Rb. Rotterdam, 15-02-2018, nr. ROT 15/7004 e.v.
ECLI:NL:RBROT:2018:1042
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
15-02-2018
- Zaaknummer
ROT 15/7004 e.v.
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2018:1042, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 15‑02‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:3960, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 15‑02‑2018
Inhoudsindicatie
Misbruik van recht. Wraking. Veroordeling van eiser in de proceskosten. Bij de beantwoording van de vraag of in de hiervoor liggende gevallen sprake is van misbruik van recht kan – anders dan eiser betoogt – mede acht worden geslagen op het eerdere procedeergedrag van eiser (vergelijk bijvoorbeeld ABRvS 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:157). De rechtbank stelt vast dat eiser in de onderhavige zaken en andere Wob-zaken zeer omvangrijke verzoeken tot openbaarmaking heeft gedaan. Omdat eiser nimmer gevolg aan oproepen ter zitting te verschijnen en verweerders standpunt in deze zaken duidelijk is heeft de rechtbank onder toepassing van de zogenoemde antwoordkaartmethode partijen bericht dat een zitting achterwege zal blijven tenzij partijen binnen vier weken alsnog om een zitting verzoeken. Binnen die termijn heeft eiser meegedeeld dat hij niet instemt met het achterwege laten van een zitting in deze zaken. Eiser is anders dan verweerder, die niet om een zitting heeft verzocht, niet op de zitting verschenen. De rechtbank ziet in deze handelwijze van eiser de bevestiging van het standpunt van verweerder dat eiser er alles aan doet om zich ontwrichtend te gedragen jegens verweerder en ieder gesprek over zijn handelwijze en motieven uit de weg gaat. Indien eiser daadwerkelijk zou hebben willen vaststellen of sprake is van valsheid in geschrifte of meineed, dan zou het veeleer in de rede hebben gelegen dat eiser zou zijn verschenen op hoorzittingen bij de commissie en dat hij zou zijn ingegaan op uitnodigingen voor gesprekken bij de burgemeester en de gemeentesecretaris, die immers, gelet op artikel 59a van de Gemeentewet, de beslissingen op bezwaar hebben ondertekend. Dat het eiser niet daadwerkelijke om kennisname van de gevraagde informatie is te doen volgt naar het oordeel van de rechtbank verder uit de omstandigheid dat eiser ook rechtsmiddelen instelt in die gevallen waarin hij de gevraagde stukken krijgt toegezonden en dat hij nimmer gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid stukken bij verweerder in te zien. Naar het oordeel van de rechtbank kan de wijze waarop gebruik is gemaakt van de wrakingsbevoegdheid bijdragen aan het oordeel dat sprake is van misbruik van recht. Ook het tijdstip van indiening van eisers wrakingsverzoek in deze zaken versterkt bij de rechtbank het beeld dat het eiser erom te doen is de afdoening van zijn zaken door de rechtbank te frustreren en het hem niet is te doen om de openbaarmaking van overheidsinformatie. Verweerder heeft verzocht eiser in de proceskosten te veroordelen. Uit artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb volgt dat een natuurlijke persoon slechts in de proceskosten kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Eiser heeft daartegen in gebracht dat verweerder geen proceskosten heeft gemaakt omdat de vertegenwoordiger van verweerder niet bij verweerder in dienst is, maar door verweerder wordt ingehuurd met het oog op de afdoening van de vele zaken van eiser tegen verweerder. Anders dan eiser stelt brengt dit juist met zich dat verweerder in deze procedures kosten maakt door het inhuren van een externe gemachtigde. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht, ziet de rechtbank aanleiding het verzoek van verweerder in te willigen.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 15/7004, ROT 16/209, ROT 16/8387, ROT 17/266, ROT 17/267, ROT 17/268, ROT 17/269, ROT 17/1170, ROT 17/2571, ROT 17/2573, ROT 17/2574, ROT 17/3907, ROT 17/3908, ROT 17/3920, ROT 17/4482
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2018 in de zaken tussen
[Naam] , te [Plaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Albrandswaard, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Roef.
Procesverloop
Eiser heeft op 9 november 2015 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 september 2015 (besluit 1), dat strekt tot het ongegrond verklaren van eisers bezwaar tegen het besluit van verweerder van 29 april 2015, waarin is besloten ten aanzien van een verzamelverzoek van eiser om openbaarmaking. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 15/7004.
Eiser heeft op 11 januari 2016 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 december 2015 (besluit 2), dat strekt tot het ongegrond verklaren van eisers bezwaar tegen het besluit van verweerder van 9 juli 2015, waarin is besloten ten aanzien van een verzamelverzoek van eiser om openbaarmaking. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 16/209.
In de zaken ROT 15/7004 en ROT 16/209 heeft eiser op 27 november 2016 en5 december 2016 wrakingsverzoeken gedaan tegen de rechters mr. A.C. Rop enmr. H. Bedee. Bij uitspraak van 22 december 2016 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. A.C. Rop niet-ontvankelijk verklaard en het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. H. Bedee afgewezen.
Eiser heeft op 27 december 2016 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van16 november 2016 (besluit 3), dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar tegen het besluit van verweerder van 22 oktober 2015, waarin is besloten ten aanzien van een verzamelverzoek van eiser om openbaarmaking. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 16/8387.
Eiser heeft op 11 januari 2017 beroep ingesteld tegen het ongedateerde besluit van verweerder, dat door eiser is ontvangen op 2 december 2016 (besluit 4), dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar tegen het besluit van verweerder van 22 juni 2016, waarin is besloten ten aanzien van de verzoeken van eiser om schadevergoeding toe te kennen in verband met de vermelding van eisers initialen bij de aankondiging van de openbare behandeling van zijn bezwaarzaak op 1 maart 2016, het verzoek om een tweetal mandaten in te trekken en een verzoek van eiser om openbaarmaking. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 17/266.
Eiser heeft op 11 januari 2017 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 december 2016 (besluit 5), dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar tegen het besluit van verweerder van 22 juni 2016, waarin is besloten ten aanzien van de verzoeken van eiser om schadevergoeding toe te kennen in verband met het wederom vermelden van eisers initialen bij de aankondiging van de openbare behandeling van een bezwaarzaak zoals valt te lezen in de Schakel Albrandswaard van 28 april 2016, het (herhaald) verzoek om een tweetal mandaten in te trekken en een verzoek van eiser om openbaarmaking. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 17/267.
Eiser heeft op 11 januari 2017 beroep ingesteld tegen het ongedateerde besluit van verweerder, dat door eiser is ontvangen op 2 december 2016 (besluit 6), dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar tegen het besluit van verweerder van 22 juni 2016, waarin is besloten ten aanzien van een verzamelverzoek van eiser om openbaarmaking. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 17/268.
Eiser heeft op 11 januari 2017 beroep ingesteld tegen het ongedateerde besluit van verweerder, dat door eiser is ontvangen op 2 december 2016 (besluit 7), dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar tegen het besluit van verweerder van 13 juni 2016, waarin is besloten ten aanzien van diverse verzoeken van eiser, waaronder een verzoek om terug te komen van een besluit op bezwaar van 4 oktober 2011, een verzoek om eiser om schadevergoeding en een verzoek van eiser om openbaarmaking. Voorts zijn bij het besluit van 13 juni 2016 dwangsommen wegens niet tijdig beslissen toegekend tot een bedrag van € 490,-. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 17/269.
