requirant.heeft ook geen afstand gedaan van zijn verweer. Dit strookt ook met de gemotiveerde betwisting die [requirant] bij conclusie van antwoord heeft gedaan, onder meer inhoudende dat hij in het geheel geen opdracht heeft gegeven aan [naam] en aldus ook niets aan hem verschuldigd is (zie zowel de inleidende dagvaarding p 3. onder het kopje ‘verweer’ als de CvA punt 2, 3, 4.1 t/m 4,5). Dit klemt temeer daar [requirant] tot aan heden het in het eindvonnis van 19 november 2004 genoemde tussenvonnis van 25 juni 2001 niet heeft ontvangen en mitsdien eerst door middel van het vonnis van 19 november 2004 ervan op de hoogte raakte dat op 18 november 2004 — kennelijk — een bij tussenvonnis van 25 juni 2004 bepaalde comparitie wasgetast, [requirant] heeft dan ook geen afstand van zijn verweer willen doen en is, aldus van zijn mogelijkheid beroofd om te kunnen worden gehoord.
HR, 09-06-2006, nr. C05/082HR
ECLI:NL:PHR:2006:AW2089
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
09-06-2006
- Zaaknummer
C05/082HR
- LJN
AW2089
- Roepnaam
Janssen/Hobbelen
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AW2089, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑06‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AW2089
ECLI:NL:PHR:2006:AW2089, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑06‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AW2089
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑02‑2005
- Wetingang
art. 88 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 88 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Procesrecht; cassatieberoep tegen een kantonrechtersvonnis (art. 80 RO); rechtvaardigt het enkel niet-verschijnen van gedaagde ter comparitie na antwoord waarvoor hij behoorlijk is opgeroepen de gevolgtrekking dat deze zijn bij conclusie van antwoord gemotiveerd gevoerde verweer tegen de vordering heeft prijsgegeven?; art. 88 lid 4 Rv., proceshouding; schending motiveringsplicht.
9 juni 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/082HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 6 mei 2004 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank, sector kanton, te Arnhem, locatie Nijmegen, en gevorderd bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [eiser] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 846,40, vermeerderd met de wettelijke rente over € 696,40 vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 25 juni 2004 een comparitie van partijen gelast.
Bij eindvonnis van 19 november 2004 heeft de Kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeeld om aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 803.01, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 649,40 vanaf 6 mei 2004 tot aan de dag van de algehele voldoening, [eiser] in de kosten van de procedure veroordeeld, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het vonnis van de kantonrechter van 19 november 2004 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van de kantonrechter heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze zaak heeft [verweerder] als tandarts aan [eiser] een rekening gestuurd ten bedrage van € 696,40 voor het vervaardigen van een frame. [Verweerder] stelt dat [eiser] hem tot het vervaardigen van dat frame opdracht heeft gegeven. [Eiser] heeft die rekening onbetaald gelaten omdat hij betwist de gestelde opdracht te hebben gegeven.
[Verweerder] heeft [eiser] daarop voor de kantonrechter te Nijmegen gedaagd en de hiervoor in 1 genoemde vordering ingesteld.
In het geding voor de kantonrechter heeft [eiser] bij conclusie van antwoord gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot ontzegging van de vordering.
Op de vervolgens gehouden comparitie na antwoord is [eiser] niet verschenen.
Ten slotte heeft de kantonrechter bij eindvonnis de vordering grotendeels toegewezen, zoals hiervoor in 1 is vermeld.
3.2 De kantonrechter heeft in rov. 2 van het bestreden vonnis overwogen dat ter comparitie [eiser], hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet is verschenen, dat de kantonrechter er daarom van uitgaat dat het verweer niet langer wordt gehandhaafd en dat de vordering dan ook zal worden toegewezen (met vermindering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten).
Aldus heeft de kantonrechter uit het, ondanks behoorlijke oproeping, niet-verschijnen van [eiser] de gevolgtrekking gemaakt dat deze zijn verweer heeft prijsgegeven.
