Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-07-2019, nr. 18/00453
ECLI:NL:GHARL:2019:5829
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-07-2019
- Zaaknummer
18/00453
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:5829, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑07‑2019; (Herziening)
- Vindplaatsen
V-N 2019/40.13 met annotatie van Redactie
NLF 2019/1879 met annotatie van
NTFR 2019/2735 met annotatie van mr. N. ten Broek
Uitspraak 16‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Toewijzing herzieningsverzoek. Uitspraak Hof waarin informatiebeschikking met betrekking tot buitenlandse banktegoeden is vernietigd, wordt herzien door uit een inlichtingenverzoek van Belastingdienst/Central Liaison Office verkregen informatie.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer 18/00453
uitspraakdatum: 16 juli 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)
om herziening als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer van dit Hof van 11 juli 2017, nummer 15/01235, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Inspecteur heeft ten aanzien van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het jaar 2010 op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een informatiebeschikking vastgesteld.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de informatiebeschikking bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft op 11 juli 2017, nr. 15/01235, ECLI:NL:GHARL:2017:5864 (hierna: de uitspraak van 11 juli 2017) uitspraak gedaan. De Inspecteur heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 april 2018, nummer 17/04027, ECLI:NL:HR:2018:568 het beroep in cassatie met toepassing van artikel 81 RO ongegrond verklaard. De Hoge Raad heeft dit arrest voor zover het de beslissing over de proceskostenvergoeding betreft, hersteld in zijn arrest van 1 juni 2018, nr. 17/04027, ECLI:NL:HR:2018:801.
1.3.
De Inspecteur heeft het Hof verzocht om herziening van de uitspraak van 11 juli 2017.
1.4.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2019 te Arnhem.
1.6.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. De zaak met het nummer 18/00454 van [A] is gelijktijdig behandeld.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Belanghebbende is samen met zijn echtgenote, [A] , in 1994 rekeninghouder geweest van de bankrekening met nummer [00000] bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: KB‑Lux). Aan deze bankrekening waren sub-rekeningen gekoppeld. Enkele van deze sub-rekeningen zijn vermeld op microfiches die de Belastingdienst heeft ontvangen van de Belgische autoriteiten. Op deze bankrekening en de daaraan gekoppelde op de microfiches vermelde sub-rekeningen stond op 31 januari 1994 een totaalsaldo van, omgerekend, fl. 65.548,50. De bankrekening wordt hierna als KBL-rekening aangeduid.
2.2.
In 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht een verklaring af te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij na 1 januari 1990 houder is geweest. Belanghebbende heeft deze verklaring op 7 februari 2002 ondertekend geretourneerd aan de Inspecteur, waarin hij de volgende twee rekeningen heeft vermeld:
“Rekeningnummer Naam bank Land van vestiging Jaar opening bankrekening
56 [00000] -34 Kredietbank Luxemburg Luxemburg 1993(?)
[00001] Gottard Bank Zwitserland 1999(?)“
2.3.
Op vragen van de Inspecteur over deze rekeningen heeft de gemachtigde van belanghebbende in zijn brief van 16 augustus 2002 geantwoord:
“Zoals ik u eerder telefonisch aangaf, heeft de beantwoording lang op zich laten wachten in verband met mijn pogingen de informatie uit het verre verleden te verzamelen. In de eerste plaats merk ik op, dat in tegenstelling tot eerder is aangegeven, cliënt is gebleken dat geen bankrekening bestaat of heeft bestaan bij de Gothard Bank. (...) Client herinnert zich wel begin jaren '90 een bankrekening te hebben gehad bij de KBL bank te Luxemburg. Cliënt herinnert zich daar indertijd een relatief gering bedrag op te hebben gestort. Dit ook met het oog op het feit dat cliënt relatief vaak in Luxemburg en België aanwezig was. De rekening is volgens hem vrij snel na de storting weer leeg geraakt. Cliënt heeft geen documenten aangaande deze rekening meer in bezit. Navraag bij de KBL heeft mij geleerd, dat alle bankrekeningafschriften indertijd naar het huisadres van cliënt zijn gezonden. Deze heeft de afschriften na verloop van tijd vernietigd De bank weigert op basis van haar voorwaarden duplicaten te verstrekken.”
2.4.
De Inspecteur heeft op 19 maart 2013 de volgende vragen aan de gemachtigde van belanghebbende gesteld over de KBL-rekening:
“1. Is deze bankrekening in 2010 en 2011 nog steeds door uw cliënt en/of zijn partner aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2010?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op de KBL-rekening gestalde vermogen in 2010 aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2010?
5. Indien niet langer vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en) (in kopie) voor deze jaren te overleggen.”
2.5.
