Einde inhoudsopgave
RvdW 2009, 246
HR, 30-01-2009, nr. C05/162HR
HR 30-01-2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4906
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30 januari 2009
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel
- Zaaknummer
C05/162HR
- Conclusie
A-G Verkade
- LJN
BG4906
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2009:BG4906, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑01‑2009
ECLI:NL:HR:2009:BG4906, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑01‑2009
- Wetingang
Essentie
Vervolg op HR 27 oktober 2006, NJ 2006, 558, en BenGH 11 februari 2008, NJ 2008, 535 m.nt. Ch. Gielen.
Het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat voor de toewijsbaarheid van een vordering tot winstafdracht als bedoeld in art. 13A lid 5 BMW (thans art. 2.21 lid 4 BVIE) voldoende is dat onder de omstandigheden van het geval de merkinbreuk aan de merkinbreuker (achteraf) kan worden verweten, dan wel dat die inbreuk voor zijn risico komt. Blijkens de antwoorden van het Benelux-Gerechtshof ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.