3.3.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt dat de kantonrechter, door uit de enkele omstandigheid dat [eiser] niet ter comparitie is verschenen, af te leiden dat deze zijn verweer heeft prijsgegeven en daarbij niet aan te geven welke van zijn bij conclusie van antwoord aangevoerde stellingen dit prijsgeven betreft, zo weinig inzicht in zijn gedachtegang heeft gegeven dat van zijn beslissing niet kan worden gezegd dat deze de gronden inhoudt waarop zij berust.
3.3.2 Bij de beoordeling van deze klacht dient het volgende te worden vooropgesteld. Weliswaar geeft art. 88 lid 4 Rv. de rechter de bevoegdheid uit een niet-verschijnen ter comparitie de gevolgtrekking te maken die hij geraden acht, maar ook voor deze beslissing geldt dat zij ten minste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang, om de beslissing zowel voor partijen als voor derden - in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen - controleerbaar en aanvaardbaar te maken.
Voorts moet als uitgangspunt gelden dat de rechter slechts ervan kan uitgaan dat een partij een verweer heeft prijsgegeven, indien dat, uitdrukkelijk of stilzwijgend, op ondubbelzinnige wijze is geschied.
Een en ander brengt, in een geval, zoals het onderhavige, waarin de rechter op grond van de proceshouding van een partij oordeelt dat die partij haar verweer heeft prijsgegeven, mee, dat de rechter in de motivering van zijn beslissing tot uitdrukking brengt op grond van welke feiten en omstandigheden moet worden aangenomen dat dit prijsgeven ondubbelzinnig voortvloeit uit de proceshouding van die partij.
3.3.3 Ook als veronderstellenderwijze moet worden aangenomen dat, zoals de kantonrechter heeft overwogen maar het middel in onderdeel 1.1 bestrijdt, [eiser] voor de comparitie behoorlijk was opgeroepen, valt, nu [eiser] gemotiveerd verweer had gevoerd bij conclusie van antwoord, niet zonder nadere motivering, welke ontbreekt, in te zien dat uit de omstandigheid dat hij zonder bericht van verhindering niet was verschenen op de comparitie van partijen, ondubbelzinnig voortvloeit dat hij zijn verweer had prijsgegeven. Uit het vonnis blijkt immers niet dat, en zo ja, waarom, de kantonrechter uitgesloten heeft geacht dat aan het niet-verschijnen van [eiser] ter zitting een andere reden of oorzaak ten grondslag lag dan het prijsgeven van het verweer.
Het bestreden vonnis is daarom onvoldoende gemotiveerd, zodat de klacht slaagt.
3.3.4 De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
3.4 Nu [verweerder] het bestreden oordeel van de kantonrechter niet heeft uitgelokt en evenmin heeft verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Nijmegen van 19 november 2004;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te Arnhem;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiser] op € 214,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van [verweerder] op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 juni 2006.
Conclusie 09‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Procesrecht; cassatieberoep tegen een kantonrechtersvonnis (art. 80 RO); rechtvaardigt het enkel niet-verschijnen van gedaagde ter comparitie na antwoord waarvoor hij behoorlijk is opgeroepen de gevolgtrekking dat deze zijn bij conclusie van antwoord gemotiveerd gevoerde verweer tegen de vordering heeft prijsgegeven?; art. 88 lid 4 Rv., proceshouding; schending motiveringsplicht.
Rolnr. C05/082HR
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Zitting: 10 februari 2006
Conclusie inzake:
[Eiser]
tegen
[Verweerder]
1. Procesverloop(1)
1.1 Bij inleidende dagvaarding van 6 mei 2004 heeft verweerder in cassatie, [verweerder], eiser tot cassatie, [eiser], gedagvaard voor de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen en gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 846,40, vermeerderd met de wettelijke rente over € 696,40 vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
Aan deze vordering heeft [verweerder] ten grondslag gelegd dat hij als tandarts in opdracht en voor rekening van [eiser] een nieuw frame voor [eiser] heeft gemaakt.
1.2 [Eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat hij nimmer opdracht heeft gegeven aan [verweerder] om een nieuw frame voor hem te maken. Subsidiair heeft hij gesteld dat het niet bestelde, maar wel vervaardigde frame niet past, zodat [verweerder] geen opeisbare vordering op hem heeft.
