszorg of budgetbegeleiding gesteld te hebben, die ook tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling gehandhaafd zal blijven, zo lang dat nodig is. In de onderhavige zaak heeft [verzoekster] in het kader van haar beroep op art. 288 lid 3 Fw aangevoerd dat zij psychische problemen heeft, maar maatregelen heeft genomen om er bovenop te komen. Het hof erkent ook in rov. 3.5 dat [verzoekster] op de goede weg is en er sprake is van een sociaal vangnet. Volgens het hof zijn de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden niet voldoende onder controle. Het hof komt tot die conclusie omdat [verzoekster] ter zitting heeft gezegd nog steeds psychische klachten en eetstoornissen te hebben, waardoor zij door de gemeentelijke sociale dienst is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht. Hierdoor is zij volgens het hof kennelijk nog niet in staat om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting om zoveel mogelijk inkomen te genereren ten behoeve van de schuldeisers. Het hof vult het criterium van art. 288 lid 3 Fw in met het vereiste van art. 288 lid 1 aanhef en onder c Fw dat bepaalt dat: ‘de schuldenaar (…) zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven’. Dit is niet onjuist. Een schuldenaar die ten tijde van het verzoek de oorzaak van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden niet onder controle heeft, zal zijn saneringsverplichtingen, zoals de inspanningsverplichting om baten voor de boedel te verwerven, niet kunnen nakomen. In de onderhavige zaak gaat de toets van het hof verder. Het hof gaat niet na of [verzoekster] de oorzaak van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft, maar wat voor gevolgen de psychische klachten, die [verzoekster] nog heeft, hebben. Het hof overweegt immers dat door de psychische klachten [verzoekster] door de gemeentelijke sociale dienst is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht, waardoor zij kennelijk nog niet in staat is aan haar saneringsverplichtingen te voldoen. Uit de omstandigheden die [verzoekster] heeft aangevoerd, blijkt m.i. voldoende dat zij de oorzaak van het ontstaan of onbetaald laten onder controle heeft nu het overleg met de hulpverleningsinstanties is beëindigd, omdat het allemaal loopt en [verzoekster] vrijwillig onder de begeleiding van een budgetcoach staat. Dat [verzoekster] nog psychische klachten heeft waardoor ze (nog) niet kan werken, betekent niet dat zij niet aan haar inspanningsverplichting kan voldoen. Het hof miskent dan ook dat personen die om medische redenen niet in staat zijn om te werken aan hun inspanningsverplichting kunnen voldoen. Van personen voor wie de schuldsanering is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen (art. 350 lid 3 onder c Fw). De Wsnp bevat geen bepalingen die de schuldenaar verplicht inkomsten te verwerven c.q. aflossingscapaciteit te genereren3.. In de rechtspraak en literatuur wordt in het algemeen aangenomen dat uit de inspanningsverplichting voortvloeit dat van de schuldenaar verwacht mag worden dat hij zich zoveel mogelijk inspant om inkomsten te verwerven waarmee de schuldeisers kunnen worden voldaan4.. De Recofa-richtlijnen bepalen de inhoud van de inspanningsverplichting. Zo dient een schuldenaar die betaald werk heeft, zich in te spannen om dat werk te behouden en heeft een schuldenaar zonder betaald werk een sollicitatieplicht. De rechter-commissaris kan een schuldenaar een ontheffing geven voor de sollicitatieplicht onder andere wanneer de schuldenaar om medische redenen niet in staat is arbeid te verrichten. Dit betekent niet dat deze schuldenaar dus niet aan zijn inspanningsverplichting kan voldoen. In de onderhavige zaak betekent dat dat [verzoekster] zich dient in te spannen om weer arbeidsgeschikt te worden, waardoor ze kan gaan solliciteren om aan het werk te gaan. Het oordeel van het hof is m.i. onjuist, zodat het middel slaagt.
7
De conclusie sterkt tot vernietiging.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑03‑2011
Kamerstukken II, vergaderjaar 2006–2007, 29 942, nr. 24, p. 3.
A.J. Noordam, WSNP en goede trouw, 2008, p. 76.
