Ontleend aan m.n. rov. 1–3 van het bestreden arrest.
HR, 30-10-2009, nr. 09/02150
ECLI:NL:HR:2009:BJ7840
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30-10-2009
- Zaaknummer
09/02150
- Conclusie
Mr. J. Spier
- LJN
BJ7840
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ7840, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑10‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ7840
ECLI:NL:PHR:2009:BJ7840, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ7840
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑10‑2009
Inhoudsindicatie
WSNP. Beëindiging schuldsanering zonder schone lei. (81 RO).
30 oktober 2009
Eerste Kamer
09/02150
EE/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R.P.A. Pohlkamp, thans mr. A.G.M. Haase.
Verzoekster tot cassatie zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 19 januari 2006 is ten aanzien van [verzoekster] de definitieve schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
Op voordracht van de rechter-commissaris heeft de rechtbank bij vonnis van 20 maart 2009 de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoekster] beëindigd, zonder toekenning van een schone lei.
Tegen dit vonnis heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 19 mei 2009 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO, voor zover [verzoekster] in haar beroep kan worden ontvangen.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 oktober 2009.
Conclusie 10‑09‑2009
Mr. J. Spier
Partij(en)
Conclusie inzake
[Verzoekster]
1.
Bij vonnis van 20 maart 2009 heeft de Rechtbank 's‑Gravenhage de op 19 januari 2006 ten aanzien van [verzoekster] van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei beëindigd. Dit vonnis is door het Hof 's‑Gravenhage op 19 mei 2009 bekrachtigd. Hiertegen is [verzoekster] tijdig in cassatie gekomen.
2. Ontvankelijkheid
2.1
Volgens het cassatierekest had het Hof het arrest a quo nog niet verstrekt op het moment dat het cassatiemiddel werd geformuleerd. Daarom zou de advocaat van [verzoekster] zich hebben moeten behelpen met telefonische mededelingen van de griffie. Het cassatierekest geeft te kennen de geformuleerde ‘grief’ na ontvangst van het arrest nader te willen toelichten danwel aan te vullen. Dat is niet gebeurd.
2.2
Blijkens het proces-verbaal van de op 12 mei 2009 bij het Hof gehouden terechtzitting is de grosse van het arrest reeds op 20 mei 2009 naar de ‘procesadvocaat’ van [verzoekster] (mr. A.G.M. Haase) verzonden. Niet gesteld of gebleken is dat dit niet is gebeurd.
2.3.1
M.i. is [verzoekster] niet-ontvankelijk nu het beroep zich niet richt tegen de inhoud van het inmiddels wél beschikbare arrest maar tegen beweerdelijk mondelinge mededelingen van de griffie. Het ligt niet op de weg van Raad en Parket om zich te verdiepen in de vraag of de aan de griffie toegeschreven mededelingen stroken met de ten tijde van het formuleren van de (als grieven aangeduide) klachten reeds voor de inzender van het cassatieberoep beschikbare schriftelijke versie van 's Hofs arrest. Daaraan doet niet af dat zo'n onderzoek in casu wellicht niet al te tijdrovend is. De door de bezorger van het cassatieberoep gekozen weg moet m.i. worden afgesneden.
2.3.2
Ik kan het ook anders zeggen. De wet stelt cassatieberoep open tegen rechterlijke uitspraken en niet tegen mededelingen van de griffie.
2.3.3
In dit verband kan blijven rusten of Z.E.G. al dan niet de beschikking had over de schriftelijke versie van 's Hofs arrest. Een eventuele tekortkoming of niet tijdige doorgeleiding door de ‘procesadvocaat’ komt voor risico van [verzoekster].
3. Feiten1. en procesverloop
3.1
Bij vonnis van de Rechtbank 's‑Gravenhage van 19 januari 2006 is ten aanzien van [verzoekster] de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
3.2
In het eerste verslag had de bewindvoerder verzocht [verzoekster] een ontheffing te verlenen van de sollicitatieplicht teneinde (eerst) een inburgeringscursus te volgen. Dat verzoek is door de Rechtbank afgewezen omdat [verzoekster] zich, ondanks het volgen van een inburgeringscursus, diende in te spannen om betaald werk te vinden. Blijkens de uitspraak van de Rechtbank van 3 april 2008 betreffende de afwijzing van het verzoek van de rechter-commissaris om tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling2. viel [verzoekster] niet te verwijten dat zij tot die datum nog niet had gesolliciteerd aangezien zij een voorlopige verblijfsstatus had en derhalve niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt.3. [Verzoekster] werd er daarbij wél op gewezen dat zij vanaf toen naar behoren diende te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeiden uit de schuldsaneringsregeling.
3.3
Omdat [verzoekster] ook na 3 april 2008 geen enkele aantoonbare inspanning had verricht om betaald werk te vinden, heeft de Rechtbank de schuldsaneringsregeling bij vonnis van 20 maart 2009 zonder toekenning van schone lei beëindigd.