Eiser heeft op 17 februari 2017 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarvan een exemplaar met een verzenddatumstempel van 6 januari 2017 en een exemplaar met de verzenddatumstempel van 9 februari 2017 (besluit 8), dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar tegen de brief van verweerder van 12 juli 2016, dat betrekking heeft op de stelling van eiser dat op een aantal verzoeken die ten onrechte zouden zijn doorgezonden aan gemeente Ridderkerk alsnog moet worden beslist en dat verweerder hem een schadevergoeding en dwangsommen dient toe te kennen. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 17/1170.
Eiser heeft op 23 april 2017 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 maart 2017 (besluit 9), dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar tegen het besluit van verweerder van 28 oktober 2016, dat betrekking heeft op de stelling van eiser dat op een aantal verzoeken die ten onrechte zouden zijn doorgezonden aan gemeente Ridderkerk alsnog moet worden beslist en dat verweerder hem dwangsommen dient toe te kennen. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 17/2571.
Eiser heeft op 23 april 2017 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 maart 2017 (besluit 10), dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar tegen het besluit van verweerder van 22 juni 2016, waarin is besloten ten aanzien van een verzamelverzoek van eiser om openbaarmaking. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 17/2573.
Eiser heeft op 23 april 2017 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 maart 2017 (besluit 11), dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar tegen de brief van verweerder van 22 juni 2016, dat betrekking heeft op de stelling van eiser dat op een aantal verzoeken die ten onrechte zouden zijn doorgezonden aan gemeente Ridderkerk alsnog moet worden beslist en dat verweerder hem een schadevergoeding en dwangsommen dient toe te kennen. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 17/2574.
Eiser heeft op 28 juni 2017 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van verweerder van 11 juli 2017, dat betrekking heeft op de stelling van eiser dat op een aantal verzoeken die ten onrechte zouden zijn doorgezonden aan gemeente Ridderkerk alsnog moet worden beslist en dat verweerder hem dwangsommen en een schadevergoeding dient toe te kennen. Uit de door verweerder ingediende stukken volgt dat verweerder bij besluit met verzenddatum 6 januari 2017 (besluit 12) op het bezwaar heeft beslist door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 17/3907.
Eiser heeft 28 juni 2017 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder met verzenddatum 17 mei 2017 (besluit 13), dat deels strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren en deels tot het ongegrond verklaren van eisers bezwaar tegen de brief van verweerder van 22 juni 2016, dat betrekking heeft op een aantal verzoeken van eiser inzake de commissie, het overdoen van alle bezwaarprocedures van eiser en schadevergoeding in alle bezwaarprocedures van eiser. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 17/3908.
Eiser heeft 28 juni 2017 beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder met verzenddatum 17 mei 2017 (besluit 14), dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van eisers bezwaar tegen de brief van verweerder van 12 december 2016, omdat het bezwaar daartegen reeds is afgedaan met een op 31 januari 2017 gedagtekende beslissing op bezwaar. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 17/3920.
Eiser heeft op 25 juli 2017 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van verweerder van 17 januari 2017 (besluit 15), waarin is besloten ten aanzien van een verzamelverzoek van eiser om openbaarmaking. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 17/4482.
In alle zaken heeft de rechtbank partijen bericht dat zij van oordeel is dat het niet nodig is om een zitting te houden, omdat de rechtbank voldoende informatie heeft om uitspraak te doen. Partijen zijn daarbij de gelegenheid geboden binnen twee weken aan te geven of zij toch op een zitting gehoord willen worden. Verweerder heeft in al deze zaken niet om een zitting verzocht, maar eiser heeft de rechtbank binnen de geboden termijn bericht geen toestemming te verlenen voor het achterwege laten van een zitting.
Het onderzoek ter zitting heeft – gevoegd met een drietal zaken van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk – plaatsgevonden op 16 januari 2018. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is aan de behandelend rechter een kort voor de zitting door eiser ingediend verzoek tot onder meer zijn wraking bekend geworden.Dat verzoek is door de wrakingskamer van de rechtbank bij uitspraak van 9 februari 2018 afgewezen.
De rechtbank heeft de onderhavige zaken voor het doen van uitspraak gesplitst van die met betrekking tot het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk.
Overwegingen
Omschrijving van de voorliggende zaken
1. In de zaak met zaaknummer ROT 15/7004 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 13 februari 2015, onder kenmerk GMAR150213-01WOB, dat ziet op openbaarmaking van alle stukken en bewijzen van archivering inzake een twintigtal door eiser gevoerde bezwaarprocedures, waarbij eiser 20 beslissingen op bezwaar noemt die verweerder heeft genomen tussen 4 oktober 2011 en 16 december 2014. Bij het besluit van 29 april 2015, dat verweerder met besluit 1 heeft gehandhaafd, heeft verweerder in 5 gevallen een aantal stukken openbaar gemaakt door die – zoals verzocht – in digitale vorm aan eiser te verstrekken. Voor de overige gevallen heeft verweerder het verzoek afgewezen omdat die stukken reeds openbaar zijn gemaakt. Met betrekking tot het verzoek om openbaarmaking van de beraadslagingen van de commissie voor de bezwaarschriften (de commissie) heeft verweerder er daarbij op gewezen dat de beraadslaging valt onder een of meer weigeringsgronden van artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), dat de voorzitter van de onafhankelijke commissie dit eiser al eerder bij brief van 9 juli 2012 heeft bericht en verweerder dit standpunt heeft overgenomen. Bij besluit 1 is het bezwaar ongegrond verklaard. Voorts is bij besluit 1 beslist dat geen dwangsommen zijn verbeurd wegens niet tijdig beslissen.
2.1.
In de zaak met zaaknummer ROT 16/209 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 7 mei 2015, onder kenmerk GMAR150507-01WOE, dat ziet op openbaarmaking van alle stukken en bewijzen van archivering inzake een drietal aanvragen van eiser en een vijftal door eiser gevoerde bezwaarprocedures, waarbij eiser een achttal besluiten noemt. Daarbij noemt eiser ten aanzien van deze beslissingen, aanvragen en bezwaarprocedures een grote hoeveelheid onderwerpen waarover hij informatie wenst, zoals mandaten vanaf 2011 tot heden, stukken met betrekking nader genoemde ambtenaren, stukken met betrekking tot de leden en secretarissen van de commissie, specificaties en vergoedingen inzake de inzet van de commissie vanaf 2011 tot heden en zakelijke agenda’s van een aantal genoemde personen over periodes in 2012. Al deze onderwerpen heeft eiser verder onderverdeeld in subonderdelen per deelonderwerp of persoon. Bij het besluit van 9 juli 2015 heeft verweerder diverse stukken openbaar gemaakt door die – zoals verzocht – in digitale vorm aan eiser te verstrekken. Voor andere gevallen is het verzoek afgewezen omdat die stukken reeds openbaar zijn gemaakt of eerder afwijzend is beslist, terwijl verweerder voorts heeft geweigerd stukken betreffende de beraadslaging van de commissie openbaar te maken. Bij besluit 2 is het bezwaar ongegrond verklaard. Voorts is bij besluit 2 beslist dat geen dwangsommen zijn verbeurd wegens niet tijdig beslissen.
2.2.
Bij uitspraak van 13 april 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep tegen besluit 2 kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat eiser niet binnen de geboden termijn de gronden van beroep had ingediend. De rechtbank heeft daarom het beroep zonder zitting vereenvoudigd afgedaan en dat niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van1 juni 2016 heeft de rechtbank het verzet van eiser gegrond verklaard, waarna het onderzoek in deze zaak is voort gezet in de stand waarin het zich bevond.
