NJ 2008/607 m.nt. J. Legemaate; BJ 2008/58 m.nt. W. Dijkers.
HR, 21-06-2013, nr. 13/01606
ECLI:NL:HR:2013:CA3936
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-06-2013
- Zaaknummer
13/01606
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
CA3936
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Gezondheidsrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA3936, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑06‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA3936
ECLI:NL:PHR:2013:CA3936, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA3936
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑03‑2013
- Wetingang
art. 5 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 20 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 21 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 27 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; art. 29 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
- Vindplaatsen
JVggz 2013/37 met annotatie van W. Dijkers
PFR-Updates.nl 2013-0116
Uitspraak 21‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Bopz. Verzoek om machtiging tot voortzetting inbewaringstelling op de voet van art. 27 Wet Bopz. Geneeskundige verklaring; begrip niet bij de behandeling betrokken psychiater.
21 juni 2013
Eerste Kamer
13/01606
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE LIMBURG,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/03/178619/BZ RK 13-93 van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 februari 2013.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Bij beschikking van de burgemeester van Sittard-Geleen van 17 februari 2013 is ten aanzien van betrokkene een last tot inbewaringstelling gegeven als bedoeld in art. 20 Wet Bopz. Betrokkene is op grond van die last opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
(ii) Op 18 februari 2013 heeft de officier van justitie onder overlegging van een geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 21 Wet Bopz de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van de inbewaringstelling. De geneeskundige verklaring, gedateerd 17 februari 2013, was opgesteld en ondertekend door de psychiater [psychiater 1].
(iii) Bij de mondelinge behandeling van de zaak op 21 februari 2013 heeft de raadsman van betrokkene het verweer gevoerd dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke vereisten voldoet omdat het onderzoek niet is verricht door een onafhankelijk psychiater.
Naar aanleiding van dit verweer heeft de rechtbank inlichtingen verzocht aan de psychiater [psychiater 1].
(iv) Bij brief van 22 februari 2013 heeft deze psychiater de rechtbank het volgende medegedeeld:
"Op verzoek van de rechtbank verklaar ik dat ik sinds 5 december 2012 niet meer behandelend psychiater ben van [betrokkene]. (...) Wel heb ik eerder een geneeskundige verklaring geschreven voor een Rechterlijke Machtiging. Daarnaast heb ik betrokkene éénmaal gesproken tijdens een vervanging van collega (...), nu enkele maanden geleden, tijdens een klinische opname. (...)."
(v) Bij beschikking van 22 februari 2013 heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend. De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"Weliswaar heeft de advocaat vraagtekens geplaatst bij de onafhankelijkheid van de psychiater (...). De rechtbank acht deze door de advocaat geuite twijfels door het schrijven van [de psychiater] [psychiater 1] van 22 februari 2013 genoegzaam weerlegd. Anders dan betrokkene meent is niet gebleken dat de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt als niet-onafhankelijk zou moeten worden beschouwd."
3.2.1 Het middel klaagt in de kern dat de rechtbank heeft miskend dat voor het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling een geneeskundige verklaring is vereist van een onafhankelijk psychiater. Volgens het middel heeft de rechtbank gebruik gemaakt van een verklaring van een psychiater die als behandelend psychiater dient te worden aangemerkt nu hij naar eigen zeggen tot 5 december 2012 de behandelend psychiater was van betrokkene.
3.2.2 Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 16 oktober 2009 (LJN BK0342, NJ 2009/518) geoordeeld dat in het algemeen moet worden aangenomen dat ten minste een jaar moet zijn verstreken tussen het moment waarop de psychiater voor het laatst behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, en het moment waarop die psychiater zijn onderzoek verricht ten behoeve van een op grond van de Wet Bopz vereiste geneeskundige verklaring, om die psychiater te kunnen aanmerken als "niet bij de behandeling betrokken" als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz. Die beschikking betrof weliswaar een machtiging tot voortgezet verblijf, maar niet valt in te zien waarom op dit punt anders zou moeten worden geoordeeld in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling. Ook in het kader van laatstbedoelde machtiging strekt het vereiste dat het onderzoek moet zijn verricht door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was, immers ertoe de waarborgen rond de voortzetting van de gedwongen opname te versterken door het eisen van een onafhankelijk oordeel ter advisering van de rechter.
De rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat de omstandigheid dat de psychiater [psychiater 1] tot 5 december 2012 de behandelend psychiater was van betrokkene, niet eraan in de weg stond om hem op 17 februari 2013 als "niet bij de behandeling betrokken" psychiater aan te merken. In het licht van vorenstaande vuistregel met betrekking tot het begrip niet bij de behandeling betrokken psychiater is dit oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Het middel slaagt dus.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg van 22 februari 2013;
verwijst de zaak naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 21 juni 2013.
Conclusie 23‑04‑2013
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
13/01606
Mr. F.F. Langemeijer
- 23.
april 2013
Conclusie inzake:
[betrokkene]
tegen
Officier van Justitie Limburg
Deze Bopz-zaak betreft een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling. Voldoet het psychiatrisch onderzoek aan het vereiste van een objectief medisch onderzoek?
1. De feiten en het procesverloop
1.1.
Op 17 februari 2013 heeft de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen op de voet van art. 20 Wet Bopz last gegeven tot inbewaringstelling van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene). Betrokkene is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Op 18 februari 2013 heeft de officier van justitie aan de rechtbank Limburg verzocht een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling te verlenen (art. 27 Wet Bopz). Bij het verzoekschrift was een geneeskundige verklaring d.d. 17 februari 2013 gevoegd, opgesteld en ondertekend door de psychiater [psychiater 1].
1.2.
De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 21 februari 2013. Zij heeft betrokkene en zijn advocaat alsmede de (behandelend) psychiater [psychiater 2] gehoord. Op 22 februari 2013 heeft de rechtbank een aanvullende schriftelijke verklaring van psychiater [psychiater 1] ontvangen alsmede een reactie daarop van de advocaat namens betrokkene. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de gevraagde machtiging verleend.
1.3.
Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
2. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1.
Ingevolge art. 29 lid 5 Wet Bopz staat tegen de beschikking op een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling geen gewoon rechtsmiddel open.
2.2.
Naar vaste rechtspraak kan een rechtsmiddelenverbod worden doorbroken indien in cassatie erover wordt geklaagd dat de rechter in de vorige instantie het desbetreffende artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, ten onrechte heeft toegepast (dan wel buiten het toepassingsgebied van het artikel is getreden) of met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast. Voor een doorbreking van een rechtsmiddelenverbod op de grond dat essentiële vormen zijn verzuimd, is nodig dat aan de klacht ten grondslag ligt dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken, zoals bij veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor.
2.3.
In HR 26 september 2008 (LJN: BD4375)1. heeft de Hoge Raad een uitbreiding gegeven aan de genoemde doorbrekingsgronden. In die zaak werd geklaagd dat de rechtbank ten onrechte een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling had verleend zonder te beschikken over een geneeskundige verklaring, opgesteld door een psychiater die betrokkene daartoe persoonlijk heeft onderzocht. Onder verwijzing naar HR 21 februari 2003 (LJN: AF3450)2., overwoog de Hoge Raad dat het cassatiemiddel klaagde over het niet in acht nemen van een essentiële waarborg voor het grondrecht op vrijheid, in die zin dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald. Volgens de Hoge Raad leverde die klacht een grond op voor doorbreking van het rechtsmiddelenverbod in art. 29 lid 5 Wet Bopz. Tegen deze achtergrond is het huidige cassatieberoep ontvankelijk te achten.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1.
Het middel houdt de klacht in dat bij de beslissing over de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling geen onafhankelijke (d.w.z. niet bij de behandeling betrokken) psychiater is geraadpleegd. Dat is volgens de klacht in strijd met art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM; die bepaling veronderstelt een objectief medisch onderzoek door een psychiater. Indien de rechtbank ervan is uitgegaan dat de psychiater [psychiater 1] op 17 februari 2013 kon worden aangemerkt als niet bij de behandeling betrokken, hoewel hij naar eigen zeggen tot 5 december 2012 nog behandelend psychiater van betrokkene was, geeft de beslissing blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het begrip 'behandelend psychiater'. Subsidiair is onbegrijpelijk op welke grond de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat de psychiater niet bij de behandeling betrokken was.
3.2.
