Rb. Rotterdam, 29-05-2017, nr. ROT 16/2310 e.v.
ECLI:NL:RBROT:2017:4046
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
29-05-2017
- Zaaknummer
ROT 16/2310 e.v.
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:4046, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 29‑05‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig, Schadevergoedingsuitspraak)
Uitspraak 29‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Wob-verzoeken. Misbruik van recht. De rechtbank beschouwt een elektronisch bericht de avond voorafgaand aan de zitting, waarin wordt geklaagd dat nog niet is beslist op een eerder wrakingsverzoek, niet als een nieuw wrakingsverzoek. Omdat de wrakingskamer zijn verzoeken heeft afgewezen kan de zitting doorgang vinden. De rechtbank stelt vast dat eiser in de onderhavige zaken en andere Wob-zaken zeer omvangrijke verzoeken tot openbaarmaking heeft gedaan. Niet duidelijk is waarin het belang van eiser bij die verzoeken is gelegen, want eiser gaat ieder gesprek daarover uit de weg. De eindeloze reeksen codes die eiser aan zijn stukken geeft en het daarbij hanteren van nieuwe codes voor ingebrekestellingen waarnaar hij in vervolgstukken wijst in plaats van op de codes bij de oorspronkelijke verzoeken, dit in samenhang met de grote hoeveelheid verzoeken die hij doet, gevolgd door reeksen ingebrekestellingen, leiden tot een grote mate van ondoorzichtigheid van de door eiser gevoerde correspondentie. Deze wijze van corresponderen vergroot de kans dat verweerder wegens niet tijdig beslissen dwangsommen verbeurt. Naar het oordeel van de rechtbank kan de wijze waarop gebruik is gemaakt van de wrakingsbevoegdheid bijdragen aan het oordeel dat sprake is van misbruik van recht. Ook eisers bericht van 11 mei 2017, ingediend op de avond voorafgaande aan de behandeling ter zitting in deze zaken, versterkt bij de rechtbank het beeld dat het eiser erom te doen is de afdoening van zijn zaken door de rechtbank te frustreren en het hem niet is te doen om de openbaarmaking van overheidsinformatie. Gelet op het wettelijke systeem en de voorhanden rechtspraak moest voor eiser ook duidelijk zijn dat het ten tijde van het maken van bezwaar – vóór de wetswijziging per 1 oktober 2016 – niet mogelijk was bezwaar te maken tegen het niet tijdig beslissen op een Wob-verzoek en dat het niet mogelijk is rechtsmiddelen in te stellen wegens het niet beslissen op ingebrekestellingen. Hoewel de rechtbank zich ter zake daarvan onbevoegd zal verklaren, draagt deze processtrategie wel bij aan het oordeel dat eiser misbruik maakt van recht. De rechtbank is namelijk van oordeel dat deze additionele beroepen om geen andere reden kunnen zijn ingegeven dan om verweerder te betrekken in zinloze procedures. Gelet op artikel 6:20 van de Awb zijn de beroepen van eiser mede gericht tegen een drietal hangende beroep genomen besluiten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook deze beroepen niet-ontvankelijk, omdat de reden van de niet-ontvankelijkheid van de initiële beroepen wegens niet tijdig beslissen op bezwaar zich ook dient uit te strekken tot de beroepen die van rechtswege zijn ontstaan tegen deze nadere besluiten. Het geconstateerde misbruik raakt immers aan de kern van alle beroepen in deze procedures en raakt aldus aan de toegang tot de rechter als zodanig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voorts onredelijk lang gewacht met het instellen van beroep. Ook om die reden zouden de initiële beroepen wegens niet tijdig beslissen op de aanvragen en op de bezwaren niet-ontvankelijk zijn geweest. Uit vaste rechtspraak volgt dat een dwangsombesluit niet als een besluit op aanvraag kan worden aangemerkt en dat dit evenzo geldt voor een bezwaar tegen een dwangsombesluit, zodat ten aanzien van het niet tijdig nemen van dwangsombesluiten artikel 4:17 van de Awb niet van toepassing is en geen dwangsommen kunnen worden gestapeld. Hieruit volgt dat verweerder met het besluit van 10 mei 2016 onverschuldigd is overgegaan tot de toekenning van € 1.260. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grondslag voor een verschuldigdheid van verweerder om vanwege het tijdstip van betaling van dit bedrag rente te vergoeden. Dit verzoek om schadevergoeding moet dan ook worden afgewezen.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 16/2310, ROT 16/2359, ROT 16/2384, ROT 16/5770, ROT 16/5771, ROT 16/5819 en ROT 16/5872
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2017 in de zaken tussen
[Naam] , te Rhoon, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ridderkerk, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Roef.