3. In de zaak met zaaknummer ROT 16/8387 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 30 augustus 2015, onder kenmerk GMAR150830-01WOE, dat ziet op openbaarmaking van alle stukken en bewijzen van archivering inzake 38 onderwerpen die zien op onder meer de totstandkoming van adviezen van de commissie en op de bevoegdheid tot ondertekening van stukken en op gebruik van de stempel van de handtekening van diverse personen, waaronder begrepen de gescande handtekening. Van de 38 onderwerpen zijn er 8 uitgesplitst in subonderwerpen a tot en met f, zodat het totaal aantal (deel)onderwerpen waarop het informatieverzoek ziet 78 bedraagt. Bij het besluit van 18 september 2015 heeft verweerder per (deel)verzoek aangegeven wie binnen zijn organisatie bevoegd is gebruik te maken van welke handtekeningstempel, heeft verweerder brieven en e-mailberichten tussen de commissie en personen die werkzaam zijn binnen de organisatie van verweerder (geschoond van persoonlijke mailadressen van leden van de commissie en van passages die zien op de beraadslaging van de commissie) openbaar gemaakt en heeft verweerder het gros van de verzoeken om documentatie afgewezen omdat verweerder daar niet over beschikt. Voorts is beslist dat geen dwangsommen zijn verbeurd wegens niet tijdig beslissen. Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder bij besluit 3 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.
4. In de zaak met zaaknummer ROT 17/266 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 1 april 2016, onder kenmerk GMAR160401-01COV, dat onder meer ziet op schadevergoeding wegens de vermelding van eisers initialen in een bezwaarprocedure, de intrekking van twee mandaten en openbaarmaking. Verweerder heeft bij besluit van 22 juni 2016 het verzoek om schadevergoeding afgewezen, heeft geen aanleiding gezien tot rectificatie, heeft geen aanleiding gezien om het thans nog geldende mandaat 138500, dat betrekking heeft op de afdoening van de vele correspondentie en procedures van eiser, in te trekken en heeft op het Wob-verzoek beslist door onder verwijzing naar artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob kennisneming van inhoud toe te staan. Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder bij besluit 4 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.
5. In de zaak met zaaknummer ROT 17/267 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 2 mei 2016, onder kenmerk GMAR160502-02COV, dat onder meer ziet op schadevergoeding wegens de vermelding van eisers initialen in een aangekondigde bezwaarprocedure, de intrekking van twee mandaten en openbaarmaking. Verweerder heeft bij zijn tweede besluit van 22 juni 2016 beslist op gelijke wijze als in de zaak met zaaknummer ROT 17/266. Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder het bezwaar bij besluit 5 niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.
6. In de zaak met zaaknummer ROT 17/268 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 2 mei 2016, onder kenmerk GMAR160322-01WER, dat ziet op openbaarmaking van alle stukken en bewijzen van archivering inzake een drietal beslissingen op bezwaar die eind 2015 zijn genomen, een beantwoording van een brief eind 2015 en inzake mandatering van de burgemeester om te beslissen op bezwaar bij de dreiging van verbeurte van dwangsommen wegens niet tijdig beslissen. Verweerder heeft in zijn derde besluit van 22 juni 2016 op het Wob-verzoek beslist door onder verwijzing naar artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob kennisneming van inhoud toe te staan. Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder het bezwaar bij besluit 6 niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.
7. In de zaak met zaaknummer ROT 17/269 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 1 april 2016, onder kenmerk GMAR160401-01COV, dat ziet op diverse verzoeken. Ten eerste bevat het een verzoek om terug te komen van een beslissing op bezwaar uit 2011 dat betrekking heeft re-integratietraject van eiser in het kader van de Wet werk en bijstand. Aan dit verzoek heeft eiser onder meer ten grondslag gelegd dat de commissie niet voltallig was en dat met betrekking tot de primaire besluitvorming en de verdere procedure door of namens verweerder is gefraudeerd. Eiser heeft in dit verband onder meer verzocht om rectificatie en negen schadevergoedingen. Voorts heeft eiser verzocht om openbaarmaking van alle stukken inzake vier besluiten die zijn genomen tussen 13 juli 2011 en 24 maart 2016. Ten aanzien van het Wob-verzoek heeft verweerder bij besluit van 13 juni 2016 beslist door onder verwijzing naar artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob kennisneming van inhoud toe te staan. De overige verzoeken heeft verweerder afgewezen. Voorts zijn bij het besluit van 13 juni 2016 dwangsommen wegens niet tijdig beslissen toegekend tot een bedrag van € 490,-. Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder het bezwaar bij besluit 7 niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.
8.1.
In de zaak met zaaknummer ROT 17/1170 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 29 mei 2016, onder kenmerk GMAR160529-02BDW, dat ziet op 7 eerdere verzoeken om openbaarmaking, waaronder die met kenmerken GMAR060813-01 en GMAR268013-04, die volgens eiser ten onrechte door verweerder zijn doorgezonden naar de gemeente Ridderkerk. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en verzocht alsnog op die verzoeken te beslissen, hem dwangsommen wegens niet tijdig beslissen en schadevergoeding toe te kennen. Voorts is met de brief van 29 mei 2016 verzocht om openbaarmaking (mede op grond van de Wob) van:
(WER1) communicatie inzake de doorzending van de 7 verzoeken;
(WER2) stukken met betrekking tot het aanspreekpunt/adres van de gemeente Ridderkerk ten aanzien van Wob-doorzendingen;
(WER3) de ontvangstbevestiging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk met betrekking tot de doorzending van de 7 Wob-verzoeken; en
(WER4) communicatie met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk inzake de “Bardok meineed kwestie”.
8.2.
Verweerder heeft bij besluit van 4 juni 2016 beslist op de 7 eerdere Wob-verzoeken door een deel daarvan af te wijzen onder de overweging dat verweerder niet beschikt over een deel van de gevraagde stukken en dat eiser in het kader van lopende procedures reeds over een deel van de stukken beschikt en dat voor het overige onder verwijzing naar artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob kennisneming van inhoud aan eiser wordt toegestaan.
8.3.
Nadat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 2 juni 2016 en verweerder in gebrek heeft gesteld te beslissen op het verzoek van 29 mei 2016 heeft verweerder het besluit van 12 juli 2016 genomen. Daarin heeft verweerder er op gewezen dat reeds op de 7 Wob-verzoeken is beslist met het besluit van 4 juni 2016. Voorts is daarin besloten dat ter zake van de 7 Wob-verzoeken geen dwangsommen zijn verschuldigd. Met betrekking tot het in de brief van 29 mei 2016 vervatte aanvullende verzamelverzoek (WER1 tot en met WER 4) heeft verweerder bij zijn besluit van 12 juli 2016 een e-mailbericht dat ziet op de doorzending openbaar gemaakt en overwogen dat hij verder met betrekking tot de doorzending niet over stukken beschikt. Met betrekking tot de “Bardok meineed kwestie” heeft verweerder eiser bericht dat hem niet duidelijk is wat eiser daarmee bedoeld en is hem (net als ten aanzien van een eerder verzoek) gevraagd dit verzoek nader toe te lichten. Met betrekking tot de ingebrekestelling inzake het niet tijdig beslissen op het verzoek van29 mei 2016 (lees: het niet tijdig beslissen op het aanvullende verzamelverzoek (WER1 tot en met WER 4) heeft verweerder beslist dat geen dwangsommen zijn verschuldigd. Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 12 juli 2017 bij besluit 8 niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.