De gemachtigde van belanghebbende heeft deze vragen op 22 maart 2013 als volgt beantwoord:
“ 1. De door u bedoelde bankrekening wordt niet in 2010 en 2011 aangehouden;
2. Niet van toepassing;
3. Het op 31 januari 1994 aangehouden saldo is in 1994 teruggeboekt naar een Nederlandse bankrekening die in de aangifte is verantwoord. Welke rekening dat 19 jaar geleden precies is geweest, is niet meer bekend;
4. Voor saldi verwijs ik u naar de ingediende aangifte;
5. Zie voormeld;
6. Niet van toepassing.”
2.6.
De Inspecteur heeft op 21 mei 2013 de in geschil zijnde informatiebeschikking vastgesteld waarin dezelfde vragen zijn opgenomen.
2.7.
Belanghebbende heeft een verklaring van de KB-Lux van 14 augustus 2014 overgelegd die is gericht aan de rechthebbende. In de verklaring is vermeld dat de KBL-rekening meer dan tien jaar geleden werd afgesloten en dat het cliëntendossier en de financiële gegevens van de rekening, inclusief de identiteit van de titularis van deze rekening, zijn vernietigd.
2.8.
Op 24 juni 2015 heeft de KB-Lux in een niet ondertekende en niet geadresseerde brief medegedeeld, dat in sommige gevallen van rekeningen die ouder zijn dan 10 jaar toch informatie bewaard is gebleven. In de brief heeft de KB-Lux herhaald dat van de KBL-rekening geen informatie bewaard is gebleven.
2.9.
De civiele kamer van het Hof heeft in zijn arrest van 3 november 2015, nr. 200.171.031/01, ECLI:NL:GHARL:2015:8313 – waarvan de Hoge Raad in het arrest van 9 juni 2017, nr. 16/00303, ECLI:NL:HR:2017:1046 het beroep in cassatie heeft verworpen – geoordeeld dat de Staat aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende en zijn echtgenote meer informatie kunnen verkrijgen indien zij zich daartoe de inspanningen getroosten die in redelijkheid van hen kunnen worden gevergd. Van belanghebbende en zijn echtgenote mag, naar het oordeel van de civiele kamer, worden gevergd dat zij druk uitoefenen op de KB-Lux in elk geval middels een sommatiebrief van hun advocaat. Daarop heeft de advocaat van belanghebbende op 8 december 2015 een brief aan de KB-Lux gestuurd, waarin is verzocht alsnog informatie te verstrekken over het verloop, het tijdstip van opheffing en saldo en bestemming van het saldo bij opheffing. De KB-Lux heeft in reactie daarop in een brief van 8 januari 2016 de inhoud van de onder 2.7. en 2.8. genoemde brieven bevestigd.
2.10.
Het Hof heeft in zijn uitspraak van 11 juli 2017 de informatiebeschikking mede op basis van voornoemde feiten vernietigd. Daarbij heeft het geoordeeld, dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de vragen 1, 2, 3, 4 en 6 niet heeft beantwoord. Belanghebbende heeft volgens het Hof vraag 5 slechts gedeeltelijk beantwoord. Het onbeantwoorde gedeelte van vraag 5 ziet op het niet aangeven op welke bankrekening het saldo van de KBL-rekening is gestort. Het Hof heeft voor wat betreft het onbeantwoorde gedeelte van vraag 5 aannemelijk geacht, dat belanghebbende niet de beschikking heeft en evenmin de beschikking kan krijgen over de door de Inspecteur gevraagde informatie. Verder heeft het Hof geoordeeld, dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat op het eerste moment dat hij om de in de informatiebeschikking genoemde gegevens heeft verzocht, de gegevens bij de KB-Lux nog opvraagbaar waren en dat belanghebbende heeft besloten die gegevens niet op te vragen en niet te verstrekken.
2.11.
Namens de Staatssecretaris heeft de Belastingdienst/Central Liaison Office (hierna: B/CLO) op 13 april 2017 een inlichtingenverzoek over de KB-Lux gedaan bij Le Gouvernement Du Grand-Duché de Luxembourg, administration des contributions directes, division échange de renseignements, de voor fiscale inlichtinguitwisselingen bevoegde autoriteit in Luxemburg. Dit verzoek is gebaseerd op de Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (hierna: Richtlijn 2011/16/EU) en artikel 26 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (hierna: het Verdrag). In het verzoek is onder meer het volgende opgenomen:
“For taxation of the year 2011 and subsequent years it is essential to have knowledge about the course of the bank accounts in question in the period between 1994 and 2010. On the one hand it can be deduced from this information how the assets in the account have developed over the years, and on the other hand it can be established whether money from the account was used to invest in other assets or transferred to other, foreign bank accounts or withdrawn in cash. On the basis of this information the NTCA [Hof: The Netherlands Tax and Customs Administration] can then make a reasonable calculation of the asset value for the years 2011 up to and including 2015.
As far as the availability of information at KBL is concerned, it should be pointed out that the various audits on (meanwhile) compliant taxpayers show that KBL still has the disposal of bank details regarding the older years.