1.3 De kantonrechter heeft bij vonnis van 25 juni 2004 een comparitie gelast op 18 november 2004 en bepaald dat beide partijen bij de zitting aanwezig moeten zijn, zo nodig vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en gemachtigd is om inlichtingen te geven en een schikking aan te gaan(2).
1.4 Bij vonnis van 19 november 2004 heeft de kantonrechter [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld om aan [verweerder] het bedrag van € 803,01 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 696,40 vanaf 6 mei 2004 tot aan de dag van algehele voldoening en [eiser] veroordeeld in de kosten van procedure.
1.5 Tegen dit vonnis heeft [eiser] tijdig(3) cassatieberoep ingesteld.
[Verweerder] is in cassatie niet verschenen.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Op grond van art. 398 Rv. kunnen partijen beroep in cassatie instellen tegen uitspraken die in eerste en hoogste ressort zijn gewezen. Daartoe kunnen onder meer de vonnissen van kantonrechters worden gerekend, indien de vordering niet meer dan € 1750,-- bedraagt (art. 332 Rv.). Daarvan is in de onderhavige zaak sprake.
2.2 De gronden voor het beroep in cassatie tegen een niet appellabel vonnis van de kantonrechter zijn ingevolge art. 80 RO (art. 100 RO oud) echter beperkt(4). Cassatie wegens schending van het recht is uitgesloten. Beroep in cassatie wegens het niet inhouden van de gronden waarop het vonnis berust, is wel mogelijk.
2.3 Wanneer een middel naar de vorm een motiveringsklacht is, maar in wezen een rechtsklacht behelst, volgt in cassatie niet-ontvankelijkverklaring(5). Vaste rechtspraak is tevens dat de beoordeling van de begrijpelijkheid van een motivering afstuit op art. 80 RO indien daarin tevens de juistheid moet worden betrokken van de rechtsopvatting waarvan de kantonrechter is uitgegaan(6).
2.4 Het middel is gericht tegen rechtsoverweging 2 van het vonnis van 19 november 2004. Daarin heeft de kantonrechter als volgt geoordeeld:
"[Eiser] heeft bij antwoord verweer gevoerd. Bij voornoemd tussenvonnis is een comparitie van partijen bepaald op 18 november 2004. [eiser] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het verweer niet langer wordt gehandhaafd. De vordering zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig de gebruikelijke staffel worden gesteld op € 80,92 inclusief btw."
2.5 Het middel klaagt allereerst dat de kantonrechter, door uit de enkele omstandigheid dat [eiser] niet ter comparitie van 18 november 2004 is verschenen, af te leiden dat [eiser] zijn verweer heeft prijsgegeven, zo weinig inzicht in zijn gedachtegang heeft gegeven dat het vonnis niet de gronden inhoudt waarop het berust.
2.6 Het middel slaagt.
De onderhavige zaak vertoont grote gelijkenis met het door de Hoge Raad op 13 december 1996, NJ 1998, 46 m.nt. HJS berechte geval(7). In die zaak leidde de kantonrechter uit het feit dat de werkgever (JTP) niet had gedupliceerd, af dat de werkgever niet langer volhardde bij het gevoerde verweer, waarop de vordering van de werknemer ([A]) als onvoldoende gemotiveerd betwist werd toegewezen. De HR oordeelde:
"3.4(...) De door het onderdeel tegen voormeld oordeel gerichte motiveringsklacht treft evenwel doel. Door uit de enkele omstandigheid dat JTP na de repliek van [A] niet meer heeft gedupliceerd, af te leiden dat JTP haar verweer heeft prijsgegeven, en daarbij niet aan te geven welke van de door [A] in appel ter adstructie van zijn beroep op bedrog of arglist van JTP aangevoerde stellingen door dit veronderstelde prijsgeven als onbetwist zouden moeten worden aangemerkt, heeft de kantonrechter zo weinig inzicht in zijn gedachtengang gegeven dat van zijn beslissing niet kan worden gezegd dat zij de gronden inhoudt waarop zij berust."
2.7 Nu de kantonrechter in de onderhavige zaak slechts uit het niet verschijnen ter comparitie heeft afgeleid dat [eiser] zijn gevoerde verweer heeft prijsgegeven, heeft de kantonrechter onvoldoende inzicht gegeven in de gronden van zijn beslissing.