Wessels Insolventierecht IX, par. 9371f en 9371g. Uit de jurisprudentie volgt dat het niet voldoen aan de sollicitatieplicht kan leiden tot beëindiging van de schuldsaneringregeling. Zie o.a.: HR 10 september 2010, LJN: BM7809; HR 22 december 2009, LJN: BK3576; HR 27 november 2009, LJN: BJ9941, RvdW 2009, 1416; HR 30 oktober 2009, LJN: BJ7840, RvdW 2009, 1276 en HR 11 juli 2008, LJN: BD3132, RvdW 2008, 745.
Beroepschrift 24‑01‑2011
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
VERZOEKSCHRIFT TOT CASSATIE (WSNP)
Edelhoogachtbaar College,
[verzoekster], wonende te [woonplaats], te dezer zake domicilie kiezende aan de Bezuidenhoutseweg 57 te 's‑Gravenhage, gebouw New Babylon (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. S.M. Kingma, die haar in cassatie vertegenwoordigt en namens haar dit verzoekschrift ondertekent en indient,
geeft hierbij te kennen dat zij beroep in cassatie instelt tegen het vonnis van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem (hierna: het Hof), gewezen op 17 januari 2011 onder zaaknummer 200.078.709 in het hoger beroep van verzoekster tegen de afwijzing door de rechtbank Utrecht d.d. 6 december 2010 van het verzoek van verzoekster tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
Verzoekster legt hierbij het procesdossier van beide feitelijke instanties over. De processtukken in eerste aanleg zijn overlegd als productie bij de stukken van het hoger beroep.
Ten tijde van de indiening van dit verzoekschrift tot cassatie beschikte verzoekster nog niet over het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het Hof op 10 januari 2011. Verzoekster behoudt zich om die reden het recht voor om haar cassatieklachten aan te vullen en/of te wijzigen, voor zover de inhoud van het proces-verbaal daartoe aanleiding geeft. Het proces-verbaal is opgevraagd en zal na ontvangst ervan aan de griffie van uw Raad worden nagezonden.
Inleidende opmerkingen; feiten en procesverloop
- (i)
Verzoekster (hierna: [verzoekster]) is een 29-jarige alleenstaande moeder van een zoontje van 8 jaar oud. Nadat [verzoekster] was gevlucht voor haar ex-partner, is zij in een Blijf-van-mijn-lijf-huis terechtgekomen. Daarna heeft zij een woning toegewezen gekregen en is zij met het Centrum voor Werk en Inkomen een traject gestart om een betaalde baan te vinden.
- (ii)
Nadat [verzoekster] enige tijd in een leer- en werktraject in een kledingzaak had gewerkt en vervolgens inpakwerk had verricht in een sociale werkplaats, is zij in het voorjaar van 2009 psychisch ‘helemaal vastgelopen’: zij was depressief en zorgde niet goed voor zichzelf, waardoor zij met ernstig ondergewicht te kampen heeft gekregen.
- (iii)
[verzoekster] heeft zich tot haar huisarts gewend, waarna een hulpverleningstraject op gang gekomen. Inmiddels is sprake van een sociaal vangnet en een netwerk van hulpverleners (waaronder een budgetcoach), waardoor [verzoekster] haar leven meer op orde heeft gekregen.
- (iv)
[verzoekster] heeft ca. € 30.000 aan schulden. Op 31 augustus 2010 heeft [verzoekster] een verzoek ingediend bij de rechtbank Utrecht tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dit verzoek is door de rechtbank bij vonnis van 6 december 2010 afgewezen. Het vonnis van de rechtbank is door het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, bij arrest van 17 januari 2011 bekrachtigd.
- (v)
De primaire grond voor de bekrachtiging van de afwijzing van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is dat [verzoekster] volgens het Hof ten aanzien van een deel van de schulden — een terugbetalingsverplichting aan de Belastingdienst wegens in 2009 ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag — niet te goeder trouw is geweest: in de hiervóór onder (ii) bedoelde periode heeft [verzoekster] verzuimd zich bij het CWI te melden voor een uitkering en hebben zij en haar zoontje in plaats daarvan geleefd van de (ten onrechte doorbetaalde) kinderopvangtoeslag. Het primaire betoog dat onder de omstandigheden waarin [verzoekster] zich bevond, niet gezegd kan worden dat [verzoekster] niet te goeder trouw was, is door het Hof verworpen.