In order to come to a correct levy of taxes I would ask you to provide the following information for the bank accounts mentioned in annex 1:
(…)
2. If the account is closed, please provide a copy of the closing form.
3. An overview of the balances at the end of the year regarding the period 1994 - 2010.
4. An overview of the larger transfers, cash withdrawals and deposits regarding the period 1994 - 2010.
(…)
Annex 1
Full name on fiche KBL Accountnumber
(…)
[X] - [A] [00000]
(…)”
2.12.
De Luxemburgse fiscale autoriteit heeft de Nederlandse fiscale autoriteit verzocht: te motiveren waarom geen sprake is van een fishing expedition, een nadere omschrijving te geven van de groep belastingplichtigen waarom informatie wordt verzocht, en aan te geven wat de fiscale relevantie is voor de belastingheffing in het jaar 2011 en volgende.
2.13.
Na beantwoording van de vragen heeft de Luxemburgse fiscale autoriteit het verzoek van de B/CLO op 22 november 2017 beantwoord. De B/CLO heeft de onderliggende informatie in drie mailberichten ontvangen. In ieder mailbericht is één gecomprimeerd pdf-bestand opgenomen. De B/CLO heeft de inhoud van de drie pdf-bestanden ter beschikking gesteld aan de Inspecteur voor gebruik in de Nederlandse belastingheffing.
2.14.
Tot die bestanden behoort een brief van 25 oktober 2017 van de KB-Lux aan de Luxemburgse fiscale autoriteit waarin de KB-Lux heeft medegedeeld dat het na een uitgebreid onderzoek in de verschillende systemen en het archief de informatie kan leveren waarom de autoriteit heeft gevraagd. Bij de brief zijn als bijlagen gevoegd: een overzicht van de transacties in de periode 1 januari 1994 tot en met 10 juli 2002, een staat van tegoeden en verbintenissen per 31 december 1997 en kopieën van correspondentie. Deze stukken bevinden zich ook in het dossier.
2.15.
De Inspecteur heeft in zijn brief van 17 mei 2018, door het Hof ontvangen op 18 mei 2018 , verzocht om herziening van de uitspraak van 11 juli 2017. De Inspecteur heeft bij zijn verzoek om herziening onder meer het van de B/CLO ontvangen transactieoverzicht van de KBL-rekening gevoegd.
2.16.
Op de KBL-rekening is sinds 1 januari 1994 in totaal € 435.669,81 gestort door anderen dan belanghebbende en zijn echtgenote. Het betreffen met name betalingen van facturen door een of meer afnemers van belanghebbende. Belanghebbende heeft voor een bedrag van € 125.406,64 in contanten opgenomen van de KBL-rekening, waarvan zeven opnames hoger waren dan € 10.000. Daarnaast zijn diverse overboekingen geweest tot de volgende totaalbedragen:
Datum Totaal overgeboekt bedrag Omschrijving
15 april 1998 € 37.717 [B]
Drie data in 1998 € 65.923 [C]
Diverse data in 2000 € 225.612 [D]
2.17.
De KBL-rekening is op 10 juli 2002 opgeheven.
2.18.
In een brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 22 oktober 2018 heeft belanghebbende aangegeven dat de overboekingen met omschrijving “ [D] ” zien op een door hem aangehouden bankrekening bij EFG International A.G. te Zwitserland (voorheen Banca del Gottardo (Gothard Bank), hierna: EFG), hierna aangeduid als “ [D] -rekening”.
2.19.
Belanghebbende heeft op 21 juni 2018 het volgende verzoek aan EFG gedaan:
“Out client Mr. [X] has held a bankaccounts with Banca del Gottardo with account number: [00001] under the name [D] and another bankaccount under the name [C] .
2.20.
Op dit verzoek heeft EFG op 3 juli 2018 als volgt gereageerd:
“Our researches at EFG Bank Ltd Headquarter as well as at its Swiss branches confirmed that Mr. [X] held the account nr. [00001] [D] at the former Banca del Gottardo in Zurich. The account was opened on 21.12.1999 and closed on 04.01.2007.
We didn't retrieve any information about a bank account under the name [C] neither at our headquarter nor at our Swiss branches.”
2.21.
Belanghebbende heeft een transactieoverzicht van de [D] -rekening over de periode 8 februari 2000 tot 22 december 2006 opgevraagd bij de EFG. Hierop heeft EFG als volgt gereageerd:
“(…) we would like to inform you that it is at the discretion of each bank whether or not to keep details of bank account movement for more than 10 years.
We can however inform you hereby that we have succeeded in obtaining, through our electronic archive, part of the statements relating to the account no. [00001] [D] .
Please find attached copies of the statements account recovered from 01.04.2000 until the closure; unfortunately, we didn't retrieve documents for the period before 01.04.2000.”
2.22.
Belanghebbende heeft in februari 2000 in totaal € 129.928,82 van de KBL-rekening op de [D] -rekening gestort. Het saldo van de [D] -rekening op 1 april 2000 bedroeg € 44.256,46. Vanaf april 2000 heeft belanghebbende in de loop van de jaren bedragen van deze [D] -rekening opgenomen door creditcardbetalingen. Op 4 januari 2007 is de [D] -rekening opgeheven na een opname van nagenoeg het gehele resterende saldo van € 30.255,53.