9. In de zaak met zaaknummer ROT 17/2571 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 14 augustus 2016, onder kenmerk GMAR160814-01BDB, dat ziet op 38 eerdere verzoeken die volgens eiser ten onrechte door verweerder zijn doorgezonden naar de gemeente Ridderkerk. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en verzocht alsnog op die verzoeken te beslissen en verzocht hem dwangsommen wegens niet tijdig beslissen en de daarover verschuldigde rente toe te kennen. Verweerder heeft bij besluit van 28 oktober 2016 positief beslist op de oorspronkelijke verzoeken om openbaarmaking door eiser uit te nodigen binnen drie weken telefonisch een afspraak te maken voor het komen inzien van de door hem gewenste stukken. Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder het bezwaar bij besluit 9 niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.
10. In de zaak met ROT 17/2573 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 26 april 2016, onder kenmerk GMAR1603426-02WER, dat ziet op openbaarmaking van alle stukken en bewijzen van archivering inzake een drietal aanvragen en een drietal bezwaarprocedures. Bij besluit van 22 juni 2016 heeft verweerder op het Wob-verzoek beslist door onder verwijzing naar artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob inzage in de gevraagde stukken te geven. Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder bij besluit 10 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.
11. In de zaak met zaaknummer ROT 17/2574 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 21 februari 2016, onder kenmerk GMAR160221-01BDS, dat ziet op 15 eerdere verzoeken die volgens eiser ten onrechte door verweerder zijn doorgezonden naar de gemeente Ridderkerk. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en verzocht alsnog op die verzoeken te beslissen en verzocht hem dwangsommen wegens niet tijdig beslissen en de daarover verschuldigde rente toe te kennen. Verweerder heeft in zijn brief van 22 juni 2016 ten aanzien van een van deze verzoeken overwogen dat dit niet is terug te vinden in de systemen, zodat geconcludeerd kan worden dat dat door verweerder niet is ontvangen. Ten aanzien van een verzoek om inzage in eisers klantendossier heeft verweerder overwogen dat dit een feitelijk verzoek tot inzage is en geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Ten aanzien van de overige verzoeken heeft verweerder beslist door onder verwijzing naar artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob kennisneming van inhoud toe te staan. Verweerder heeft verder vastgesteld dat geen dwangsom is verschuldigd en dat er geen grond voor een schadevergoeding is. Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder het bezwaar bij besluit 11 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet binnen de geboden termijn indienen van de gronden van bezwaar.
12. In de zaak met zaaknummer ROT 17/3907 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 15 februari 2016, onder kenmerk GMAR160215-01BDS, dat ziet op 21 eerdere verzoeken die volgens eiser ten onrechte door verweerder zijn doorgezonden naar de gemeente Ridderkerk. Eiser heeft verweerder verzocht alsnog op die verzoeken te beslissen en heeft verzocht hem een schadevergoeding toe te kennen en dwangsommen wegens niet tijdig beslissen. Verweerder heeft in zijn brief van 11 juli 2016 ten aanzien van een deel van deze verzoeken overwogen dat die niet zijn terug te vinden in de systemen, zodat geconcludeerd kan worden dat die door verweerder niet zijn ontvangen. Ten aanzien van één van de doorgezonden brieven heeft verweerder overwogen dat dit een bezwaarschrift behelst tegen een beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk, zodat niet valt in te zien dat die brief niet doorgestuurd had mogen worden aan dat bevoegde bestuursorgaan. Ten aanzien van vier verzoeken om inzage in stukken heeft verweerder overwogen dat dit feitelijke verzoeken tot inzage zijn en geen aanvragen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Ten aanzien van de overige verzoeken heeft verweerder overwogen dat die niet kunnen worden ingewilligd omdat er geen onderliggende stukken zijn. Verweerder heeft verder vastgesteld dat geen dwangsom is verschuldigd en dat er geen grond voor een schadevergoeding is. Overeenkomstig het advies van de commissie heeft verweerder het bezwaar bij besluit 12 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet binnen de geboden termijn indien van de gronden van bezwaar. Eiser heeft beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen op bezwaar.
13. In de zaak met zaaknummer ROT 17/3908 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 18 februari 2016, onder kenmerk GMAR160218-02COV, dat ziet op 9 verzoeken van eiser die samenhangen met de commissie en zijn bezwaarprocedures. Verweerder heeft bij brief van 22 juni 2016 op deze verzoeken gereageerd. Onder verwijzing naar artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wob heeft verweerder besloten kennisneming van de inhoud toe te staan met betrekking tot gevoerde bezwaarprocedures. Alle overige verzoeken heeft verweerder afgewezen. De commissie heeft in haar advies overwogen dat de verzoeken voor zover die zien op ontslag van commissieleden en de secretarissen van de commissie, de hervorming van de commissie en de hervorming van de bezwaarprocedure, geen sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, omdat eiser geen belanghebbende is nu zijn belang zich onvoldoende onderscheid van de belangen van anderen. De beantwoording van die verzoeken in de brief van 22 juni 2016 levert in zoverre geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb op. Met betrekking tot het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding is door de commissie overwogen dat met de op 1 juli 2013 deels in werking getreden Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten het niet langer mogelijk is om een schadebesluit uit te lokken waartegen bezwaar open staat. Voor zover buiten de Wob om is verzocht om personalia en adresgegevens van commissieleden heeft de commissie overwogen dat er geen publiekrechtelijke grondslag voor het verzoek is, zodat de brief van 22 juni 2016 in zoverre geen besluit oplevert. Voor zover eiser verlangt dat zijn bezwaren opnieuw worden behandeld door een nieuwe commissie, vat de commissie het verzoek mede op om in alle zaken nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Omdat het op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb niet mogelijk is bezwaar te maken tegen besluiten op bezwaar is ook dit verzoek volgens de commissie niet-ontvankelijk. Voor zover het verzoek om personalia en adresgegevens van commissieleden wel berust op de Wob heeft de commissie overwogen dat artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob zich tegen de verstrekking van persoonsgegevens verzet, zodat het bezwaar in zoverre ongegrond is. Ook voor het overige is het bezwaar tegen de brief van 22 juni 2016 ongegrond, omdat gelet op het aantal documenten dat betrekking heeft op de vele bezwaarprocedures van eiser, van verweerder niet kan worden verlangt dat de verzochte documenten anders dan door kennisneming van de inhoud wordt verstrekt. Verweerder heeft bij besluit 13 dit advies overgenomen door de bezwaren deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond te verklaren.