Procesverloop
Eiser heeft op 4 april 2016 beroep ingesteld: wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het besluit van 30 april 2015, onder kenmerk 178308, dat ziet op zijn openbaarmakingsverzoeken onder kenmerk GMRK150209-01 tot en met GMRK150209-016; en wegens het niet tijdig beslissen op zijn ingebrekestellingen ter zake van dit niet tijdig beslissen. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 16/2310.
Eiser heeft op 5 april 2016 beroep ingesteld: wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2015, onder kenmerk 193791, dat ziet op de toekenning van een dwangsom van € 40,- wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn openbaarmakingsverzoeken onder kenmerk GMRK150209-01 tot en met GMRK150209-016; en wegens het niet tijdig beslissen op zijn ingebrekestellingen ter zake van dit niet tijdig beslissen. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 16/2359.
Eiser heeft op 6 april 2016 beroep ingesteld: wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het besluit van 2 april 2015, zonder kenmerk, dat ziet op het niet in behandeling nemen van ingebrekestellingen inzake 115 verzoeken, bezwaren en klachten, omdat geen dwangsommen zijn verschuldigd omdat de ingebrekestellingen onredelijk laat zijn ingediend; en wegens het niet tijdig beslissen op zijn ingebrekestellingen ter zake van dit niet tijdig beslissen. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 16/2384.
Eiser heeft op 28 augustus 2016 beroep ingesteld: wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzamelverzoek om openbaarmaking, onder kenmerk GMRK150806-01WOE; wegens het niet tijdig beslissen op zijn ingebrekestellingen ter zake van dit niet tijdig beslissen; wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoeken om een dwangsombesluit te nemen ter zake van dit niet tijdig beslissen; en tegen de doorzending van zijn bezwaarschrift aan de rechtbank. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 16/5770.
Eiser heeft op 29 augustus 2016 beroep ingesteld: wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om een dwangsombesluit, onder kenmerk GMRK160212-01INB2; wegens het niet tijdig beslissen op zijn ingebrekestellingen ter zake van dit niet tijdig beslissen; en tegen de doorzending van zijn bezwaarschrift aan de rechtbank. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 16/5771.
Eiser heeft op 31 augustus 2016 beroep ingesteld: wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzamelverzoek om openbaarmaking, onder kenmerk GMRK150218-01COR; wegens het niet tijdig beslissen op zijn ingebrekestellingen ter zake van dit niet tijdig beslissen; wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoeken om een dwangsombesluit te nemen ter zake van dit niet tijdig beslissen; en tegen de doorzending van zijn bezwaarschrift aan de rechtbank. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 16/5819.
Eiser heeft op 1 september 2016 beroep ingesteld: wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzamelverzoek om openbaarmaking, onder kenmerk GMRK160221-01INB2; wegens het niet tijdig beslissen op zijn ingebrekestellingen ter zake van dit niet tijdig beslissen; wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoeken om een dwangsombesluit te nemen ter zake van dit niet tijdig beslissen; en tegen de doorzending van zijn bezwaarschrift aan de rechtbank. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer ROT 16/5872.
Een enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de zaken doorverwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2017. Eiser is – hoewel opgeroepen – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank de zaken gevoegd voor het doen van uitspraak.
Overwegingen
Vooraf
1.1.