2.23.
De door belanghebbende aangegeven belastbare inkomens in de jaren 1994 tot en met 1999 bedragen (in euro):
1994 | 1995 | 1996 | 1997 | 1998 | 1999 |
-10.411 | 193.460 | 69.658 | 86.600 | 37.922 | 63.452 |
3. Beoordeling van het verzoek
Ontvankelijkheid
3.1.
Belanghebbende is van mening dat de Inspecteur niet tijdig heeft verzocht om herziening van de uitspraak van 11 juli 2017, omdat de informatie al meer dan een halfjaar voor de indiening van het verzoek bekend was.
3.2.
Van degene die om herziening verzoekt, mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend herzieningsverzoek dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.3.
Een verzoek om herziening wordt als regel als onredelijk laat aangemerkt, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb dan wel, indien geen nova zijn gesteld, na de datum van openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht (HR 20 februari 2015, nr. 14/05686, ECLI:NL:HR:2015:357).
3.4.
De uitspraak is op 11 juli 2017 in het openbaar uitgesproken en het verzoek om herziening is op 18 mei 2018 door het Hof ontvangen. De Inspecteur heeft binnen een jaar na de openbaarmaking van de uitspraak om herziening verzocht, zodat al op deze grond het verzoek tijdig is gedaan, zelfs als er geen nova zouden zijn.
Door Inspecteur onrechtmatig verkregen/verzwegen bewijs
3.5.
Belanghebbende is van mening dat de Inspecteur de documenten van de KB-Lux op onrechtmatige wijze heeft verkregen. Hij draagt hiervoor aan dat hij niet voldoende inzicht heeft gekregen in de wijze waarop de Inspecteur de documenten heeft verkregen. Nu hij daarin geen inzicht heeft, veronderstelt hij dat de Inspecteur de documenten onrechtmatig heeft verkregen.
3.6.
Het Hof begrijpt belanghebbendes stelling aldus dat hij verzoekt om overlegging van alle stukken die met het verzoek om informatie aan Luxemburg samenhangen. De Inspecteur dient aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk tegemoet te komen indien de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak (zie HR 25 april 2008, nr. 43448, ECLI:NL:HR:2008:BA3823). Dit neemt niet weg dat de rechter onder omstandigheden – gemotiveerd – ook zonder kennisneming van het desbetreffende stuk kan beslissen dat dit stuk niet van enig belang voor de besluitvorming kan zijn (geweest) (zie HR 15 november 2013, nr. 12/00606, ECLI:NL:HR:2013:1129).
3.7.
De Inspecteur heeft de onder 2.11 tot en met 2.14 genoemde correspondentie overgelegd. Na een nadere toelichting op het informatieverzoek heeft de Luxemburgse fiscale autoriteit documenten aan de Nederlandse fiscale autoriteit verstrekt op basis van de Richtlijn 2011/16/EU en artikel 26 van het Verdrag. De Luxemburgse fiscale autoriteit heeft van de KB-Lux informatie ontvangen over de KBL-rekening van belanghebbende. In de brief van de KB-Lux van 25 oktober 2017 is een opsomming opgenomen van de verstrekte documenten. Het Hof is van oordeel dat sprake is van een rechtsgeldige overdracht van documenten in november 2017. Belanghebbende heeft onvoldoende gemotiveerd, waarom hij desondanks veronderstelt dat de Inspecteur de documenten op een wijze heeft verkregen die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik van die documenten ontoelaatbaar moet worden geacht. Belanghebbende heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld, hoe en waarom de nadere stukken een ander licht op de rechtsgeldige overdracht kunnen werpen, zodat het Hof ook zonder kennisneming van deze nadere stukken van oordeel is dat de door belanghebbende gevraagde stukken niet van enig belang kunnen zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak.
3.8.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur al veel langere tijd de beschikking had over het transactieoverzicht van de KBL-rekening over de jaren 1994 tot en met 2002, maar het bezit daarvan heeft verzwegen. Het transactieoverzicht kan volgens belanghebbende niet afkomstig zijn uit het verzoek om inlichtingen op basis van de Richtlijn 2011/16/EU, omdat de gegevens die op grond van dit verzoek zijn overgelegd, slechts kunnen zien op de belastingheffing over de jaren 2011 en volgende.
3.9.
De Inspecteur heeft hiertegen ingebracht dat hij eerst op 22 november 2017 het transactieoverzicht heeft verkregen.
3.10.
