Zie (onder meer) EHRM 12 februari 1985, 9024/80, NJ 1986/685 (Colloza/Italië) en EHRM 14 februari 2017, 30749/12 (Hokkeling/Nederland).
HR, 29-10-2019, nr. 18/02538
ECLI:NL:HR:2019:1642
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-10-2019
- Zaaknummer
18/02538
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1642, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑10‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2018:1578, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1095
ECLI:NL:PHR:2019:1095, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑09‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1642
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Aanwezigheidsrecht, art. 6 EVRM. Aanhoudingsverzoek van raadsvrouw die niet weet waarom verdachte er niet is, maar verdachte de dag voor de zitting telefonisch heeft gesproken, waarbij verdachte zou hebben aangegeven graag aanwezig te willen zijn. Afwijzing van het verzoek omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn die rechtvaardigen dat verdachte om andere redenen dan zijn eigen beslissing niet aanwezig is geweest. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/02538
Datum 29 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2018, nummer 23/001809-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.P.M. Kocken, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2019.
Conclusie 10‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Aanwezigheidsrecht, art. 6 EVRM. Aanhoudingsverzoek van raadsvrouw die niet weet waarom verdachte er niet is, maar verdachte de dag voor de zitting telefonisch heeft gesproken, waarbij verdachte zou hebben aangegeven graag aanwezig te willen zijn. Afwijzing van het verzoek omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn die rechtvaardigen dat verdachte om andere redenen dan zijn eigen beslissing niet aanwezig is geweest. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 18/02538 Zitting: 10 september 2019 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. De verdachte is bij arrest van 3 mei 2018 door het hof Amsterdam wegens 1. “diefstal” en 2. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.P.M. Kocken, advocaat te Haarlem, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de motivering van de afwijzing door het hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
4. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep vermeldt dat de verdachte aldaar niet is verschenen, dat de raadsvrouw van de verdachte wel is verschenen en dat zij verklaart dat zij uitdrukkelijk is gemachtigd de verdachte te verdedigen. Het proces-verbaal houdt voorts – voor zover van belang - in:
“ “De raadsvrouw verzoekt aanhouding van de zaak en voert het volgende aan:
“ Gisteren heb ik mijn cliënt telefonisch gesproken en heeft hij aangegeven dat hij graag bij deze zitting in hoger beroep aanwezig wil zijn. Ik had om 10:30 uur met mijn cliënt afgesproken. Ik weet niet waarom hij er nu niet is. In eerste aanleg is mijn cliënt bij verstek veroordeeld, ik was toen niet zijn raadsvrouw.
“ (…)
“ Het hof onderbreekt bij monde van de voorzitter de behandeling ter terechtzitting voor beraad.
“ Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter namens het hof mede:
“ Het verzoek tot aanhouding wordt afgewezen, omdat er onvoldoende aanknopingspunten zijn die rechtvaardigen dat de verdachte om andere redenen dan zijn eigen beslissing niet aanwezig is.”
5. Het aanwezigheidsrecht van de verdachte is van grote betekenis, maar houdt geen absoluut recht in. De verdachte kan afstand doen van het aanwezigheidsrecht. Op grond van rechtspraak van het EHRM kan afstand van het aanwezigheidsrecht uitsluitend worden aangenomen indien daarvan unequivocal (ondubbelzinnig) blijkt.1.De verdachte kan stilzwijgend van zijn aanwezigheidsrecht afzien.2.In de gevallen waarin een verdachte op de hoogte is van de zitting en zonder opgave van reden wegblijft, terwijl zijn raadsman wel ter terechtzitting verschijnt, kan in de regel worden volstaan met een summiere motivering van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek.3.
6. Op een verzoek tot aanhouding om ter terechtzitting aanwezig te kunnen zijn, dient gemotiveerd te worden beslist. Daarbij gaat het om twee aspecten: de (aannemelijkheid van) feiten die ten grondslag worden gelegd aan het verzoek en een afweging van belangen.4.Die afweging betreft alle daarvoor in aanmerking komende belangen, waaronder het aanwezigheidsrecht van de verdachte, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging
7. Het hof heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen en daartoe overwogen dat “er onvoldoende aanknopingspunten zijn die rechtvaardigen dat de verdachte om andere redenen dan zijn eigen beslissing niet aanwezig is.” Zonder context is de motivering van de afwijzing van het verzoek minst genomen weinig zeggend. Immers ook als er goede redenen bestaan voor de aanhouding is het geenszins uitgesloten dat sprake is van een eigen beslissing om niet aanwezig te zijn.
8. De mededeling van de raadsvrouw dat verdachte haar de vorige dag te kennen heeft gegeven dat hij graag bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig wilde zijn, behelst geen reden voor de afwezigheid van de verdachte. De raadsvrouw deelt zelfs met zoveel woorden mee dat zij niet weet wat de reden voor afwezigheid van de verdachte is ondanks de met hem gemaakte afspraak om half 11 aanwezig te zijn. Verdachte was gedagvaard te verschijnen ter zitting van het hof tegen 10.45 uur. Het ontbreken van de opgave van feiten en omstandigheden waarop het verzoek tot aanhouding steunt kan een zelfstandige grond opleveren voor de afwijzing van het verzoek tot aanhouding.5.
9. Het hof noemt het ontbreken van feiten en omstandigheden als grondslag voor het verzoek tot aanhouding niet met zoveel woorden. Ik geef in overweging de door het hof wel vermelde reden voor afwijzing van het aanhoudingsverzoek te lezen in de context van het niet nader gemotiveerde verzoek. Aldus ligt in het oordeel van het hof besloten dat door of namens de verdachte niet is vermeld waarop het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak steunt, waardoor een geldige reden van verhindering van de verdachte om ter terechtzitting aanwezig te zijn niet aannemelijk is geworden en dat de verdachte stilzwijgend, doch ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Het hof was bij die stand van zaken niet tot een belangenafweging gehouden.6.
10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
11. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑09‑2019
Zie verder de conclusie van mijn ambtgenoot Aben (ECLI:NL:PHR:2019:527) vóór HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1142. In laatst genoemd arrest heeft de Hoge Raad de algemene regels uit HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934 aangevuld voor het hier niet aan de orde zijnde geval dat een raadsman op de terechtzitting aangeeft dat hij niet weet waarom de verdachte niet is verschenen terwijl de raadsman het mogelijk acht dat de verdachte geen weet heeft van de zitting.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge (ECLI:NL:PHR:2013:BZ2231) voorafgaand aan HR 5 maart 2013, ECLI:NL:HR 2013:BZ2231, waarin hij (onder meer) deze situaties bespreekt. Zie voorts de conclusie van mijn ambtgenoot Bleichrodt (ECLI:NL:PHR:2018:271) vóór HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1163 (81 RO).
Zie HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934 en mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2018:1465) vóór HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:131.
ECLI:NL:PHR:2019:206, onder 10 vóór HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:669.
HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:131.