De overige klachten van het middel behoeven geen verdere bespreking.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Voor de beoordeling van de zaak in cassatie kan een weergave van de feiten achterwege blijven. Door de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen zijn in het vonnis van 25 juni 2004 overigens ook geen feiten vastgesteld.
2 Onder 1.1 van het middel wordt gesproken over een proces-verbaal van de (comparitie)zitting. Dit proces-verbaal bevindt zich niet in het door [eiser] overgelegde procesdossier. Op mijn verzoek heeft de griffie van de Hoge Raad bij de griffie van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Nijmegen het griffiedossier opgevraagd. Medegedeeld is dat er geen griffiedossier is.
3 De cassatiedagvaarding is 18 februari 2005 uitgebracht.
4 Asser Procesrecht / Veegens - Korthals Altes - Groen (2005), p. 280-282.
5 Laatstelijk HR 31 oktober 2003, NJ 2004, 680.
6 Conclusie A-G Langemeijer onder 2.1 vóór HR 30 januari 2004, C02/245HR, LJN AN7529 (art. 81 RO) met verdere verwijzingen.
7 Zie voorts HR 21 november 1986, NJ 1987, 232; HR 6 februari 1987, NJ 1987, 485. Vgl. ook HR 15 maart 1968, NJ 1968, 301. Anders, maar met bijkomende omstandigheden: Ktr. Eindhoven 11 januari 1984, NJ 1985, 544.
Beroepschrift 18‑02‑2005
Heden, de achttiende februari tweeduizendenvijf (2005) ten verzoeke van [requirant] wonende te [woonplaats] te dezer zake domicilie kiezende te [plaats] aan de [adres] ten kantore van [X] advocaten van wie mr [naam advocaat], advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, mijn requirant als zodanig in na te melden cassatieprocedure zal vertegenwoordigen;
heb ik:
[Willem Pieter van Zoest, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam op het kantoor van Franciscus Hendricus Eduard Gunnar van den Heuvel, wonende te Groesbeek, gerechtsdeurwaarder met als vestigingsplaats Nijmegen, en aldaar kantoorhoudende aan de Oranjesingel 70,]
[naam] wonende te [woonplaats] te dezer zake uitdrukkelijk woonplaats gekozen hebbende te Nijmegen aan de Oranjesingel 70 ten kantore van Deurswaarderkantoor Van den Heuvel, van wie gerechtsdeurwaarder L.H.D.M van den Heuvel door [naam] tot gemachtigde werd gesteld,
op laatst vermeld adres mijn exploit doende, sprekende met en afschrift hiervan latend aan:
[mw. E van Soelen, aldaar werkzaam]
AANGEZEGD:
dat mijn requirant bij deze beroep in cassatie instelt tegen tegen het vonnis van de Rechtbank Arnhem sector kanton locatie Nijmegen op 19 november 2004 onder zaak- en rol nummer 342229\CV EXPL 04-3491 gewezen in het geschil tussen [requirant] als gedaagde en [naam] als eiser,
Voorts heb ik, deurwaarder; geheel exploiterende en met domiciliekeuze als voormeld, de gerequireerde
GEDAGVAARD:
om op vrijdag, de elfde maart 2005 (tweeduizendvijf) des voormiddags te tien uur, niet in persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad de Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan zitting houdende in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
TEN EINDE:
namens mijn requirant tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
MIDDEL VAN CASSATIE
Verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, doordat de kantonrechter heeft overwogen en beslist:
‘De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 25 juni 2004.
De vordering, het verweer en de beoordeling daarvan
- 1.
[naam] vordert de veroordeling van [requirant] tot betaling aan hem van € 846,40, vermeerderd met rente en kosten.
- 2.
[requirant] heeft bij antwoord verweer gevoerd. Bij voornoemd tussenvonnis is een comparitie van partijen bepaald op 18 november 2004. [requirant] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat het verweer niet langer wordt gehandhaafd. De vordering zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig de gebruikelijke staffel worden gesteld op € 80,92 inclusief btw.
- 3.