- (vi)
[verzoekster] heeft zich subsidiair erop beroepen dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen en heeft op die grond (art. 288 lid 3 Fw) alsnog toelating tot de schuldsaneringsregeling verzocht. Ook dit betoog is door het Hof verworpen (r.o. 3.5).
- (vii)
Tegen het arrest van 17 januari 2011 komt [verzoekster] thans in cassatie op met het volgende
Middel van cassatie.
Het Hof heeft het recht geschonden en/of vormen verzuimd waarvan de niet-inachtneming nietigheid meebrengt, doordat het Hof op de in het bestreden arrest vermelde gronden heeft beslist en recht gedaan als in zijn arrest vermeld, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang te beschouwen, redenen.
1. Inleiding
Het Hof oordeelt in r.o. 3.5 dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoekster] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen. Daarom kan [verzoekster] volgens het Hof thans nog niet worden toegelaten tot de schuldsanering. Het Hof motiveert dit oordeel als volgt. Hoewel [verzoekster] heeft aangetoond dat zij op de goede weg is — er is inmiddels sprake van een sociaal vangnet, waardoor [verzoekster] haar leven meer op orde heeft en enigszins tot rust is gekomen — kampt zij volgens haar verklaring ter zitting van het hof als gevolg van de spanningen nog steeds met psychische klachten en eetstoornissen. De gevolgen van die klachten zijn, gelet op het feit dat de gemeentelijke sociale dienst haar om die reden heeft vrijgesteld van haar sollicitatieplicht in het kader van de Wet werk en bijstand, kennelijk dermate ernstig dat moet worden aangenomen dat [verzoekster] daardoor nog niet in staat is om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting om zoveel mogelijk inkomen te genereren ten behoeve van de schuldeisers. Om die reden oordeelt het Hof in r.o. 3.6 dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
Deze oordelen geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn onvoldoende gemotiveerd.
2. Klachten
Het Hof heeft miskend dat de enkele omstandigheid dat een schuldenaar (nog) zodanige klachten (psychische klachten en eetstoornissen) heeft dat zij door de gemeentelijke sociale dienst is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht in het kader van de Wet werk en bijstand, niet meebrengt dat de schuldenaar daardoor niet in staat is om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende inspanningsverplichting om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (inkomen te genereren ten behoeve van de schuldeisers). Ook indien een schuldenaar op medische en/of andere (niet aan de schuldenaar toerekenbare) gronden (nog) niet in staat is arbeid te verrichten, kan de schuldsaneringsregeling immers worden toegepast, althans zolang aannemelijk is (onder meer) dat de schuldenaar zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Voor zover het Hof zijn conclusie dat [verzoekster] nog niet in staat is om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting om zoveel mogelijk inkomen te genereren ten behoeve van de schuldeisers, heeft gebaseerd op een andere grond dat de omstandigheid dat de gemeentelijke sociale dienst [verzoekster] heeft vrijgesteld van haar sollicitatieplicht, is het oordeel van het Hof onvoldoende gemotiveerd, aangezien zulks dan niet uit zijn arrest blijkt.
Onjuist, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk is in elk geval 's Hofs oordeel dat — ondanks dat sprake is van een sociaal vangnet en dat [verzoekster] enigszins tot rust is gekomen — nu [verzoekster] kennelijk nog steeds zodanige gevolgen ondervindt van haar psychische klachten en eetstoornissen dat de gemeentelijke sociale dienst haar om die reden heeft vrijgesteld van de sollicitatieplicht, onvoldoende aannemelijk is geworden dat [verzoekster] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen, althans is onjuist en/of zonder nadere motivering onbegrijpelijk dat moet worden aangenomen dat [verzoekster] nog niet in staat is om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting om zoveel mogelijk inkomen te genereren ten behoeve van de schuldeisers. [verzoekster] heeft immers aangevoerd (zie ook r.o. 3.3) dat zij door de Sociale Dienst is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht omdat zij eerst moet proberen op gewicht te komen, en zij heeft verwezen naar de verklaring van haar budgetcoach, die daarin onder meer heeft aangegeven
- 1)
dat het overleg tussen Riagg, maatschappelijk werk, sociale zaken, hulpverleningsorganisatie Stadsring 51 en [verzoekster] waarbij targets werden gesteld om het leven van [verzoekster] op alle fronten weer op orde te krijgen, is beëindigd ‘omdat het allemaal wel loopt’,
- 2)
dat [verzoekster] contact heeft met arbeidsintegratie en
- 3)
dat zij het WSNP-verzoek van [verzoekster] ondersteunt, temeer nu [verzoekster] door de op eigen verzoek van [verzoekster] voortgezette budgetcoaching mentaal ondersteund zal worden in het saneringstraject, dat [verzoekster] daardoor beter vol zal kunnen houden.1.