De Luxemburgse autoriteit heeft op grond van de Richtlijn 2011/16/EU inlichtingen opgevraagd bij de KBL. Uit de brief van 25 oktober 2017 van de KBL volgt, dat daarin als bijlage het transactieoverzicht is opgenomen. Belanghebbendes stelling dat het transactieoverzicht niet afkomstig kan zijn uit het verzoek om inlichtingen op basis van Richtlijn 2011/16/EU, vindt daarmee onvoldoende steun in de feiten. Belanghebbende heeft verder niets aangedragen waaruit zou volgen dat de Inspecteur al eerder over het transactieoverzicht beschikte. Evenmin heeft hij voldoende gemotiveerd gesteld, dat uit nadere stukken zou volgen dat de Inspecteur al over het transactieoverzicht zou beschikken. Het Hof gaat er daarom van uit dat de Inspecteur niet eerder dan op 22 november 2017 over het transactieoverzicht kon beschikken.
3.11.
Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat de Inspecteur de gegevens niet had mogen gebruiken, omdat deze niet zien op de belastingheffing over het jaar 2011 en volgende, merkt het Hof het volgende op. In artikel 18, derde lid van de Richtlijn 2011/16/EU is overwogen dat een lidstaat kan weigeren de gevraagde inlichtingen toe te zenden indien deze betrekking hebben op belastingtijdvakken vóór 1 januari 2011 en de toezending van de inlichtingen geweigerd had kunnen worden op grond van artikel 8, lid 1, van Richtlijn 77/799/EEG indien daarom was verzocht vóór 11 maart 2011. De Nederlandse fiscale autoriteit heeft de informatie opgevraagd voor de belastingheffing over het jaar 2011 en volgende. Als de Luxemburgse fiscale autoriteit op dat verzoek om informatie gegevens verstrekt die voor de belastingheffing van eerdere jaren van belang kan zijn, verhindert de Richtlijn 2011/16/EU niet dat de Inspecteur deze informatie voor die jaren mag gebruiken.
Herziening
3.12.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.13.
Uit de tekst van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb volgt dat een verzoek om herziening alleen dan kan slagen indien gelijktijdig aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Deze wettelijke bepaling en het bijzondere karakter van het rechtsmiddel herziening brengen met zich, dat bij de beslissing op een verzoek om herziening slechts rekening wordt gehouden met nader gebleken feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden voor de uitspraak en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen (ABRvS 14 maart 2012, nr. 201104604/3/A1, AB 2013/25).
3.14.
Het verzoek om herziening betreft een uitspraak over een informatiebeschikking. Daarbij heeft het Hof beoordeeld of de Inspecteur terecht een informatiebeschikking heeft afgegeven, omdat belanghebbende niet of niet volledig heeft voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de AWR. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Het oordeel van het Hof in de uitspraak van 11 juli 2017 is onder meer gebaseerd op het verweer van belanghebbende dat hij gedurende hooguit enkele jaren een rekening heeft aangehouden bij de KB-Lux, dat hij deze rekening in 1994/1995 heeft opgeheven en dat hij het saldo van ongeveer € 30.000 heeft overgeboekt naar een binnenlandse bankrekening. Het saldo heeft belanghebbende aangegeven in de aangiften IB/PVV. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt, dat deze inlichtingen onvolledig zijn.
3.15.
De Inspecteur brengt de volgende nova in:
- 1.
Anders dan waarvan het Hof is uitgegaan, beschikt de KB-Lux wel over een transactieoverzicht van de KBL-rekening.
- 2.
Uit de post portokosten op de bankafschriften volgt dat belanghebbende poststukken van de bank heeft ontvangen.
- 3.
De overgelegde brieven van de KB-Lux in de procedure die hebben geleid tot de uitspraak van 11 juli 2017, zijn door belanghebbende gedicteerd.
- 4.
Belanghebbende heeft de KB-Lux op 31 juli 2014 € 247,50 betaald voor het verkrijgen van transactiegegevens van de KBL-rekening.
- 5.
Anders dan waarvan het Hof is uitgegaan, is de KBL-rekening niet in 1994 of 1995 maar eerst in 2002 gesloten.
- 6.
Anders dan waarvan het Hof is uitgegaan, is het saldo van de KBL-rekening niet naar een binnenlandse bankrekening overgeboekt. Enkel een bedrag van € 37.717 is naar de in Nederland aangehouden en in de aangiften aangegeven bankrekening bij [B] geboekt.
- 7.
Anders dan waarvan het Hof is uitgegaan, heeft belanghebbende veel omvangrijke bedragen in contanten opgenomen of overgeboekt naar andere buitenlandse bankrekeningen.
- 8.
Gebleken is dat bedragen van de KBL-rekening zijn overgeboekt naar een naamrekening “ [C] ”.
- 9.
Gebleken is dat bedragen van de KBL-rekening zijn overgeboekt naar een naamrekening “ [D] ” bij EFG.
- 10.
Belanghebbende heeft aangegeven eigenaar te zijn van de naamrekeningen [C] en [D] .
3.16.
Belanghebbende stelt dat hij niet over de gegevens heeft kunnen beschikken, ook al heeft hij hierom aan de KB-Lux en de rechtsopvolger van de Banco Gottardo, EFG, verzocht. De Inspecteur beschikt wel over de gegevens of kan daarover beschikken, omdat hij de informatie in Luxemburg en Zwitserland kan opvragen. De Inspecteur heeft volgens belanghebbende verder geen belang bij herziening, omdat de vragen zijn beantwoord. Alles over het saldo dat hij op de KBL-rekening heeft aangehouden, is nu bekend.