3.4
[Verzoekster] is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. In appel heeft zij betoogd dat moeilijk van haar verwacht kon worden dat zij solliciteerde, gelet op haar zwangerschap, de zorg voor haar drie jonge kinderen, het in het geheel niet beheersen van de Nederlandse taal, haar niveau van opleiding en gebrek aan werkervaring, haar lichamelijke klachten ten gevolge van twee keizersnedes en het ontbreken van een reële kans op de arbeidsmarkt als gevolg van voornoemde omstandigheden.
3.5
De bewindvoerder heeft het verweer van [verzoekster] weersproken en onder meer aangevoerd dat pas op het moment dat iemand solliciteert, blijkt of het al dan niet mogelijk is om een baan te vinden. Volgens de bewindvoerder zijn er genoeg banen — bijvoorbeeld binnen de zorg voor (bejaarde) medelanders van Marokkaanse afkomst — waarbij beheersing van de Nederlands taal niet nodig is.
3.6
Het Hof verwerpt het beroep van [verzoekster] omdat het feit dat zij zich niet tot het uiterste heeft ingespannen om de boedel te maximaliseren haar ernstig te verwijten valt, zeker nu zij door de Rechtbank uitdrukkelijk op haar sollicitatieplicht is gewezen. Het Hof overweegt daartoe dat:
- —
van personen die zich vrijwillig hebben gemeld voor toelating tot de schuldsaneringsregeling mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven;
- —
ook van schuldenaren met kinderen onder de vier jaar wordt verwacht dat zij solliciteren;
- —
het niet beheersen van de Nederlandse taal geen absoluut beletsel vormde om invulling te geven aan de sollicitatieplicht, maar geheel voor haar eigen rekening is;
- —
aangezien de sollicitatieplicht een inspanningsverplichting is en geen resultaatsverplichting, het verweer dat zij gelet op haar beperkingen en omstandigheden geen reële kans op werk had, niet opgaat.
Volgens het Hof is verlening van een schone lei daarom niet op haar plaats. Alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, waaronder de aard en ernst van de tekortkoming, ziet het Hof geen aanleiding om overeenkomstig het subsidiaire verzoek te besluiten tot een verlenging van de looptijd.
4. Inleidende opmerkingen
4.1
De WSNP heeft tot doel natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële positie zijn gekomen, de kans te bieden weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Daar staat tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling gevergd wordt. Zo rust op de schuldenaar in het tijdvak waarop de schuldsaneringsregeling van toepassing is de verplichting een ‘zo groot mogelijke en zware inspanning’ te leveren om het boedelactief te maximeren ten behoeve van schuldeisers.4. Deze inspanningsverplichting om inkomsten te verwerven kan, zoals in het onderhavige geval, concreet tot uitdrukking komen in een sollicitatieplicht.
4.2
Uit de jurisprudentie van Uw Raad over de schuldsanering blijkt dat de feitenrechters een grote beoordelingsruimte hebben ten aanzien van de vaststelling en de waardering van omstandigheden.
4.3
Met oog op de rechtseenheid heeft een werkgroep van met faillissements- en schuldsaneringszaken belaste rechters in 2005 in samenspraak met de Raad voor Rechtsbijstand te 's‑Hertogenbosch (en later ook de werkgroep Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken) de ‘Richtlijnen voor schuldsanering’ ontwikkeld. Het volgens de Richtlijnen voor schuldsanering vigerende stelsel houdt — voor zover hier van belang — in dat op een (werkloze) ‘saniet’ een sollicitatieplicht rust, ook als er kinderen onder de vier jaar tot diens gezin behoren. De rechter-commissaris kan ontheffing van de sollicitatieplicht verlenen (art. 3.5 sub b) onder meer indien en voorzover de saniet op medische gronden niet in staat is arbeid te verrichten (sub c). De arbeidsongeschiktheid moet door de saniet onderbouwd worden met medische verklaringen of medische informatie (sub f). Het volgen van een opleiding, integratiecursus of andere cursus mag niet in de weg staan aan het verrichten van of het solliciteren naar fulltime werk (sub e). Indien de saniet zijn sollicitatieplicht — ten onrechte — niet nakomt, kan de rechter na het verstrijken van het tijdvak waarin de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, weigeren de schuldenaar een schone lei te verlenen.
5. Bespreking van het middel
5.1.1
Naar de kern genomen, komen de klachten erop neer dat van [verzoekster], gelet op haar persoonlijke omstandigheden, in het geheel geen inspanningen konden worden gevergd of pogingen konden worden ondernomen om inkomsten te verwerven. Die klacht berust op een verkeerde rechtsopvatting.
5.1.2
Het Hof heeft het betoog van [verzoekster] in appèl aldus weergegeven dat zij heeft aangevoerd dat ‘een extra inkomen’‘zeer welkom’ zou zijn geweest. Klaarblijkelijk meent zij dat extra inkomsten haar ten goede moeten komen en niet de schuldeisers. Dat onderstreept eens te meer hetgeen onder 5.1.1. werd vermeld.