Voor zover het Hof heeft miskend dat deze omstandigheden tot toepassing van art. 288 lid 3 kunnen nopen, geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, nu zulks immers wel het geval is. Heeft het Hof dit niet miskend, dan heeft het, gelet op deze aangevoerde omstandigheden, zijn in r.o. 3.5 bereikte oordeel onvoldoende gemotiveerd, nu dan niet voldoende uit het arrest kenbaar is waarom het Hof ondanks deze aangevoerde omstandigheden het beroep op art. 288 lid 3 Fw toch heeft verworpen.
3. Uitwerking en toelichting
3.1
Het Hof heeft in r.o. 3.4 geoordeeld dat [verzoekster] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van een van haar schulden, bestaande uit een terugbetalingsverplichting aan de Belastingdienst ter zake van ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag. Het gaat om een bedrag van € 3.613 op een totale schuldenlast van ca. € 30.000.2. In cassatie moet veronderstellenderwijs worden aangenomen dat ten aanzien van de overige schulden wel aan het goedetrouwvereiste is voldaan.
3.2
[verzoekster] heeft het volgende aangevoerd (en ook dit staat in cassatie veronderstellenderwijs vast).
Vanaf april 2009 ging het psychisch bergafwaarts met haar.3. Door wat zij vanaf 2002 had meegemaakt met haar ex-partner en haar verblijf in een blijf-van-mijn-lijf-huis raakte zij in een depressie en zorgde zij niet meer goed voor zichzelf, waardoor zij met ernstig ondergewicht te kampen kreeg. In deze gesteldheid heeft zij verzuimd bij het CWI een uitkering aan te vragen en de kinderopvangtoeslag stop te doen zetten.
3.3
Vanaf het begin heeft [verzoekster] echter maatregelen genomen om er weer bovenop te komen.
[verzoekster] heeft zich op 23 april 2009 tot haar huisarts gewend. Deze heeft haar op 29 juli 2009 doorverwezen naar een psychiater, waarna een hulpverleningstraject op gang is gekomen.
Daarbij zijn tal van vorderingen geboekt. Het zogeheten ViA-overleg, een overleg tussen Riagg, maatschappelijk werk, sociale zaken en hulpverleningsorganisatie Stadsring 51 en [verzoekster], waarbij doelen zijn gesteld om het leven van [verzoekster] op alle fronten weer op orde te krijgen, kon inmiddels al beëindigd worden. [verzoekster] wordt — op eigen verzoek — nog ondersteund door een budgetcoach, die achter het WSNP-verzoek van [verzoekster] staat en die verwacht dat haar ondersteuning tijdens de WSNP [verzoekster] zal helpen om het saneringstraject vol te houden.4.
3.4
Het voorgaande heeft [verzoekster] in het kader van haar beroep op art. 288 lid 3 Fw aangevoerd om aan te tonen dat haar leven een wending ten goede heeft gemaakt en dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden, onder controle heeft gekregen, zodat, ondanks het door het Hof aangenomen ontbreken van goede trouw, de schuldsaneringsregeling kan worden toegepast.