3.17.
Naar het oordeel van het Hof staat vast dat de volgende feiten en omstandigheden hebben plaatsgevonden voor de uitspraak van 11 juli 2017:
- -
De KB-Lux heeft het transactieoverzicht van de KBL-rekening bewaard.
- -
Uit het transactieoverzicht volgt dat:
de KBL-rekening tot 2002 heeft bestaan,
vanaf de KBL-rekening bedragen zijn overgeboekt naar buitenlandse bankrekeningen genaamd [C] en [D] en
van de KBL-rekening zeven maal een bedrag hoger dan € 10.000 in contanten is opgenomen.
- -
Belanghebbende is eigenaar geweest van een buitenlandse bankrekening genaamd [C] .
- -
Belanghebbende is eigenaar geweest van een buitenlandse bankrekening, genaamd [D] , bij EFG, waarvan een transactieoverzicht gedeeltelijk beschikbaar is.
3.18.
Zoals het Hof hiervoor onder 3.10 heeft overwogen, heeft de Inspecteur eerst op 22 november 2017 de beschikking gekregen over het transactieoverzicht, zodat de feiten en omstandigheden de Inspecteur niet vóór de uitspraak van 11 juli 2017 bekend waren. Belanghebbende stelt dat de Inspecteur de stukken eerder van de KB-Lux had kunnen krijgen, indien hij daarom gevraagd had. De Inspecteur brengt hier tegen in, dat hij op basis van de Richtlijn 2011/16/EU enkel informatie over de jaren 2011 en volgende kan opvragen en dat hij op basis van het uitputtingsbeginsel eerst moest trachten de inlichtingen te verkrijgen uit alle gebruikelijke bronnen die hij in de gegeven omstandigheden kon aanspreken, voordat een informatieverzoek aan Luxemburg kon worden gedaan.
3.19.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat hem de feiten en omstandigheden ook niet redelijkerwijs bekend konden zijn. Bij een informatiebeschikking heeft de Inspecteur, anders dan de stelling van belanghebbende veronderstelt, geen verregaande onderzoeksplicht. Op hem rust wel de last aannemelijk te maken dat belanghebbende de gevraagde gegevens en inlichtingen niet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud heeft verstrekt. Zelfs als de Inspecteur de beschikking had gehad over het transactieoverzicht van KBL, had hij niet kunnen weten dat de overboekingen naar de [C] - en [D] -rekening stortingen op eigen rekening betroffen. Het bezit van buitenlandse bankrekeningen met deze namen had belanghebbende niet opgegeven en was de Inspecteur ook niet anderszins bekend. Aan het vereiste van artikel 8:119, onder b, van de Awb is derhalve ook voldaan.
3.20.
Het Hof is in zijn uitspraak van 11 juli 2017 ervan uitgegaan dat de KBL-rekening in 1993/1994 is geopend en kort daarna in 1994/1995 weer is opgeheven. Het saldo is overgeboekt naar een binnenlandse bankrekening en verantwoord in de aangiften IB/PVV. Naar nu blijkt, heeft de KBL-rekening tot 10 juli 2002 bestaan, zijn daarop door derden hoge bedragen gestort en zijn bedragen deels in contanten opgenomen en deels overgeboekt naar de [D] -, [C] - en [B] . Van de [D] -rekening heeft belanghebbende creditcardbetalingen voldaan en een aanzienlijk bedrag in contanten opgenomen bij de opheffing van deze rekening op 4 januari 2007. De feiten en omstandigheden wijken dusdanig af van waar het Hof vanuit is gegaan, dat zij tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden als het Hof hiermee bekend was geweest, zodat ook aan artikel 8:119, onder c, van de Awb is voldaan.
3.21.
Nu aan alle voorwaarden is voldaan en het Hof ook anderszins geen belemmeringen ziet de uitspraak van 11 juli 2017 te herzien, zal het Hof het verzoek van de Inspecteur om herziening toewijzen.
Informatiebeschikking
3.22.
Voor het geval het Hof tot herziening van de uitspraak zou komen, hebben partijen ermee ingestemd dat het Hof op basis van de tot nu toe in deze procedure overgelegde stukken tot herziening van de uitspraak op het geschil kan overgaan. Nu het Hof van andere feiten en omstandigheden uit moet gaan, komt het Hof tot een volledige herziening van de beoordeling van de informatiebeschikking.
3.23.
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft vastgesteld en of hij bij het vaststellen daarvan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend. De Inspecteur neemt tegenovergestelde standpunten in.
3.24.
Artikel 47, eerste lid, van de AWR luidt:
“Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;
b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.”
3.25.
Artikel 49, eerste lid, van de AWR luidt:
“De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.”
3.26.
