Hof Amsterdam, 03-05-2018, nr. 23-001809-17
ECLI:NL:GHAMS:2018:1578
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
03-05-2018
- Zaaknummer
23-001809-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2018:1578, Uitspraak, Hof Amsterdam, 03‑05‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1642, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 03‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Veroordeeld wegens winkeldiefstal en het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en amfetamine tot een gevangenisstraf van 6 weken. Straf conform LOVS.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001809-17
datum uitspraak: 3 mei 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer
15-026482-16 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 11 januari 2016 in de gemeente Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in of uit een winkel gelegen aan het Leonardo da Vinciplein aldaar heeft weggenomen tien, althans een of meer, pak(ken) koffie, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2:hij op of omstreeks 11 januari 2016 in de gemeente Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 1,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of (ongeveer) 10,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op 11 januari 2016 in de gemeente Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkel gelegen aan het Leonardo da Vinciplein heeft weggenomen tien pakken koffie toebehorende aan de [bedrijf];
2:hij op 11 januari 2016 in de gemeente Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,7 gram van een materiaal bevattende MDMA en 10,7 gram van een materiaal bevattende amfetamine.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
Het hof zal op de voet van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, nu de verdachte de feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
Ten aanzien van feiten 1 en 2 bewezen verklaarde:
1. Een proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte met nummer PL1100-2016008436-9 van 11 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [ongenummerd].
Ten aanzien van feit 1 bewezen verklaarde:
2. Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1100-2016008436-1 van 11 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en
[verbalisant 3] [ongenummerd].
3. Een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal van 11 januari 2016 van [naam] namens de onderneming [bedrijf], gevestigd aan [adres 2], gevoegd bij voorgenoemd proces-verbaal aangifte [ongenummerd].
4. Een geschrift, te weten een kassabon, bonnummer 2293, gedagtekend 2016, gevoegd bij voorgenoemd aangifte formulierwinkeldiefstal [ongenummerd].
Ten aanzien van feit 2 bewezen verklaarde:
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2016008436-5 van 11 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [ongenummerd].
6. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1100-2016008498-2 [ongenummerd].
7. Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1100-2016008498-4 [ongenummerd].
8. Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen met nummer PL1100-2016008498-5 van 21 januari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] [ongenummerd].
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf extra zwaar wordt getroffen, omdat hij zijn uitkering kwijtraakt en zijn huurwoning mogelijk ook en dit hem verder in de problemen zal brengen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten die schade en hinder toebrengen aan de gedupeerden. In het nadeel van de verdachte houdt het hof er rekening mee dat hij, zoals blijkt uit een zijn betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 april 2018, reeds eerder onherroepelijk veroordeeld is ter zake van een winkeldiefstal.
Voors heeft de verdachte zich schuldig gemaakt een het opzettelijk aanwezig hebben van 1,7 gram MDMA en 10,7 gram amfetamine. Dit zijn voor de gezondheid van personen die deze gebruiken zeer schadelijke stoffen. Daarnaast heeft het drugsgebruik een negatieve uitwerking op de samenleving, omdat daarmee veelal vermogenscriminaliteit gepaard gaat teneinde in de behoefte aan verdovende middelen te kunnen voorzien.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit is het hof van oordeel dat gezien voornoemde justitiële documentatie een enkele taakstraf dan wel een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke straf niet meer aan de orde kan zijn, gelet op het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is het hof van oordeel dat in dit geval een voorwaardelijke straf, al dan niet in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf, gelet op de voornoemde justitiële documentatie, geen recht doet aan de ernst van deze feiten.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het hof ziet in het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, geen aanleiding hiervan in het voordeel van de verdachte af te wijken en acht, alles afwegende, een door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 6 weken passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. M.M. van der Nat, in tegenwoordigheid van A.D. Renshof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2018.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.