Voorafgaand aan de verwijzing van de zaken naar een meervoudige kamer heeft eiser op 26 september 2016 de toenmalig behandelend rechter mr. M. Schoneveld gewraakt in de zaken ROT 16/2310, ROT 16/2359, ROT 16/2384. Bij uitspraak van 13 oktober 2016 heeft de meervoudige kamer voor wrakingsverzoeken dit verzoek afgewezen. Op17 november 2016 heeft eiser verzocht om wraking van de leden van de rechtbank die de onderhavige zaken in een meervoudige kamer zouden behandelen, te wetenmr. M. Schoneveld, mr. A.C. Rop en mr. M.G.L. de Vette. Bij uitspraak van 2 december 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:10184) heeft de meervoudige kamer voor wrakingsverzoeken ook dit verzoek afgewezen.
1.2.
Op 11 mei 2017 om 21:03 uur heeft eiser bij elektronisch bericht in alle zaken aangevoerd dat een eerder wrakingsverzoek van 27 november 2016 ten onrechte niet is behandeld door de meervoudige kamer voor wrakingsverzoeken, maar is aangemerkt als een aanvulling op een eerder wrakingsverzoek. Verder heeft eiser in dat bericht er op gewezen dat er fouten zijn gemaakt bij de uitnodiging voor de zitting van 12 mei 2017. In sommige zaken is 9:30 uur genoemd als aanvangstijdstip en in andere zaken 10:15 uur en in sommige van deze zaken is sprake van een oproeping en in ander zaken niet. In een van de elektronische stukken wijst eiser er op dat mr. M. Schoneveld zich niet kan verschonen zolang nog een wrakingsverzoek aanhangig is.
1.3.
De rechtbank stelt voorop dat eiser, die bekend is met de wrakingsprocedure die is neergelegd in de artikelen 8:15 tot en met 8:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met zijn berichten van 11 mei 2017 geen nieuw wrakingsverzoek heeft ingediend, maar zich erover heeft beklaagd dat een eerder wrakingsverzoek niet is afgehandeld. De meervoudige kamer voor wrakingsverzoeken heeft bij uitspraak van 2 december 2016 het eerdere wrakingsverzoek van eiser in deze procedures afgewezen en daarbij eisers berichtgeving van 27 november 2016, dat betrekking heeft op dezelfde rechters, blijkbaar aangemerkt als een aanvulling op het wrakingsverzoek van 17 november 2016. Daarmee is eisers wrakingsverzoek afgedaan. Tegen die uitspraak staan geen rechtsmiddelen open. Voor zover eisers bericht van 27 november 2016 een verzoek tot wraking van mr. Rop in twee andere procedures inhoudt, is dat niet van belang voor de in deze uitspraak beoordeelde procedures. Overigens heeft de meervoudige kamer voor wrakingsverzoeken bij uitspraak van 22 december 2016 ook op het wrakingsverzoek in die twee andere procedures beslist en heeft het verzoek ten aanzien van mr. Rop niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Omdat mr. M. Schoneveld inmiddels bij een ander gerecht werkzaam is, is zij vervangen door mr. A. Douwes. Van verschoning is geen sprake.
1.5.
Eiser is voor de zaken ROT 16/5770, ROT 16/5771, ROT 16/5819 en ROT 16/5872 opgeroepen voor een zitting op 12 mei 2017 om 9:30 uur en hij is voor de zaken ROT 16/2310, ROT 16/2359, ROT 16/2384 opgeroepen voor een zitting op 12 mei 2017 om 10:15 uur. In deze zaken zijn aan eiser tevens uitnodigingen voor deze zittingen op de respectievelijke tijdstippen verzonden. Dit is een kennelijke vergissing waar de rechtbank geen gevolgen aan verbindt. Overeenkomstig de oproepen en abusievelijk verzonden uitnodigingen is een deel van de zaken behandeld op 12 mei 2017 om 9:30 uur en zijn de andere zaken behandeld op 12 mei 2017 om 10:15 uur. Dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de oproepen komt onder de geschetste omstandigheden voor zijn eigen rekening.