Het met ingang van 1 juli 2011 in werking getreden artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang:
“Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag (…) niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, (…), kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).”
3.27.
Voor de beoordeling of de Inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft vastgesteld, is van belang of belanghebbende heeft voldaan aan de op hem rustende informatieverplichtingen van de artikelen 47 en 49 van de AWR. De Inspecteur neemt het standpunt in dat belanghebbende daaraan niet heeft voldaan. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat na de gemotiveerde betwisting door belanghebbende op de Inspecteur de last rust aannemelijk te maken dat belanghebbende de gegevens en inlichtingen niet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud heeft verstrekt.
3.28.
Belanghebbende stelt dat al het geld dat niet naar de Merill Lynchrekening is overgeboekt, inmiddels is geconsumeerd. Er zijn in 2010 en 2011 geen buitenlandse bankrekeningen meer. Belanghebbende heeft de [C] -rekening afgesloten bij EFG en de naam van deze rekening is later gewijzigd in [D] . Belanghebbende heeft het bewijs overgelegd dat de [D] -rekening op 4 januari 2007 is beëindigd.
3.29.
De Inspecteur verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt dat belanghebbende beschikt over buitenlandse bankrekeningen naar het transactieoverzicht van de KBL-rekening waaruit volgt dat belanghebbende een bankrekening heeft met de naam [C] waarop in het jaar 1998 in totaal € 65.923 is gestort. Daarnaast heeft belanghebbende grote bedragen in contanten opgenomen van de KBL-rekening en grote uitgaven vanaf de [D] -rekening gedaan, waarvan onduidelijk is of deze bedragen volledig zijn geconsumeerd.
3.30.
Niet in geschil is dat belanghebbende de vragen 1 en 2 van de informatiebeschikking heeft beantwoord.
3.31.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met zijn verwijzing naar het transactieoverzicht van de KBL-rekening aannemelijk gemaakt, dat belanghebbende een buitenlandse bankrekening heeft met de naam [C] , waarop aanzienlijke bedragen zijn gestort. Belanghebbende heeft een brief van EFG overgelegd, waarin deze bank verklaart dat zij geen informatie heeft kunnen vinden over een rekening genaamd [C] . Deze verklaring bewijst - anders dan belanghebbende stelt - niet, dat de [C] -rekening bij EFG is afgesloten en dat de [C] -rekening is opgeheven dan wel dat de naam van deze rekening is gewijzigd in [D] . De Inspecteur heeft dan ook nog geen inzicht gekregen in het verloop van de [C] -rekening.
3.32.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met zijn verwijzing naar het transactieoverzicht van de KBL-rekening aannemelijk gemaakt, dat belanghebbende een buitenlandse bankrekening bij EFG heeft gehad met de naam [D] , waarop aanzienlijke bedragen zijn geboekt. Belanghebbende heeft enkel een overzicht gegeven van de mutaties op die rekening vanaf 1 april 2000. Belanghebbende heeft in februari 2000 in totaal € 129.928,82 van de KBL-rekening op de [D] -rekening gestort, terwijl het saldo van de [D] -rekening op 1 april 2000 € 44.256,46 bedroeg. Belanghebbende heeft voor deze daling van het saldo van de [D] -rekening in februari/maart 2000 van ruim € 85.000 als verklaring gegeven, dat dit bedrag is besteed aan een reis naar Azië met vijf volwassenen, maar heeft hiervoor geen enkel bewijs overgelegd. Wel heeft hij gesuggereerd foto’s van de reis te overleggen, maar heeft niet aangeboden deze foto’s ook daadwerkelijk te verstrekken. Nu belanghebbende niet een volledig overzicht van de [D] -rekening heeft gegeven, stelt de Inspecteur terecht dat zijn vragen nog niet volledig zijn beantwoord.
3.33.
Belanghebbende heeft slechts in algemene bewoordingen verklaringen gegeven voor de besteding van een bedrag van ruim € 450.000 dat hij in de periode 1994 tot en met 2000 van de KBL-rekening heeft opgenomen of overgeboekt. De verklaring van belanghebbende dat hij de opgenomen bedragen heeft uitgegeven aan reizen, uitgaven voor verbouwing, inrichting en stoffering van twee na 1 januari 2000 opeenvolgend aangekochte tweede huizen in Frankrijk, alsmede vervoermiddelen in Frankrijk, heeft hij niet dan wel onvoldoende onderbouwd.
3.34.
Gelet op dat wat het Hof hiervoor heeft overwogen, heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat in ieder geval de vragen 3, 4 en 5 niet of niet volledig zijn beantwoord, waarbij de beantwoording van de vragen mede afhankelijk is van de nadere informatie die belanghebbende kan verstrekken.
3.35.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur na de inwerkingtreding van de Richtlijn 2011/16/EU aan de Luxemburgse fiscale autoriteit om de gegevens had kunnen verzoeken, zodat hij geen belang heeft bij de informatiebeschikking. Het Hof heeft onder 3.19 al overwogen dat de Inspecteur bij het vaststellen van een informatiebeschikking geen verregaande onderzoeksplicht heeft, zodat belanghebbendes stelling faalt.