[requirant] zal als de overwegend in het ongeluk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [requirant] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam] te betalen € 803,01, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 696,40 vanaf 6 mei 2004 tot aan de dag der algehele voldoening,
veroordeelt [requirant] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [naam] bepaald op € 83,78 aan kosten exploot, € 144, 00 aan vastrecht en € 180, 00 aan salaris gemachtigde,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wijst het meer of anders gevorderde af.’
1
Door in r.o. 2 uit de enkele omstandigheid dat [requirant] niet ter comparitie van 18 november 2004 is verschenen af te leiden dat [requirant] zijn verweer heeft prijsgegeven en daarbij niet aan te geven welke door [requirant] bij conclusie van antwoord aangevoerde stellingen dat er geen opdracht zou zijn gegeven en dat er ondeugdelijk werk zou zijn geleverd door dit veronderstelde prijsgeven als onbetwist zouden moeten worden aangemerkt, heeft de kantonrechter zo weinig inzicht in zijn gedachtegang gegeven dat van zijn beslissing niet kan worden gezegd dat zij de gronden inhoudt waarop zij berust. Dit vitiëert ook r.o. 3 en het dictum.
1.1
[requirant] is d.d. 6 mei 2004 gedagvaard door [naam] en heeft zich verweerd bij conclusie van antwoord d.d. 25 juni 2004. Naar aanleiding van deze conclusie van antwoord heeft de kantonrechter ter rolzitting d.d. 25 juni 2004 gezegd dat partijen bericht zouden krijgen van de griffie over de verdere voortgang van de procedure, een en ander overeenkomstig art. 135 Rv. (productie 1) Vervolgens ontving de gemachtigde van [requirant] d.d. 24 november 2004 een proces-verbaal van een d.d. 18 november 2004 door de kantonrechter in deze zaak gehouden comparitie alsmede het vonnis, waarvan cassatie, d.d. 19 november 2004. In het p-v zowel als in het vonnis wordt gesteld dat de comparitie gehouden zou zijn naar aanleiding van een tussenvonnis van de kantonrechter in deze zaak gewezen op 25 juni 2004. Dit tussenvonnis is nimmer door de gemachtigde van [requirant] of door [requirant] zelf ontvangen. Ook bij navraag bij de griffie kon door de griffie geen kopie van een brief, inhoudende dat het tussenvonnis van 25 juni 2004 werd verzonden aan [requirant] danwel diens gemachtigde, worden geproduceerd, zodat het ervoor gehouden kan worden dat het tussenvonnis nimmer door de griffie op de voet van art. 135 Rv. is verzonden aan [requirant] danwel diens gemachtigde. Als productie 2 wordt, de brief aan de kantonrechter overgelegd, waarop tot aan heden geen inhoudelijk antwoord is ontvangen.
Kennelijk heeft die oproeping in het geheel niet plaatsgevonden en is er dus in dit geval iets misgegaan bij de griffie. Aldus is het vonnis eveneens onbegrijpelijk waar de kantonrechter in no. 2 oordeelt dat [requirant], hoewel behoorlijk opgeroepen, niet is verschenen. In dat verband had één telefoontje van de griffier op 18 november 2004 naar aanleiding van het niet-verschijnen van [requirant] en zijn, gemachtigde naar het kantoor van deze gemachtigde geleerd dat men aldaar niet op de hoogte was van een zitting en dat [requirant] op de vordering nader had willen worden gehoord.
Zie in dit verband:
HR 23 oktober 1981, NH 1982, 146: vonnis is onbegrijpelijk omdat vanwege een vergissing van de griffie in het vonnis is vastgesteld dat er geen conclusie van repliek zou zijn genomen terwijl op het audiëntieblad is aangetekend dat dit wèl het geval was en:
HR 13 december 1996NJ1998, 46 m ut HJS: Door uit de enkele omstandigheid dat de werkgever na repliek van de werknemer niet meer heeft gedupliceerd af te leiden dat werkgever haar verweer heeft prijsgegeven en daarbij niet aan te geven welke van de door werknemer in appel ter adstructie van zijn beroep op bedrog of arglist van de werkgever aangevoerde stellingen door dit veronderstelde prijsgeven als onbetwist zouden moeten worden aangemerkt, heeft de kantonrechter zo weinig inzicht in zijn gedachtegang gegeven dat van zijn beslissing niet kan worden gezegd dat zij de gronden inhoudt waarop zij berust.