14. In de zaak met zaaknummer ROT 17/3920 ligt een bezwaarschrift voor van 19 oktober 2016, onder kenmerk GMAR161019-160705REB, waarin eiser op grond van artikel 15a van de Wob bezwaar maakt wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzamelverzoek en herhaalde ingebrekestelling met kenmerk GMAR160705-01DWS. Dit verzamelverzoek is een brief van 5 juli 2016 van eiser en ziet op een ingebrekestelling wegens het niet beslissen op vier andere ingebrekestellingen. Verweerder heeft bij brief van 12 december 2016, onder verwijzing naar eisers brief van 19 oktober 2016 en kenmerk GMAR160705-01DWS overwogen dat het Wob-verzoek wordt toegewezen door eiser uit te nodigen binnen drie weken telefonisch een afspraak te maken voor het komen inzien van de door hem gewenste stukken. Omdat volgens verweerder met de brief van 12 december 2016 alsnog is beslist op enig eerder Wob-verzoek, is het bezwaar bij besluit dat is gedagtekend op 31 januari 2017 onder overneming van het advies van de commissie niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang. Verweerder heeft een bezwaarschrift van eiser van 20 januari 2017, aangevuld bij aanvullend bezwaarschrift van 20 januari 2017 aangemerkt als te zijn gericht tegen het besluit van 12 december 2016. Nu het bezwaar daartegen reeds is afgedaan met de op 31 januari 2017 gedagtekende beslissing op bezwaar acht verweerder dit aanvullende bezwaar met de commissie niet-ontvankelijk. Daarom is bij besluit 14 dit aanvullende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
15. In de zaak met zaaknummer ROT 17/4482 ligt een verzamelverzoek van eiser voor van 21 juni 2016, onder kenmerk GMAR160621-01BDS dat ziet op 5 verzoeken waarop verweerder volgens eiser nooit rechtmatig zou hebben besloten, omdat het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk is verklaard, zodat naar eiser stelt bevoegdheidsgebreken in het eerdere besluit van 25 juni 2013 niet zijn geheeld. Voorts bevat het verzoek van 21 juli 2016 een aanvullend verzamelverzoek onder de kenmerken WOE1 tot en met WOE7, wat ziet op stukken, e-mailberichten, contracten en facturen in zake bepaalde personen en kwesties met betrekking tot een bepaalde periode en beleidstukken ter zake van postontvangst en archivering door verweerder. Verweerder heeft op deze verzoeken (opnieuw) beslist bij besluit 15 door eiser uit te nodigen binnen drie weken telefonisch een afspraak te maken voor het komen inzien van de door hem gewenste stukken. Eiser heeft op 24 februari 2017 bezwaar gemaakt en vervolgens na verweerder op 26 mei 2017 in gebreke te hebben gesteld op 25 juli 2017 beroep ingesteld.
Voorafgaande overwegingen over een aantal kwesties
16.1.
In de zaken ROT 15/7004 en ROT 16/209 heeft eiser op 27 november 2016 en 5 december 2016 wrakingsverzoeken gedaan tegen de rechters mr. A.C. Rop en mr. H. Bedee. Bij uitspraak van 22 december 2016 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. A.C. Rop niet-ontvankelijk verklaard, omdat mr. A.C. Rop de zaken op dat moment had overgedaan aan mr. H. Bedee. Het wrakingsverzoek ten aanzien vanmr. H. Bedee heeft de wrakingskamer afgewezen. Nadien heeft mr. A.C. Rop de zaken weer toebedeeld gekregen in het kader van clustering van de vele zaken van eiser. Eiser is bij brieven van 8 november 2017 ervan op de hoogte gesteld dat alle zaken worden behandeld door mr. A.C. Rop.
16.2.
Op 16 januari 2018 heeft eiser in de vroege middag in alle zaken een (nieuw) verzoek gedaan om wraking van mr. A.C. Rop en de niet nader genoemde teamleider (lees: voorzitter) van team 3 bestuursrecht. Nadien heeft eiser meegedeeld dat de wrakingsverzoeken zich mede richten tot mr. A. van Strien en mr. H.M. Braam, de voorzitters van team 1 en team 3 bestuursrecht. Voorts heeft eiser op 5 februari 2018 – op de dag dat het wrakingsverzoek is behandeld – de wrakingskamer gewraakt. Bij uitspraak van9 februari 2018 heeft de wrakingskamer alle wrakingsverzoeken afgewezen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid en beslist dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedures niet in behandeling zal worden genomen.
17.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 10 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:329) tussen partijen, in de zaak die betrekking had op besluitvorming van verweerder met betrekking tot 7 aanvragen waaronder die met kenmerken GMAR060813-01 en GMAR268013-04, overwogen dat op grond van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Sociale Zaken Albrandswaard en Ridderkerk (de gemeenschappelijke regeling) de bevoegdheden met betrekking tot kortheidshalve de sociale regelgeving in mandaat werden uitgeoefend door medewerkers van de gemeente Ridderkerk, dat dit betekent dat verweerder verantwoordelijk bleef voor de uitoefening van de sociale regelgeving door voornoemde medewerkers, dat de stukken met betrekking tot deze sociale regelgeving bestemd waren voor verweerder en dat deze stukken moeten worden geacht onder het college te berusten in de zin van de Wob. Daarom mocht verweerder het desbetreffende deel van de Wob-verzoeken niet doorzenden naar de gemeente Ridderkerk. Bij dit oordeel heeft de Afdeling betrokken dat in de gemeenschappelijke regeling geen regeling was opgenomen met betrekking tot de behandeling van Wob-verzoeken. De in artikel 7 van de gemeenschappelijke regeling opgenomen archiefregeling kan, anders dan het college ter zitting heeft betoogd, niet als een zodanige regeling worden aangemerkt. Als gevolg van deze uitspraak diende verweerder opnieuw binnen de termijn als bedoeld in artikel 6, eerste of tweede lid, van de Wob een besluit te nemen op dit deel van de Wob-verzoeken. Voorts heeft de Afdeling bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
17.2.
De rechtbank stelt vast dat de zaak met zaaknummer 17/1170 mede betrekking heeft op dezelfde 7 aanvragen (plus bijkomende kwesties) als die waarop de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2016 ziet. Omdat de Afdeling heeft bepaald dat tegen de nieuwe besluitvorming op dit verzoek rechtstreeks beroep bij haar open staat, is de rechtbank niet bevoegd kennis te nemen van enig beroep dat samenhangt met de nadere afdoening van die 7 Wob-verzoeken. Hieruit volgt niet alleen dat het besluit van 4 juni 2016 niet ter beoordeling voorligt bij de rechtbank, maar voorts dat tegen het besluit van verweerder van 12 juli 2016 voor zover dat betrekking heeft op de verschuldigdheid van dwangsommen en schadevergoeding met betrekking tot die 7 Wob-verzoeken beroep openstaat bij de Afdeling. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 4:19 van de Awb en de eisen van procedurele en materiële connexiteit ter zake van de bevoegdheid kennis te nemen van schadebesluiten die betrekking hebben op schadeveroorzakende besluiten die voor 1 juli 2013 zijn genomen en op de artikelen 8:88 en verder van de Awb voor wat betreft schadeveroorzakende besluiten die op of na 1 juli 2013 zijn genomen. Voor zover verweerder het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk heeft verklaard met besluit 8 is de rechtbank daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep, in welk verband de rechtbank wijst op artikel 6:19 van de Awb. Omdat het besluit van 12 juli 2016 mede ziet op het aanvullende verzamelverzoek (WER1 tot en met WER 4) en op de beslissing dat ter zake van die aanvraag geen dwangsom is verschuldigd omdat binnen veertien dagen na de ingebrekestelling is beslist, is de rechtbank wel bevoegd kennis te nemen van het beroep tegen besluit 8 voor zover de bezwaren tegen die besluitonderdelen niet-ontvankelijk zijn verklaard.