Het EHRM stelt eisen aan het geneeskundig onderzoek dat voorafgaat aan de vrijheidsbeneming. In het Winterwerp-arrest3. werd objective medical expertise geëist. In het Varbanov-arrest4. heeft het EHRM daaraan toegevoegd dat voor een vrijheidsbeneming op grond van art. 5 lid 1 onder e EVRM is vereist dat een objectief onderzoek door een specialist (medical expert) voorafgaat aan de vaststelling van een stoornis van de geestesvermogens. Hierbij is een uitzondering gemaakt voor het optreden in crisissituaties (emergencies), in welk geval het nodige onderzoek zo nodig achteraf kan plaatsvinden, en voor gevallen waarin de betrokkene niet wil meewerken aan het psychiatrisch onderzoek. In die gevallen kan gebruik worden gemaakt van gegevens uit het dossier. In sommige gevallen mag consultatie van een psychiater na de vrijheidsbeneming plaatsvinden, maar dat moet dan gebeuren "immediately after the arrest".
3.3.
In de hiervoor genoemde beschikking van 26 september 2008 heeft de Hoge Raad onder meer overwogen:
"(...) De leden 1 en 2 van art. 21 laten de mogelijkheid open dat de burgemeester een inbewaringstelling gelast op basis van een schriftelijke verklaring van een arts die geen psychiater is, en wel indien het niet mogelijk is dat een psychiater de verklaring verstrekt. Met inachtneming van de rechtspraak van het EHRM met betrekking tot vrijheidsontneming van als geestesziek aangemerkte personen (art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de door dat hof gestelde eis van 'objective medical expertise' aldus moet worden verstaan dat die - behoudens in noodsituaties - een persoonlijk voorafgaand onderzoek van de betrokkene door een specialist, dat wil zeggen een psychiater als bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder j, Wet Bopz, veronderstelt. In een geval waarin de inbewaringstelling gelast is op basis van een schriftelijke verklaring van een arts die geen psychiater is, brengt de bepaling van art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM dan ook mee dat de rechter, onverminderd het bepaalde in art. 29 lid 2 Wet Bopz, een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling slechts mag verlenen na te hebben kennisgenomen van een schriftelijke - dan wel ter zitting mondeling afgelegde en in het proces-verbaal van de zitting te vermelden - verklaring van een niet behandelend psychiater die persoonlijk de betrokkene na diens inbewaringstelling heeft onderzocht (...)" (rov. 4.3)
3.4.
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank, naar aanleiding van het verweer, aan psychiater [psychiater 1] inlichtingen verzocht. Deze psychiater schreef in zijn brief van 22 februari 2013:
"Op verzoek van de rechtbank verklaar ik dat ik sinds 5 december 2012 niet meer behandelend psychiater ben van [betrokkene].
Zijn ambulante psychiater is sindsdien [psychiater 3], zijn klinische psychiater is [psychiater 2]. Wel heb ik eerder een geneeskundige verklaring geschreven voor een Rechterlijke Machtiging. Daarnaast heb ik betrokkene éénmaal gesproken tijdens een vervanging van collega [psychiater 2], nu enkele maanden geleden, tijdens een klinische opname.
Dat gesprek ging over zijn ontslagwens en over zijn verzoek om verlof/uitgang. (...)"
3.5.
In een uitspraak van 16 oktober 20095. werd omtrent de aan het psychiatrisch onderzoek te stellen eisen overwogen:
"(...) Bij de beantwoording van de vraag of een psychiater die ten tijde van het onderzoek niet bij de behandeling betrokken is, maar zulks in het verleden wel is geweest, als onafhankelijk kan worden aangemerkt, is niet alleen van belang het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie, maar ook de duur en de intensiteit van de behandelrelatie. Het is aan de feitenrechter voorbehouden aan de hand van de omstandigheden van het geval telkens het onderlinge gewicht van deze factoren te bepalen. Echter, gelet op het belang van het onderhavige voorschrift en ter wille van de in zaken als deze geboden duidelijkheid zal in het algemeen moeten worden aangenomen dat, indien ten tijde van het ten behoeve van de verklaring verrichte onderzoek nog geen jaar was verlopen sinds de psychiater die het onderzoek heeft verricht voor het laatst behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, deze psychiater niet kan gelden als "niet bij de behandeling betrokken" als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz."
3.6.