3.5
In de parlementaire geschiedenis van art. 288 lid 3 Fw is onder meer opgemerkt:
‘In het nieuwe derde lid wordt een uitzonderingsgrond opgenomen die het ontbreken van goede trouw kan ‘repareren’ en budgetbegeleiding en psychosociale hulp in het wettelijke traject integreert. Volgens dit derde lid […] kan een schuldenaar die de omstandigheden onder controle heeft gekregen die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, toch worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Dat voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar die omstandigheden onder controle heeft gekregen, zal moeten blijken uit de door de schuldenaar getroffen maatregelen. De stabiele leefsituatie die noodzakelijk is voor het welslagen van de schuldsaneringsregeling, dient door die maatregelen gegarandeerd te zijn. […] Het moet gaan om objectiveerbare maatregelen: de schuldenaar dient zich onder deskundige begeleiding van bijvoorbeeld verslavingszorg of budgetbegeleiding gesteld te hebben, die ook tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling gehandhaafd zal blijven, zo lang dat nodig is. De periode is afhankelijk van de ernst en de duur van de verslaving. In de richtlijnen van Recofa staat al een soortgelijke bepaling (par. 4 onder c en d) ter uitwerking van de huidige wet.’5.
‘[Invoering van art. 288 lid 3 Fw] betekent dat de rechter schuldenaren met psychosociale problemen toch kan toelaten tot de schuldsaneringsregeling mits hun problematiek onder controle is. Zoals ik aan het begin van mijn antwoord al aangaf, is het wetsvoorstel tijdens de behandeling in de Tweede Kamer op de genoemde punten aangepast, omdat er in de Tweede Kamer veel kritiek was. Die kritiek op het punt van de gestrengheid van een aantal toelatingseisen werd door een duidelijke meerderheid van de Tweede Kamer gedeeld. Toch is de daaruit voortgekomen aanpassing niet zo ingrijpend als zij op het eerste gezicht wellicht lijkt. De hardheidsclausule is eerst en vooral een codificatie van wat in de richtlijnen van de rechters-commissarissen in faillissementszaken — de Recofarichtlijnen — is opgenomen en in de jurisprudentie wordt toegepast. Volgens deze richtlijnen dienen verslavingsproblemen enige tijd onder controle te zijn en dient voor psychische problemen enige tijd voldoende hulp of een vangnet te zijn. Dat blijkt uit de vierde richtlijn van deze Recofarichtlijnen onder c en d.
Daarmee wordt voldaan aan de doelstelling van het wetsvoorstel om alleen de schuldenaren tot de regeling toe te laten voor wie de regeling een daadwerkelijke oplossing biedt. Begeleiding vergroot de kans op succesvolle afronding van de regeling en op een oplossing van de onderliggende psychosociale problemen, waar het natuurlijk om te doen is. Zo wordt de kans groter dat de schuldenaar na afronding van de schuldsaneringsregeling na verloop van tijd niet terugvalt in een hernieuwde schuldenproblematiek.’6.
3.6
Mulder bevindt zich dus precies in de situatie waarvoor art. 288 lid 3 Fw in de wet is opgenomen. Zoals uit het feitenrelaas hiervóór blijkt, is van verslavingsproblemen bij [verzoekster] geen sprake, is er voor haar psychische problemen voldoende hulp en een vangnet (ook naar 's Hofs vaststelling in r.o. 3.5: ‘er is inmiddels sprake van een sociaal vangnet’) en heeft [verzoekster] nog steeds (op eigen verzoek) budgetbegeleiding.
3.7
Het enige wat [verzoekster] thans nog niet kan, is werken. [verzoekster] heeft eerder in het traject, in de gesprekken met de budgetcoach, oplossingen aangedragen voor het ontbreken van werk, waarmee zij ook actief aan de slag is gegaan: in oktober 2010 heeft zij een aantal weken gewerkt. Dat bleek toen echter nog niet te gaan.7. De gemeentelijke sociale dienst heeft [verzoekster] tijdelijk ontheven van de sollicitatieplicht voor de Wet werk en bijstand omdat zij eerst weer op gewicht moet komen.8. [verzoekster] werkt daaraan: zij staat in contact met arbeidsintegratie (de Afdeling Arbeidsintegratie van de gemeente Amersfoort).9.
3.8
Het Hof heeft in r.o. 3.5 uit de ontheffing van de sollicitatieplicht afgeleid dat [verzoekster] thans nog niet in staat is om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting om zoveel mogelijk inkomen te genereren ten behoeve van de schuldeisers. Het Hof vult het criterium van art. 288 lid 3 Fw in wezen dus in met het vereiste van art. 288 lid 1 aanhef en onder c Fw (‘dat de schuldenaar […] zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven’). Die invulling op zichzelf is niet onjuist.10. Wél rechtens onjuist is dat het Hof er kennelijk van uitgaat dat wie, kort gezegd, (nog) niet arbeidsgeschikt is (althans, met betrekking tot de sollicitatieplicht voor de bijstand), niet aan zijn inspanningsverplichting van art. art. 288 lid 1 aanhef en onder c Fw kan voldoen.