18. In de zaak met zaaknummer ROT 17/3907 heeft eiser op 28 januari 2017 beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen. Verweerder heeft echter ruimschoots voordien besluit 12 genomen. Nadat eiser bij brief van 14 augustus 2017 de ontvangst van besluit 12 heeft ontkend, heeft verweerder een printscreen overgelegd waarop de datum van verzending van besluit 12 is vermeld. Nu besluit 12 is voorzien van een juiste adressering, een stempel bevat met de dagtekening van verzending op 6 januari 2017, die overeenkomt met het printscreen, en voorts gelet op de omstandigheid dat andere brieven van verweerder wel door eiser zijn ontvangen, acht de rechtbank het aannemelijk dat het aan eiser is gezonden, terwijl eiser voorts geen feiten gesteld op grond waarvan de ontvangst van besluit 12 redelijkerwijs kan worden betwijfeld (vergelijk ABRvS 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3883 en ABRvS 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1437). Wat eiser in zijn tweede aanvullende beroepschrift van 5 januari 2018 opmerkt over de verschillende verzenddatumstempels met betrekking tot besluit 8 maakt dit niet anders. Dat besluit 8 blijkbaar tweemaal aan eiser is toegezonden op verschillende data maakt niet aannemelijk dat besluit 12 niet is verzonden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat besluit 12 bekend is gemaakt, zodat het nadien niet mogelijk was een beroep wegens niet tijdig beslissen op bezwaar in te dienen, zodat dit niet-ontvankelijk is (vergelijk CBb 22 augustus 2016, ECLI:NL:CBB:2016:276, punt 6). Eiser heeft verzocht het beroep wegens niet tijdig beslissen aan te merken als een reëel beroep tegen besluit 12. Nu het rechtsmiddel na de termijn van 6 weken als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb is ingesteld en gelet op wat hiervoor is overwogen de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb is het beroep bij deze beoogde conversie evenmin ontvankelijk. Het beroep in de zaak met zaaknummer ROT 17/3907 is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank voegt hier ten overvloede aan toe dat zelfs indien aangenomen zou moeten worden dat verweerder abusievelijk besluit 8 tweemaal zou hebben verzonden in plaats van besluit 12 eenmaal aan eiser toe te zenden, dat in dat geval het beroep van eiser tegen besluit 12 eveneens niet-ontvankelijk is gelet op wat de rechtbank verder op overweegt met betrekking tot misbruik van recht.
19. In de zaak met zaaknummer ROT 17/3920 ligt een bezwaarschrift voor van19 oktober 2016, onder kenmerk GMAR161019-160705REB, waarin eiser op grond van artikel 15a van de Wob bezwaar maakt wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzamelverzoek en herhaalde ingebrekestelling met kenmerk GMAR160705-01DWS. Dit verzamelverzoek is een brief van 5 juli 2016 van eiser die ziet op een ingebrekestelling wegens het niet beslissen op vier andere ingebrekestellingen. Uit de daarin genoemde kenmerken die weer verwijzen naar eerdere ingebrekestellingen met een eerder pro-forma bezwaar met andere kenmerken volgt dat die betrekking hebben op eerdere verzoeken die volgens eiser ten onrechte door verweerder zijn doorgezonden naar de gemeente Ridderkerk. Het betreft in elk geval de 15 verzoeken van 21 februari 2016 in de zaak met zaaknummer ROT 17/2574. Omdat verweerder reeds op deze andere verzoeken had beslist, kan verweerders brief van 12 december 2016 dan ook slecht betrekking hebben op de weigering te beslissen op een of meer (herhaalde) ingebrekestellingen van eiser. Omdat een ingebrekestelling geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb oplevert, is de brief van verweerder van 12 december 2016, waarin geen beslissing is genomen over de verbeurte van een dwangsom maar is beslist op een niet voorliggend Wob-verzoek, geen besluit (vergelijk ABvRS 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1290 en ABRvS 7 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1617). Omdat het hier dus niet gaat om een Wob-verzoek, maar om een ingebrekestelling, kon ook niet op grond van het op 1 oktober 2016 ingevoerde artikel 15a van de Wob bezwaar worden gemaakt, zodat verweerder geen beslissingsbevoegdheid had in deze zaak en het bezwaar hoogstens op de voet van artikel 6:15 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb als een beroep wegens niet tijdig beslissen had kunnen doorsturen naar de rechtbank. De rechtbank zal hier geen consequenties aan verbinden omdat zij zich in dat geval onbevoegd zou moeten verklaren kennis te nemen van het beroep, omdat een ingebrekestelling – zoals gezegd – geen aanvraag oplevert. Voorts neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat door verweerder op de onderliggende aanvragen wel is beslist.
20. Voor zover eiser zijn verzoeken om openbaarmaking uit hoofde van de Wob mede heeft geduid als collegeverzoeken of verzoeken op basis van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zijn dit geen aanvragen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, zodat verweerder de verzoeken uitsluitend kon aanmerken als verzoeken om openbaarmaking op grond van de Wob. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de Afdeling al eerder heeft overwogen dat verzoeken van eiser om collegebesluiten geen wettelijke basis hebben en geen aanvragen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb kunnen opleveren, terwijl het beroep van eiser op artikel 6 van het EVRM in dit verband evenmin is gehonoreerd (zie de eerder genoemde uitspraak van 10 februari 2016 en de eerdere uitspraak tussen partijen van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2384). Dat eiser het niet eens is met die uitspraken van de Afdeling maakt dit niet anders. Voor zover eiser zijn verzoeken mede heeft gebaseerd op artikel 8543a van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering is evenmin sprake van aanvragen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, maar is sprake van een civielrechtelijke vordering ter zake waarvan de burgerlijke rechter bevoegd is.
21. Voor zover eiser in een aantal zaken heeft verzocht om openbaarmaking van beraadslagingen van de commissie, is niet verweerder, maar de commissie het bevoegde bestuursorgaan, zoals de rechtbank al eerder heeft overwogen in een eerder zaak tussen partijen (tussenuitspraak van 18 maart 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:1951). Verweerder had de verzoeken voor dit gedeelte moeten doorsturen naar de commissie. De stelling van eiser dat in deze zaken de Commissie het verwerend bestuursorgaan is, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Er ligt immers besluitvorming van verweerder voor. Ook indien sprake is van een bevoegdheidsgebrek, omdat een andere bestuursorgaan bevoegd is, laat dit onverlet dat een (vernietigbaar) besluit voorligt van verweerder (zie bijvoorbeeld ABRvS22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1230). De rechtbank zal aan dit bevoegdheidsgebrek geen consequenties verbinden. Zij neemt hierbij in aanmerking wat zij verderop zal overwegen over het door verweerder gestelde misbruik van recht door eiser in al deze zaken en zij neemt hierbij voorts in aanmerking de omstandigheid dat eiser reeds in 2012 bekend was met het schriftelijke standpunt van de voorzitter van de onafhankelijke commissie dat beraadslagingen van die commissie op grond van artikel 11 van de Wob niet openbaar worden gemaakt.
De verdere beoordeling
22.1.
In een aantal adviezen van de commissie is geadviseerd een aantal bezwaarschriften niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van recht. In de adviezen, die verweerder heeft overgenomen, is onder meer in aanmerking is genomen dat eiser door zijn handelswijze bij het indienen van verzoeken en ingebrekestellingen kosten veroorzaakt voor het bestuursorgaan en een snelle en zorgvuldige afhandeling bemoeilijkt en de kans op een dwangsom vergroot, omdat zijn verzoeken dusdanig veelomvattend zijn dat het moeilijk is hier tijdig op te beslissen, hij meerdere premature ingebrekestellingen heeft verzonden, zijn bezwaarschriften ook dermate omvattend zijn dat het moeilijk dan wel onmogelijk is op alle bezwaargronden in te gaan. Voorts is in aanmerking genomen dat eiser “misstanden” wil aantonen die zich bij de gemeente Albrandswaard zouden voordoen, terwijl niet valt in te zien wat de toegevoegde waarde is van de vele documenten die eiser opvraagt om dit aan te tonen, zodat het niet aannemelijk is dat hij het informatieverzoek heeft gedaan in verband met het door de Wob beoogde doel. Verder is in aanmerking genomen dat eiser heel vaak om dezelfde informatie vraagt, dat eiser geen gehoor geeft aan uitnodigingen voor gesprekken bij de burgemeester en de gemeentesecretaris en hij nooit op hoorzittingen in bezwaar of beroep verschijnt. Verweerder heeft zich ook in beroep op het standpunt gesteld dat eiser zich schuldig maakt aan misbruik van recht. In dit verband is onder meer aangevoerd dat eiser verweerder bestookt met Wob-verzoeken zonder enig ander doel dan verweerders administratie met zijn omvangrijke verzoeken te belasten en om dwangsommen te incasseren vanwege het niet tijdig kunnen beslissen op de grote hoeveelheid omvangrijke verzoeken om informatie. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat eiser veel herhaalde verzoeken indient en dat hij niet ingaat op voorstellen van verweerder om stukken in te zien. In dit verband heeft verweerder verder opgemerkt dat hij voor 52 uur per week extra werkkrachten heeft ingezet om de vele verzoeken van eiser af te kunnen handelen. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat eiser ieder overleg met verweerder uit de weg gaat.