Tussen 5 december 2012 - de dag waarop de behandelrelatie kennelijk geëindigd is - en de dag waarop de geneeskundige verklaring is opgesteld - 17 februari 2013 - is minder dan een jaar gelegen. Als vuistregel geldt dat ten minste een jaar verstreken dient te zijn sinds het laatste behandelcontact. Tegen die achtergrond geeft het bestreden oordeel hetzij blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het begrip 'niet bij de behandeling betrokken psychiater', hetzij is het ontoereikend gemotiveerd. Weliswaar had de uitspraak van 16 oktober 2009 betrekking op het psychiatrisch onderzoek dat voorafgaat aan een machtiging tot voortgezet verblijf, maar m.i. valt niet in te zien waarom bij de beslissing over een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van een inbewaringstelling niet dezelfde vuistregel zou kunnen worden aangehouden. Het mag duidelijk zijn dat voorafgaand aan de last tot inbewaringstelling (die ook buiten de gewone werktijd kan worden gegeven) niet steeds een psychiater beschikbaar kan zijn die aan de gestelde eisen van onafhankelijkheid ten opzichte van de behandelaars voldoet. Echter, vóór het tijdstip waarop de rechtbank het verzoek om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling behandelt, doorgaans op een werkdag overdag, moet dat in de regel te organiseren zijn. In de bestreden beschikking wordt door de rechtbank slechts opgemerkt dat door het schrijven van psychiater [psychiater 1] de twijfels van de advocaat, dat de psychiater niet onafhankelijk zou zijn, voldoende zijn weerlegd. Dat oordeel is zonder nadere motivering, welke ontbreekt, voor de lezer niet begrijpelijk. De rechtbank is met name niet ingegaan op de mededeling in de brief van de psychiater dat hij sinds 5 december 2012 'niet meer behandelend psychiater' was. De slotsom is dat het middel slaagt.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2013
NJ 2003/484 m.nt. JdB; BJ 2003, 20 m.nt. W. Dijkers.
EHRM 24 oktober 1979 (LJN: AC6700) NJ 1980, 114 m.nt. E.A. Alkema.
EHRM 5 oktober 2000 (LJN: AS7846) BJ 2001, 36 m.nt. W. Dijkers.
HR 16 oktober 2009 (LJN: BK0342) BJ 2009, 47 m.nt. W. Dijkers. Zie ook HR 8 mei 1998 (LJN: ZC2642) NJ 1998, 796.
Beroepschrift 26‑03‑2013
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[verzoeker], wonende te [woonplaats], te dezer zake te 's‑Gravenhage woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoeker als zodanig wordt aangewezen om voor hem in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoeker ondertekent en indient en daartoe door verzoeker bepaaldelijk is gemachtigd;
- 1)
Bij beschikking van 22 februari 2013 onder zaaknummer C/03/178619/BZ RK 13-93 heeft de arrondissementsrechtbank te Limburg een voortzetting van de inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis verleend om hem te doen opnemen en te doen verblijven. Die beschikking met het verzoek van de Officier van Justitie van 18 februari 2013, de beschikking van de Burgemeester van 17 februari 2013, de geneeskundige verklaring van 17 februari 2013, proces-verbaal van de zitting van 21 februari 2013, politiemutaties, aanvullende brief van 22 februari 2013 met verklaring psychiater [psychiater 1], reactie van verzoeksters advocaat dr. mr. H.C. Ingelse legt verzoeker hierbij over.
- 2)
Verzoeker kan zich met de onderhavige beschikking niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de arrondissementsrechtbank te Limburg ten aanzien van de voortzetting inbewaringstelling heeft overwogen, als in de beschikking staat vermeld en heeft beslist als in de beschikking staat omschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende reden.
I
Naar uit de bestreden beschikking blijkt heeft de Rechtbank de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verleend waarbij gebruik gemaakt is van een op 17 februari 2013 ondertekende en met redenen omkleden geneeskundige verklaring van de psychiater drs. [psychiater 1]. Zoals uit het proces-verbaal van de zitting van 21 februari 2013 blijkt heeft de advocaat uitdrukkelijk het volgende aangevoerd:
‘…Ik wil het volgend opmerken:
1.
De geneeskundige verklaring voldoet niet aan de wettelijke vereisten.
Drs. [psychiater 1] heeft deze opgesteld, maar aangezien deze betrokken is geweest bij eerdere zaken is hij mijn inziens geen onafhankelijk psychiater. Betrokkene heeft mij laten weten dat hij bij de vorige opname, een paar maanden geleden, met drs. [psychiater 1] heeft gesproken,…’.
Naar aanleiding van dit verweer heeft de Rechtbank de zaak aangehouden tot uiterlijk de volgende dag met het verzoek aan drs. [psychiater 1] schriftelijk te reageren op de vraag over zijn onafhankelijkheid in deze. Bij de stukken bevindt zich een brief van de psychiater [psychiater 1] van 22 februari 2013 waarin hij schrijft:
‘…Op verzoek van de Rechtbank verklaar ik dat ik sinds 5 december 2012 niet meer behandeld psychiater ben van dhr [verzoeker].