3.36.
Belanghebbende stelt dat hij niet meer kan beschikken over de informatie over de [C] - en [D] -rekening, omdat EFG de informatie niet verstrekt en belanghebbende zich niet meer alles kan herinneren. Van de [C] -rekening staat niet vast bij welke bank deze rekening is afgesloten en evenmin welk nummer deze rekening heeft gehad. Het Hof acht het niet geloofwaardig dat belanghebbende zich niet meer kan herinneren bij welke bank en onder welk nummer de [C] -rekening is afgesloten, gelet op de omvang van de daarop gestorte bedragen ten opzichte van het toenmalige in de aangiften IB/PVV aangegeven inkomen van belanghebbende. De niet onderbouwde stelling dat de [C] -rekening bij EFG is afgesloten en is omgezet in de [D] -rekening, is daartoe in ieder geval onvoldoende. Van de [D] -rekening heeft slechts een in de tijd beperkte uitvraag plaatsgevonden. Verder heeft belanghebbende zich onvoldoende moeite getroost te achterhalen waaraan het bedrag van ruim € 85.000 (zie onder 3.32) is besteed of waarnaar het is overgeboekt.
3.37.
Het Hof heeft in de uitspraak van 11 juli 2017 de vraag of de Inspecteur enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden bij het vaststellen van de informatiebeschikking onbeantwoord gelaten. Deze vraag zal het Hof nu alsnog behandelen.
3.38.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door voor het jaar 2010 gegevens op te vragen die ouder dan zeven jaar zijn. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar artikel 52, vierde lid, van de AWR en de beleidsregel voor de fiscale bewaarverplichting (besluit van 19 juli 1996, nr. PFC96/854U, gewijzigd bij besluit van 30 oktober 1998, nr. PFC98/742M en 3 april 2000, nr. AFZ 2000-956, thans het Besluit Fiscaal Bestuursrecht). Daaruit volgt dat de Inspecteur de gegevensdragers waarvoor een bewaartermijn van zeven jaar geldt, na afloop van die termijn niet meer opvraagt.
3.39.
De artikelen 47 en 52 van de AWR bevatten van elkaar te onderscheiden verplichtingen. Artikel 47 AWR verplicht tot het – desgevraagd – verstrekken van gegevens en inlichtingen. Deze verplichting geldt voor alle (vermoedelijk) belastingplichtigen en is niet aan een termijn gebonden. Voor zover administratieplichtigen vertrouwen kunnen ontlenen aan de hiervoor bedoelde mededelingen van de Belastingdienst, hangt dat vertrouwen samen met de uit hoofde van artikel 52 AWR op hen rustende verplichting tot het voeren en bewaren van een administratie, en betreft het alleen de volgende onderdelen van de administratie: grootboek, debiteuren- en crediteurenadministratie, loonadministratie en voorraadadministratie (Hoge Raad, 9 juni 2016, nr. 16/00303, ECLI:NL:HR:2017:1046). Belanghebbende heeft er niet voor gekozen de buitenlandse bankrekeningen, waarop zakelijke betalingen worden ontvangen, maar waarvan privé-uitgaven en overboekingen naar andere privérekeningen worden gedaan, tot de administratie van zijn onderneming te rekenen. Belanghebbendes stelling faalt dan ook, omdat hij de buitenlandse bankrekeningen niet in de administratie heeft opgenomen. Belanghebbende stelling vindt ook deels geen steun in de feiten, omdat belanghebbende tot in ieder geval 4 januari 2007 een buitenlandse bankrekening heeft aangehouden. Voor de [C] -rekening mag de Inspecteur er vooralsnog vanuit gaan dat deze in 2010 nog bestaat, aangezien belanghebbende geen gegevens heeft overgelegd waaruit volgt dat deze rekening eerder is opgeheven.
3.40.
Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur terecht een informatiebeschikking vastgesteld. In de verklaring van belanghebbende voor bepaalde uitgaven bewijs te kunnen overleggen ziet het Hof aanleiding belanghebbende een termijn van zes weken te geven om alsnog de gevraagde inlichtingen te verstrekken.
Slotsom Op grond van het vorenstaande wijst het Hof het verzoek om herziening toe en herziet het Hof het eerder gegeven oordeel. Het oordeel luidt na herziening dat het hoger beroep ongegrond is en dat belanghebbende een termijn van zes weken wordt gegeven om alsnog de gevraagde inlichtingen te verstrekken.
4. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
Het Hof:
– wijst het verzoek om herziening toe,
– herziet de uitspraak van het Hof van 11 juli 2017, nummer 15/01235, waarbij de beslissing onder 6. als volgt komt te luiden:
“Het Hof
– verklaart het hoger beroep ongegrond en
– geeft belanghebbende een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden, om alsnog de gevraagde inlichtingen te verstrekken.”
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 16 juli 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 juni 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.