Is de redenering van het Hof een andere geweest, dan heeft het Hof onvoldoende inzicht in die redenering gegeven, nu het Hof geen andere reden noemt waarom aannemelijk is dat [verzoekster] niet aan haar inspanningsverplichting zou kunnen voldoen.
3.9
Inherent aan die inspanningsverplichting is echter dat die getoetst moet worden in de omstandigheden van het geval. De hoofdregel bij schuldsaneringen is dat de schuldenaar zonder betaald werk een sollicitatieverplichting heeft. Dat uitgangspunt wordt ook gehanteerd in de Recofa-richtlijnen (artikel 3.5),11. waarvan (althans, van eerdere versies waarvan) art. 288 lid 3 Fw in wezen een codificatie vormt (zie de hiervóór aangehaalde wetsgeschiedenis) en die uitgaan van viermaal per maand solliciteren naar een fulltime functie. Zoals echter ook al blijkt uit diezelfde Recofa-richtlijnen, kan dit van een arbeidsongeschikte schuldenaar niet worden verlangd: indien en voor zover de schuldenaar op medische gronden niet in staat is arbeid te verrichten, kan de rechter-commissaris een ontheffing van die verplichting verlenen. In een geval als dat van [verzoekster] mag uiteraard van de schuldenaar verlangd worden dat zij zich tot het uiterste inspant om, kort gezegd, haar tijdelijke arbeidsongeschiktheid achter zich te laten en zodra het mogelijk is, weer te gaan solliciteren en aan het werk te gaan. Maar dat is dan de inspanningsverplichting; het enkele feit dat [verzoekster] thans nog niet tot werken in staat is, staat niet aan toepassing van de schuldsaneringsregeling in de weg.
Het feit dat [verzoekster] een ontheffing van de sociale dienst heeft van de sollicitatieplicht voor haar bijstandsuitkering, betekent weliswaar waarschijnlijk niet dat zij automatisch ook een ontheffing zou hebben in het kader van de schuldsaneringsregeling,12. maar deze omstandigheid is wel een sterke aanwijzing dat er sprake is van omstandigheden die het verlenen van laatstbedoelde ontheffing kunnen wettigen.
3.10
Aanvaarding van het standpunt van het Hof zou echter betekenen dat schuldenaren als [verzoekster] die als gevolg van psychische, psychosociale of (andere) medische redenen (tijdelijk) niet in staat zijn te werken — nooit voor toepassing van de schuldsaneringsregeling in aanmerking zouden kunnen komen. Dat is, zoals hiervoor aangegeven, onjuist.
Verzoek
[verzoekster] verzoekt uw Raad om het bestreden arrest te vernietigen, met zodanige verdere beslissing als uw Raad vermeent te behoren.
's‑Gravenhage, 24 januari 2011
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑01‑2011
§ 10 pleitaantekeningen in hoger beroep en de daaraan gehechte productie.
Productie 5, overzicht aanslaggegevens bij de brief van de Belastingdienst d.d. 25 januari 2010, p. 3.
Zie § 7 pleitaantekeningen in hoger beroep
§ 10 pleitaantekeningen in hoger beroep en de daaraan gehechte productie.
Kamerstukken II 2006/07, 29 942, nr. 24 (NVW), p. 3.
Handelingen I 22 mei 2007, p. 30-957.
Verklaring budgetcoach bij pleitaantekeningen in hoger beroep.
r.o. 3.3.
Verklaring budgetcoach bij pleitaantekeningen in hoger beroep.
Zie, bijvoorbeeld, conclusies A-G Keus vóór HR 27 februari 2009, LJN BH4164 en BG9913 onder 2.6; concl. A-G Timmerman vóór HR 21 januari 2011, LJN B07494, onder 1.3.
Enigszins anders (soepeler): A.J. Noordam, Wsnp en goede trouw, Deventer: Kluwer 2008, p. 76–81.