22.2.
Gelet op vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ABRvS 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1620) volgt uit de artikelen 3:13 en 3:15 van het Burgerlijk wetboek (BW) dat de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. De vraag of sprake is van misbruik van recht kan door verweerder – met inachtneming van een goede procesorde – in elke stand van het geding worden opgeworpen (zie bijvoorbeeld ABRvS 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3303 en ABRvS 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:414). Anders dan eiser betoogt is geen sprake van een plotselinge onvoorzienbare omslag van verweerder dat eiser zich schuldig maakt aan misbruik van recht. Daar komt bij dat de rechtbank in haar uitspraken van 29 mei 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:4046) en 13 juli 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:5331) reeds heeft geoordeeld dat eiser zich in vergelijkbare zaken schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht.
22.3.
Bij de beantwoording van de vraag of in de hiervoor liggende gevallen sprake is van misbruik van recht kan – anders dan eiser betoogt – mede acht worden geslagen op het eerdere procedeergedrag van eiser (vergelijk bijvoorbeeld ABRvS 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:157). De rechtbank stelt ambtshalve vast dat eiser een groot aantal procedures heeft gevoerd en thans nog voert tegen verweerder en tegen het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk. De voorliggende beroepen zien vooral op besluiten die zijn genomen op de vele Wob-verzoeken van eiser. Uit een overzicht dat verweerder op 1 december 2016 desgevraagd heeft ingediend blijkt dat eiser tussen 24 maart 2011 en 1 december 2016 totaal ruim 500 (verzamel)verzoeken, klachten, ingebrekestellingen bezwaren en beroepen heeft gedaan bij of ingesteld tegen verweerder. Ook nadien heeft eiser nog brieven bij verweerder ingediend en rechtsmiddelen tegen verweerder ingesteld.
22.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de onderhavige zaken en andere Wob-zaken zeer omvangrijke verzoeken tot openbaarmaking heeft gedaan. Hoewel eiser in het kader van zijn Wob-verzoeken geen belang hoeft te stellen kan de achterliggende motivatie voor het doen van die verzoeken wel een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht (zie bijvoorbeeld ABRvS 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3118 en ABRvS 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2640). In dit verband stelt de rechtbank verder vast dat eiser – zelfs wanneer hij daartoe is opgeroepen – nimmer op zittingen van de rechtbank verschijnt. Evenmin reageert eiser op verzoeken om gebruik te maken van mediation of om anderszins in gesprek te raken met verweerder. Een gesprek over de achterliggende reden van zijn vele Wob-verzoeken aan verweerder is daarom niet mogelijk. Deze proceshouding kan bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van recht in het nadeel van eiser uitvallen (vergelijk ABRvS 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3118).
22.5.
Omdat eiser nimmer gevolg aan oproepen ter zitting te verschijnen en verweerders standpunt in deze zaken duidelijk is heeft de rechtbank onder toepassing van de zogenoemde antwoordkaartmethode partijen bericht dat een zitting achterwege zal blijven tenzij partijen binnen vier weken alsnog om een zitting verzoeken. Binnen die termijn heeft eiser meegedeeld dat hij niet instemt met het achterwege laten van een zitting in deze zaken. Eiser is anders dan verweerder, die niet om een zitting heeft verzocht, niet op de zitting verschenen. De rechtbank ziet in deze handelwijze van eiser de bevestiging van het standpunt van verweerder dat eiser er alles aan doet om zich ontwrichtend te gedragen jegens verweerder en ieder gesprek over zijn handelwijze en motieven uit de weg gaat.
22.6.
Uit de vele omvangrijke beroepschriften van eiser volgt dat eiser meent dat hij een rechtmatig belang heeft bij zijn verzoeken, omdat hij bewijzen in handen wenst te krijgen waarmee hij verder kan aantonen dat verweerder in zijn eerdere contacten met eiser zich onder meer schuldig maakt aan valsheid in geschrift en meineed en dat onbevoegdelijk besluiten zijn genomen. Voorts heeft eiser aangevoerd dat geen sprake is van adviezen van een voltallige commissie die voldoet aan de eisen van artikel 7:13 van de Awb, maar dat sprake is van een enscenering van de afdoening van zijn bezwaren. In haar uitspraken van 29 juli 2015 en 10 februari 2016 heeft de Afdeling overwogen dat het mogelijk is een bevoegdheidsgebrek in bezwaar te herstellen en dat de enkele omstandigheid dat een ambtenaar is gemandateerd om de verzoeken van eiser te behandelen geen grond voor het oordeel oplevert dat verweerder vooringenomen is als bedoeld in artikel 2:4 van de Awb of dat eiser wordt benadeeld ten opzichte van anderen. De rechtbank voegt hier aan toe dat – anders dan eiser meent – met alle voorliggende besluiten op bezwaar die door verweerder zijn genomen eventuele bevoegdheidsgebreken in primo evenzeer van de baan zijn, ook als daarin bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard, reeds omdat de aangevochten brief in primo – voor zover die althans rechtsgevolg als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb beoogt – bij een niet-ontvankelijk bezwaar niet wordt aangetast, in welke verband de rechtbank opmerkt dat een beslissing die eventueel lijdt onder een bevoegdheidsgebrek wegens het ontbreken van toereikend mandaat niet nietig, maar slechts vernietigbaar is (zie bijvoorbeeld ABRvS 13 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK9001 en ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3514).
22.7.
Verder stelt de rechtbank vast dat uit de vele uitgebrachte adviezen van de commissie in de voorliggende zaken telkens blijkt van een voltallige commissie. Gelet op een en ander valt niet in te zien dat en hoe de vele door hem aanhangig gemaakte zaken tegen verweerder ten dienste kunnen staan aan het door eiser gestelde doel van zijn vele verzoeken aan verweerder. Indien eiser daadwerkelijk zou hebben willen vaststellen of sprake is van valsheid in geschrifte of meineed, dan zou het veeleer in de rede hebben gelegen dat eiser zou zijn verschenen op hoorzittingen bij de commissie en dat hij zou zijn ingegaan op uitnodigingen voor gesprekken bij de burgemeester en de gemeentesecretaris, die immers, gelet op artikel 59a van de Gemeentewet, de beslissingen op bezwaar hebben ondertekend. Dat het eiser niet daadwerkelijke om kennisname van de gevraagde informatie is te doen volgt naar het oordeel van de rechtbank verder uit de omstandigheid dat eiser ook rechtsmiddelen instelt in die gevallen waarin hij de gevraagde stukken krijgt toegezonden en dat hij nimmer gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid stukken bij verweerder in te zien.
22.8.