5.2
Te allen overvloede ga ik kort in op de klachten. Het middel klaagt ten eerste dat het Hof er ten onrechte aan voorbijgaat dat het verrichten van arbeid in dienstbetrekking terwijl de Nederlandse taal niet wordt beheerst, als ‘onverantwoordelijk’ is te kwalificeren en daarenboven ook in strijd is met de wetgeving op het gebied van de arbeidsomstandigheden, aangezien de veiligheid op de werkvloer in gevaar wordt gebracht.
5.3.1
Het miskent dat het Hof op die stelling is ingegaan met de overweging dat dit geen ‘absoluut beletsel’ was om te solliciteren. Aldus brengt het Hof onder meer tot uitdrukking dat er banen zijn waarvoor (goede) beheersing van de Nederlandse taal geen vereiste is. Bovendien oordeelt het — in cassatie niet bestreden — dat deze omstandigheid voor rekening van [verzoekster] komt. Beide oordelen kunnen de door het Hof bereikte uitkomst zelfstandig dragen.5.
5.3.2
Beheersing van de Nederlandse taal is noch voor solliciteren — waar het in casu om gaat — noch ook voor het aannemen en/of de tewerkstelling van een werknemer een harde eis. Het feit dat een (potentiële) werknemer de Nederlandse taal niet beheerst, brengt enkel mee dat de werkgever er zorg voor moet dragen dat veiligheids- en gedragsnormen op een voor de betreffende persoon begrijpelijke manier worden gecommuniceerd. Ter illustratie wijs ik op het antwoord van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op kamervragen van de leden Karabulut en Ulenbelt (beiden SP) naar aanleiding een krantenbericht vorig jaar met als kop ‘Wachten op de eerste dode’:6.
‘Doeltreffende voorlichting betekent dat de voorlichting moet zijn afgestemd op onder meer capaciteiten, taal, kennis en ervaring van de betrokken werknemers. Dit kan betekenen dat voorlichting in een vreemde taal moet worden verstrekt. (…) Als werkgevers op de juiste manier maatregelen treffen voor arbeidsrisico's die voortkomen uit taalproblemen of communicatie, dan is het niet nodig op voorhand bepaalde werkzaamheden aan te wijzen die niet verricht mogen worden. De werkgever zal op basis van de RI&E en in overleg met de werknemers bepalen welke maatregelen noodzakelijk zijn.’
5.4
Daar komt nog bij dat ik, met mijn ambtgenoot Huydecoper, zou willen aannemen dat zelfs wanneer achteraf kan worden vastgesteld dat het uitblijven van activiteiten van de schuldenaar waarschijnlijk of zelfs met zekerheid geen nadeel voor de boedel zou hebben opgeleverd, omdat het wél verrichten van de activiteiten geen voordeel voor de boedel zou hebben opgeleverd, toch de desbetreffende activiteiten van de schuldenaar verlangd mochten worden.7. Dat klemt in casu eens te meer nu [verzoekster] meerdere malen is gewezen op haar sollicitatieplicht en haar te kennen is gegeven dat zelfs het volgen van een inburgeringscursus haar daarvan niet vrijstelde.
5.5
In de tweede plaats klaagt het middel dat het Hof eraan voorbij gaat dat [verzoekster] als gevolg van de geboorte van een kind door middel van een keizersnede en het kort daarop weer zwanger zijn niet in staat was arbeid te verrichten.
5.6
Deze klacht faalt reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag, aangezien a) door [verzoekster] enkel is aangevoerd dat zij niet in staat was schoonmaakwerkzaamheden te verrichten8. en b) het Hof op deze stelling is ingegaan. Het Hof maakt in rov. 2 melding van de stelling van [verzoekster] dat zij zwanger was en dat werk (in de schoonmaakbranche) haar te zwaar viel. Die stellingen — door het Hof samengevat als ‘haar beperkingen en omstandigheden’ — worden in rov. 4 besproken en te licht bevonden.
5.7
Ten derde klaagt het middel dat de afwijzing van het verzoek tot verlenging van de schuldsaneringsregeling onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd is.
5.8
Als ik het goed begrijp dan wordt het Hof verweten niet te zijn ingegaan op de stelling dat ‘in deze zaak een groot verschil bestond tussen het doel en de uitwerking van de wettelijke regels en schuldenares niet tussen wal en schip hoort te vallen’. Aan die stelling is slot noch zin toe te kennen zodat het Hof er niet op behoefde en redelijkerwijs trouwens ook niet op kon responderen.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO, voor zover [verzoekster] in haar beroep kan worden ontvangen, wat m.i. niet het geval is.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑09‑2009
Deze uitspraak zit niet in het dossier.
Dat laatste blijkt uit Aanvangsverslag bewindvoerder WSNP ex 318 Fw, blz. 2.
TK 1992–1993, 22 969, nr. 3 blz. 5–6.
Ook in mon. Privaatrecht 2 (Buchem-Spapens Pouw) blz. 160 wordt de stelling verdedigd dat het niet of niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal (in woord en/of geschrift) de schuldenaar niet ontslaat van de inspanningsverplichting.
Aanhangsel Handelingen II 2007–2008, nr. 3224.
A-G Huydecoper voor HR 28 maart 2008, RvdW 2008, 366 sub 6–7.
Zie aanvullend beroepschrift blz. 3.