Zijn ambulante psychiater is sindsdien dr. [psychiater 3], zijn klinische psychiater is dr. [psychiater 2].
Wel heb ik eerder een geneeskundige verklaring geschreven voor een Rechterlijke Machtiging.
Daarnaast heb ik betrokkene eenmaal gesproken tijdens een vervanging van collega [psychiater 2], nu enkele maanden geleden, tijdens een klinische opname.
Dat gesprek ging over zijn ontslagwens en over zijn verzoek verlof/uitgang.
Ik laat aan de rechtbank de juridische waardering over van dit contact: ben ik daardoor betrokken bij de behandeling, c.q. geen onafhankelijk psychiater?…’.
Naar aanleiding van deze brief heeft de advocaat van verzoeker gereageerd zonder daartoe door de Rechtbank te zijn uitgenodigd, en aangevoerd:
‘…Psychiater [psychiater 1] verklaart sinds 5 december 2012 niet meer behandeld psychiater te zijn. Dat impliceert dat hij dat tot 5 december 2012 wel was en dus — ten minste — bij de behandeling betrokken was. Dat strookt ook met de verklaring daarover van cliënt. Bovendien was de heer [psychiater 1], zo heb ik van cliënt begrepen, de behandeld psychiater op Unit 2 van Orbis GGZ, alwaar cliënt vanaf ongeveer een half jaar geleden met tussenpozen vrijwillig was opgenomen.
Uit hetgeen de heer [psychiater 1] vervolgens in zijn verklaring naar voren brengt volgt dat hij kennelijk ook ná 5 december 2012 op één of andere wijze bij de behandeling betrokken is geweest.
De overweging dat de heer [psychiater 1] op het moment van het opmaken van de geneeskundige verklaring nu eenmaal weekenddienst had rechtvaardigt niet dat de geneeskundige verklaring dan wel orde is. Subsidiair had dan ten minste — een wel onafhankelijk psychiater binnen zes uur nadien betrokken moet worden voor de opstelling van een geneeskundige verklaring. Dat is niet gebeurd…’.
Het is onbegrijpelijk dat de Rechtbank vervolgens overweegt:
‘…De Rechtbank acht deze door de advocaat geuite twijfels door het schrijven drs. [psychiater 1] van 22 februari 2013 genoegzaam weerlegd. Anders dan betrokkene meent is niet gebleken dat de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt als niet-onafhankelijk zou moeten worden beschouwd…’.
Het gaat hier om een vrijheidsberoving en daarbij is noodzakelijk dat aan de essentiële voorwaarden , waaraan een dergelijke vrijheidsberoving moet voldoen, wordt voldaan. De Rechtbank heeft in deze zaak — mede gelet op de beslissing van het EHRM in de zaak Varbanov, 5 oktober 2000, BJ 2001, 36 m.nt. Dijkers — gebruik gemaakt van een geneeskundige verklaring van een psychiater die nog als behandeld psychiater dient te gelden en is daarmede voorbij gegaan aan een essentiële voorwaarde voor de beslissing tot een vrijheidsberoving als in casu.
Een en ander is naar de mening van verzoeker reden om het wettelijk rechtsmiddelenverbod als vermeld in artikel 29 lid 5 Wet Bopz te doorbreken.
Artikel 21 lid 1 van de Wet Bopz geeft aan dat de Burgemeester een inbewaringstelling gelast niet dan nadat een, bij voorkeur niet-behandeld psychiater of, zo dat niet mogelijk is, een, bij voorkeur niet — behandeld arts, niet psychiater zijnde, een schriftelijke verklaring heeft verstrekt waaruit met inachtneming van het bepaalde in tweede en derde lid, blijkt dat het geval als bedoeld in artikel 20, tweede lid, zich voordoet.
In dit geval is er een geneeskundige verklaring overgelegd van een psychiater die tot 5 december 2012 nog behandeld psychiater was en ook daarna naar uit zijn brief lijkt te moeten worden geconcludeerd betrokkenheid bij de behandeling heeft gehad.
Het gaat hier om het in acht nemen van een essentiële waarborg voor het grondrecht op vrijheid in die zin dat niemand van zijn vrijheid mag worden beroofd buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald. Vergelijk HR 21 februari 2003, nr. R03/002, BJ 2003/20 noot Dijkers.