Bevoegdheidskwesties
2.1.
Verderop zal de rechtbank ingaan op de door verweerder opgeworpen vraag of sprake is van misbruik van recht door eiser en op andere bevoegdheids- en ontvankelijkheidskwesties. Eerst zal de rechtbank zich hier buigen over haar bevoegdheid met betrekking tot een of meer beroepen.
2.2.
Een ingebrekestelling is geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb om enig besluit te nemen (zie ABRvS 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3928), maar is een van de voorwaarden om een dwangsom wegens niet tijdig beslissen te activeren en om beroep te kunnen instellen wegens niet tijdig beslissen. Dit volgt uit de artikelen 4:17 en 6:12 van de Awb. Gelet op de tijdstippen waarop eiser rechtsmiddelen heeft ingesteld – vóór de wijziging van de Wet openbaarheid van bestuur in verband met de aanvullingen ter vookoming van misbruik per 1 oktober 2016 (Stb. 2016, 301) – stond voor eiser uitsluitend beroep open wegens niet tijdig beslissen indien hij meende dat niet tijdig is beslist op een van zijn vele verzoeken. Het was derhalve niet mogelijk om bij verweerder bezwaar te maken tegen het uitblijven van een besluit op een ingebrekestelling of daartegen in beroep te komen. Omdat een ingebrekestelling geen aanvraag oplevert is de rechtbank niet bevoegd kennis te nemen van de beroepen voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op een ingebrekestelling (zie ABRvS 26 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014).
2.3.
Met betrekking tot de vier (neven)beroepen die zijn gericht tegen het veronderstelde doorzenden van de bezwaren aan de rechtbank overweegt de rechtbank als volgt. In geen van deze gevallen heeft verweerder de bezwaren in overeenstemming met artikel 6:15 van de Awb naar de rechtbank door gezonden om die als een beroep af te doen. De rechtbank zal aan dit verzuim geen gevolgen verbindingen, omdat de beroepsgronden van eiser daar niet tegen zijn gericht en hij tevens beroep heeft ingesteld wegens niet tijdig beslissen. Voor zover eiser beroep heeft ingesteld wegens de doorzending van zijn bezwaarschriften, zijn die beroepen zonder voorwerp, want verweerder heeft – zoals gezegd – geen toepassing gegeven aan artikel 6:15 van de Awb. Omdat de beroepen gericht tegen die doorzending zonder voorwerp zijn, is de rechtbank niet bevoegd om van deze beroepen kennis te nemen.
Misbruik van recht
3.1.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zich schuldig maakt aan misbruik van recht. In dit verband is onder meer aangevoerd dat eiser verweerder bestookt met Wob-verzoeken zonder enig ander doel dan verweerders administratie met zijn omvangrijke verzoeken te belasten en om dwangsommen te incasseren vanwege het niet tijdig kunnen beslissen op de grote hoeveelheid omvangrijke verzoeken om informatie. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat eiser veel herhaalde verzoeken indient en dat hij niet ingaat op voorstellen van verweerder om stukken in te zien. In dit verband heeft verweerder verder opgemerkt dat hij voor 52 uur per week extra werkkrachten heeft ingezet om de vele verzoeken van eiser af te kunnen handelen. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat eiser ieder overleg met verweerder uit de weg gaat.
3.2
Gelet op vaste rechtspraak (bijvoorbeeld ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ABRvS 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1620) volgt uit de artikelen 3:13 en 3:15 van het Burgerlijke wetboek (BW) dat de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
3.3
Bij de beantwoording van de vraag of in de hiervoor liggende gevallen sprake is van misbruik van recht kan mede acht worden geslagen op het eerdere procedeergedrag van eiser (vergelijk bijvoorbeeld ABRvS 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:157). De rechtbank stelt ambtshalve vast dat eiser een groot aantal procedures heeft gevoerd en thans nog voert tegen verweerder en tegen het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard. Sommige van die zaken zien op inhoudelijke beroepen, maar grotendeels gaat het om beroepen wegens niet tijdig beslissen op de vele Wob-verzoeken van eiser.