Zie ook: HR 21 november 1986, NJ 1987, 232 en HR 6 februari 1987, NJ 1987,495.
Beide situaties doen zich hier voor: door een fout van de griffie wordt [requirant] niet opgeroepen, waardoor hij een mogelijkheid mist zich te kunnen verweren. Vervolgens gaat de kantonrechter er ongemotiveerd van uit dat [requirant] zijn verweer niet langer handhaaft1.. Ook hier gaat de kantonrechter dus niet in op de verweren zowel wat betreft het feit dat er geen opdracht is gegeven voor de gestelde werkzaamheden en er voorts wat betreft het alvast gemaakte frame ondeugdelijk werk is verricht omdat het niet past. Ook in dit geval kan dus niet worden gezegd dat de beslissing van de kantonrechter de gronden inhoudt waarop zij berust. Aldus kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven.
1.2
De uitspraak van de kantonrechter is in het vonnis in r.o. 1 t/m 3 en het dictum bovendien onvoldoende gemotiveerd, omdat door het uit de enkele omstandigheid dat [requirant] niet ter comparitie van 18 november 2004 is verschenen afleiden dat [requirant] zijn verweer heeft prijsgegeven raakt aan een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel dat daarmee een eerlijke en/of onpartijdige procesgang in het geding is of kan zijn, te weten schending van het beginsel van hoor- en wederhoor. Dit brengt vervolgens mee dat, indien een situatie zich voordoet dat een procespartij die eerder serieus inhoudelijk verweer heeft gevoerd, op een door de rechter bepaalde dag niets van zich laat horen of niet verschijnt, een rechter daaruit niet, althans in elk geval niet zonder nadere motivering waaruit bijkomende omstandigheden blijken2., mag oordelen dat de desbetreffende partij verder heeft afgezien van verweer3.. Zelfs indien een partij afziet van verder verweer kan middels het tot dan toe gevoerde verweer de vordering afdoende zijn weersproken. In dat verband kan de parallel worden getrokken met een partij die in appel niet verschijnt, doch in eerste aanleg wél gemotiveerd verweer heeft gevoerd. Ook in dat geval dient de rechter mee te wegen wat er door de verwerende partij eerder is gesteld.
Indien een rechter een partij zoals [requirant]— die vanwege de appelgrens ook niet in hoger beroep kan om een niet-verschijnen bij een comparitie te herstellen, niet in de gelegenheid telt om — indien die partij dat wenst — alsnog verweer te voeren, dan dient de kantonrechter dat, gelet op het fundamentele rechtsbeginsel van hoor- en wederhoor, deugdelijk en afdoende te motiveren. Dat een partij daartoe ‘behoorlijk is opgeroepen’ is, zo daarvan al sprake is 4., onvoldoende.
zulks om de navolgende, in onderlinge samenhang te lezen redenen:
Aldus heeft de kantonrechter onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang, dit miskend, doch in elk geval de uitspraak niet naar behoren gemotiveerd, zodat andermaal kan worden gesteld dat deze uitspraak niet, althans onvoldoende de gronden vermeldt waarop zij rust.
WESHALVE het de Hoge Raad behage op vorenstaande gronden, of één of meer daarvan, te vernietigen het bestreden vonnis, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens:
De kosten hiervan zijn voor mij, deurwaarder, € [71,93] in debet.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑02‑2005
Bijvoorbeeld dat de griffier tijdens de schorsing het kantoor van de gemachtigde heeft gebeld en heeft vernomen dat de gedaagde pantij zich niet langer tegen de vordering verzet.
Daarbij speelt immers nog vak dat dergelijke verzendingen — anders dan bijvoorbeeld in het bestuursrecht — niet aangetekend gebeuren maar per gewone post of paleispost (een brievenbusje van de advocaat op de rechtbank). Een foute bezorging is dan zo gemaakt.
In onderhavige zaak was dat niet zo.