In haar uitspraken van 29 mei 2017 en 13 juli 2017 heeft de rechtbank inzake een aantal andere zaken van eiser geoordeeld dat de wijze waarop eiser zijn verzoeken en vooral ingebrekestellingen indient, het lastig maken om steeds te onderkennen om welke zaken het gaat. Ook thans ziet de rechtbank in de vele voorliggende zaken eenzelfde patroon. De eindeloze reeksen codes die eiser aan zijn stukken geeft en het daarbij hanteren van nieuwe codes voor ingebrekestellingen waarnaar hij in vervolgstukken wijst in plaats van op de codes bij de oorspronkelijke verzoeken, dit in samenhang met de grote hoeveelheid verzoeken die hij doet, gevolgd door reeksen ingebrekestellingen, leiden tot een grote mate van ondoorzichtigheid van de door eiser gevoerde correspondentie. Deze wijze van corresponderen vergroot de kans dat verweerder wegens niet tijdig beslissen dwangsommen verbeurt. Dat het eiser (mede) is te doen om dwangsommen en schadevergoedingen te incasseren blijkt uit alle pro-forma beroepschriften in deze zaken en voorts uit de vele over elkaar buitelende verzoeken, aanvullende verzoeken, ingebrekestellingen en herhaalde ingebrekestellingen.
22.9.
Daar komt bij dat een groot deel van de verzoeken om openbaarmaking betrekking heeft op reeds gevoerde procedures en eiser reeds beschikt over die stukken op grond van artikel 7:4 van de Awb dan wel op grond van de artikelen 8:37 en 8:42 van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel ook misbruik van de Wob wordt gemaakt indien om stukken wordt verzocht, terwijl daarover ook op grond van de Awb wordt beschikt of kan worden beschikt en er geen bijkomend belang ligt in openbaarmaking van die stukken (vergelijk ABRvS 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3482).
22.10.
Ook liggen er thans verzoeken voor die betrekking hebben op vervanging van het gemeentelijke apparaat en op vervanging van de commissie. Voorshands is duidelijk dat dit geen aanvragen behelzen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, omdat verweerder op een dergelijk verzoek geen voor bezwaar vatbare beslissing zal kunnen nemen. Ook het procederen bij de bestuursrechter ter zake eisers niet gehonoreerde verzoek de verordening(en) betreffende de behandeling van bezwaarschriften door een commissie aan te passen levert gelet op artikel 8:3 van de Awb een bij voorbaat kansloze exercitie op. Ten slotte kan het verzoek van eiser aan verweerder om al zijn gevoerde bezwaarprocedures over te doen niet als een serieus verzoek worden opgevat. Ook dergelijke verzoeken lijken geen ander doel te hebben dan zand in de raderen van de gemeentelijke organisatie van Albrandswaard te strooien.
22.11.
Tevens stelt de rechtbank vast dat eiser in de thans voorliggende zaken (meermaals) (de leden van) de rechtbank heeft gewraakt, omdat de rechtbank procesbeslissingen heeft genomen die eiser niet bevielen. Ook de leden van de wrakingskamer zijn eerder door eiser gewraakt en ook in andere, soortgelijke procedures heeft eiser wrakingsverzoeken ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank kan de wijze waarop gebruik is gemaakt van de wrakingsbevoegdheid bijdragen aan het oordeel dat sprake is van misbruik van recht. Ook het tijdstip van indiening van eisers wrakingsverzoek in deze zaken versterkt bij de rechtbank het beeld dat het eiser erom te doen is de afdoening van zijn zaken door de rechtbank te frustreren en het hem niet is te doen om de openbaarmaking van overheidsinformatie.
23. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiser in alle voorliggende zaken de bevoegdheid om Wob-verzoeken en andere vragen en verzoeken in te dienen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw, zodat sprake is van misbruik van een wettelijke bevoegdheid. Dit geldt dan evenzeer voor de bevoegdheid om rechtsmiddelen bij de bestuursrechter in te stellen, omdat dit daar niet los van kan worden gezien (bijvoorbeeld ABRvS 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2447 en ABRvS 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3302). Dit misbruik van recht doet zich aldus zowel voor bij de indiening van aanvragen als bij het maken van bezwaar en instellen van beroep. Omdat verweerder bij de besluiten 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 de bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens misbruik van recht, in die beroepen daarom ter toetsing staat of verweerder de bezwaren terecht op die gerond niet-ontvankelijk heeft verklaard en de rechtbank van oordeel is dat dit het geval is, zal zij – voor zover zij bevoegd is – de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaren (vergelijk ABRvS 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1630 en ABRvS 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1102). In de overige beroepszaken zal de rechtbank zelf de beroepen, in overeenstemming met het standpunt van verweerder, niet-ontvankelijk verklaren wegens misbruik van recht.
24. Voor zover de veronderstelde schadeveroorzakende besluiten zijn genomen op of na 1 juli 2013 staat geen beroep open tegen de beslissing om geen schadevergoeding toe te kennen, maar kan gelet op artikel 8:88 en verder van de Awb een verzoekschrift worden ingediend bij de bestuursrechter of – indien beroep is ingesteld tegen het schadeveroorzakende besluit – kan de bestuursrechter worden verzocht schadevergoeding toe te kennen. In zijn beroepschriften heeft eiser in algemene zin verzocht om schadevergoeding. Hoewel op schadeverzoeken als bedoeld in artikel 8:91 van de Awb, gelet op artikel 8:94, eerste lid van de Awb, artikel 6:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing is, zal de rechtbank eiser niet in de gelegenheid stellen zijn ongemotiveerde schadeverzoeken te onderbouwen, omdat de verzoeken hoe dan ook moeten worden afgewezen. Immers geen van de beroepen is gegrond.
25. Verweerder heeft verzocht eiser in de proceskosten te veroordelen. Uit artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb volgt dat een natuurlijke persoon slechts in de proceskosten kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Eiser heeft daartegen in gebracht dat verweerder geen proceskosten heeft gemaakt omdat de vertegenwoordiger van verweerder niet bij verweerder in dienst is, maar door verweerder wordt ingehuurd met het oog op de afdoening van de vele zaken van eiser tegen verweerder. Anders dan eiser stelt brengt dit juist met zich dat verweerder in deze procedures kosten maakt door het inhuren van een externe gemachtigde. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht, ziet de rechtbank aanleiding het verzoek van verweerder in te willigen (vergelijk ABRvS 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1987 en 27 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:799). De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. De Afdeling heeft eerder overwogen dat het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een besluit waarin een bestuursorgaan zich op het standpunt stelt dat betrokkene misbruik maakt van recht, in beginsel niet kennelijk onredelijk is, maar dat dit mogelijk anders is indien de bestuursrechter op grond van dezelfde of vergelijkbare feiten en omstandigheden reeds eerder heeft aangenomen dat betrokkene misbruik van recht heeft gemaakt (ABRvS 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1102). Die situatie doet zich voor, omdat de rechtbank eerder in vergelijkbare zaken van eiser tot het oordeel is gekomen dat eiser misbruik maakt van recht. De hoogte van de proceskostenveroordeling stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van verweerschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1,5 vanwege de hoeveelheid zaken).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen besluit 8 voor zover dat
betrekking heeft op dezelfde 7 aanvragen (plus bijkomende kwesties) als die waarop de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2016 ziet;
- -
verklaart de beroepen tegen de besluiten 1, 2, 11, 12, 13, 14 en 15 niet-ontvankelijk;
- -
verklaart de beroepen tegen de besluiten 3, 4, 5, 6, 7, 8 voor het overige, 9 en 10 ongegrond;
- -
wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
- -
veroordeelt eiser in de proceskosten van verweerder tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.