Zoals uw Hoge Raad heeft geoordeeld in de beslissing van 26 september 2008, nr 08/0187, BJ 2008 no.58 moet met inachtneming van de rechtspraak van het EHRM met betrekking tot vrijheidsontneming van als geestesziek aangemerkte personen gelet op artikel 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM de door het Hof gestelde eis van ‘objective medical expertise’ aldus worden verstaan dat die — behoudens in noodsituaties — een persoonlijk voorafgaand onderzoek van de betrokkene door een specialist, dat wil zeggen een psychiater als bedoeld in artikel 1 lid 1, aanhef en onder j, Wet Bopz veronderstelt.
Zoals uw Hoge Raad overwoog:
‘…In een geval waarin de inbewaringstelling gelast is op basis van een schriftelijke verklaring van een arts die geen psychiater is, brengt de bepaling van art.5 lid 1, aanhef en onder e , EVRM dan ook mee dat de rechter, onverminderd het bepaalde in art.29 lid 2 Wet Bopz, een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling slechts mag verlenen na te hebben kennis genomen van een schriftelijke — dan wel ter zitting mondeling afgelegde en in het proces-verbaal van de zitting te vermelden — verklaring van een niet behandelend psychiater die persoonlijk de betrokkene na diens inbewaringstelling heeft onderzocht..’
In casu is de inbewaringstelling gelast op basis van een schriftelijke verklaring van weliswaar een psychiater, maar wel een psychiater die in ieder geval tot voor kort nog behandeld psychiater was en die dus niet als onafhankelijk psychiater een ‘objective medical expertise’ kan verstrekken.
Voor zover de Rechtbank er van uitgegaan is — de beslissing maakt dat niet duidelijk — dat het feit dat de psychiater tot 5 december 2012 behandelend psychiater was betekent dat hij op 17 februari 2013 niet meer als behandelend arts kan worden aangemerkt, is dat een onjuiste opvatting van het begrip ‘behandelend psychiater’.
Uw Hoge Raad overwoog op 16 oktober 2009 nr. 09/03149 BJ2009 nr. 47 noot Dijkers:
‘… Bij de beantwoording van de vraag of een psychiater die ten tijde van het onderzoek niet bij de behandeling betrokken is, maar zulks in het verleden wel is geweest, als onafhankelijk kan worden aangemerkt, is niet alleen van belang het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie, maar ook de duur en de intensiteit van de behandelrelatie. Het is aan de feitenrechter voorbehouden aan de hand van de omstandigheden van het geval telkens het onderlinge gewicht van deze factoren te bepalen. Echter, gelet op het belang van het onderhavige voorschrift en ter wille van de in zaken als deze geboden duidelijkheid zal in het algemeen moeten worden aangenomen dat, indien ten tijde van het ten behoeve van de verklaring verrichte onderzoek nog geen jaar was verlopen sinds de psychiater die het onderzoek heeft verricht voor het laatst behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, deze psychiater niet kan gelden als ‘niet bij de behandeling betrokken’als bedoeld in art.5 lid 1 Wet Bopz..’
Ter zitting is gehoord de psychiater drs. [psychiater 2], de klinisch psychiater van verzoeker, die volgens de psychiater [psychiater 1] vanaf 5 december 2012 de behandeld klinisch psychiater van verzoeker is. Hij is dus behandelend arts en voldoet dus niet aan het criterium ‘objective medical expertise ‘, hij is geen onafhankelijk psychiater.1.
Dat betekent dat bij de inbewaringstelling en de voortzetting van de inbewaringstelling geen onafhankelijk psychiater betrokken is geweest. Dat is naar de mening van verzoeker in strijd met artikel 5 lid 1 aanhef en onder e EVRM.
Het is onjuist, althans onbegrijpelijk dat de Rechtbank heeft overwogen dat niet gebleken is dat de psychiater die de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt als niet — onafhankelijk zou moeten worden beschouwd. Gelet op de aanwezige gegevens heeft de rechtbank in ieder geval niet inzichtelijk gemaakt waarom zij de betreffende psychiater als onafhankelijk psychiater beschouwt.
Dat verzoeker kopie van de toevoeging 3HQ7285 d.d. 5 maart 2012 hierbij overlegt ;
Weshalve
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de arrondissementsrechtbank te Limburg , zittingsplaats Maastricht, van 22 februari 2013 met zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren, kosten rechtens .
's‑Gravenhage, 26 maart 2013
mr. G.E.M. Later
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑03‑2013
Zie ook noot W.Dijkers bij HR 21 februari 2003 BJ 2003 no. 20.