3.4.
De in het procesverloop hierboven genoemde (verzamel)verzoeken zien respectievelijk op:
- -
Verzoeken van 10 februari 2015 (verzoek 1) onder kenmerk GMRK150209-01 tot en met GMRK150209-016. Het betreft 16 openbaarmakingsverzoeken die veelal bestaan uit meerdere onderdelen. Het gaat om stukken met betrekking tot een uitnodiging tot en afzegging van een gesprek tussen eiser met de burgemeester in 2011, het beleid van de postkamer (inzake stukken van eiser), de veronderstelde boycot richting eiser en de bevoegdheid van diverse gemeenteambtenaren. Verzoek 1 vormt de directe en indirecte aanleiding voor de zaken ROT 16/2310 en ROT 16/2359.
- -
115 verzoeken, bezwaren en klachten die zijn ingediend in 2011, 2012 en 2013 (verzoek 2). Verzoek 2 vormt de aanleiding voor de zaak ROT 16/2384.
- -
Een verzamelverzoek van 6 augustus 2015, (verzoek 3) om openbaarmaking van alle stukken met betrekking tot het initiatief tot invoering, de fabricage, het gebruik van de hesjes en van aanverwante producten zoals werkschoenen die bijstandsgerechtigden dienen te dragen bij de verplichting tot “dwangarbeid”, het aantal verplicht opgelegde werkstages, maatregelen en klachten in dit verband. Totaal behelst dit verzoek 12 groepen vragen met in totaal meer dan 90 alfabetisch genummerde subonderdelen. Verzoek 3 vormt de aanleiding voor de zaak ROT 16/5770.
- -
Een verzamelverzoek van 20 juli 2015, onder nummer GMRK150720-01WOE (verzoek 4) om openbaarmaking van alle stukken met betrekking tot diverse uiteenlopende onderwerpen die betrekking hebben op uitkeringen, behandeling van bezwaren, het gebruik door verweerder van diensten van bedrijven en een aantal bestuurlijke aangelegenheden onder vermelding van kenmerken alsmede stukken in procedures bij de rechtbank. Totaal behelst dit verzoek 42 groepen vragen met in totaal meer dan 60 alfabetisch genummerde subonderdelen. Verzoek 4 vormt de aanleiding voor de zaak ROT 16/5771.
- -
Een gecombineerde ingebrekestelling met een verzamelverzoek van 18 februari 2016 (verzoek 5). Dit verzoek betreft een verzoek om openbaarmaking van alle stukken met betrekking tot de ontvangst per telefax en reguliere post van tien verzoeken die zijn genummerd met een nummer dat begint met GMRK 160210 tot en met GMRK 160212 met daarna een liggende streep en aanvullende code (deze zien blijkens die brief op tien eerdere ingebrekestellingen gedateerd op 10, 11 en 12 februari 2016). Voorts wordt verzocht om stukken die het proces van ontvangst tot archivering van stukken inzichtelijk maken en om alle opdrachten vanaf 2011 om berichten van eiser buiten de (geautomatiseerde) ontvangstbevestiging van verweerder te houden openbaar te maken. Dit verzoek bevat totaal 14 vraagstellingen. Verzoek 5 vormt de aanleiding voor de zaak ROT 16/5819.
- -
Een gecombineerde ingebrekestelling met een verzamelverzoek van 21 februari 2016 (verzoek 6). Dit verzoek betreft een verzoek om openbaarmaking van alle stukken met betrekking tot de archivering van de verzoeken met betrekking tot GMAR030213-02 en GMAR030213-12 (deze zien blijkens die brief op een bezwaarschrift van 3 februari 2013 en een ingebrekestelling van 31 maart 2013). Verzoek 6 vormt de aanleiding voor de zaak ROT 16/5872.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de onderhavige zaken en andere Wob-zaken zeer omvangrijke verzoeken tot openbaarmaking heeft gedaan. Niet duidelijk is waarin het belang van eiser bij die verzoeken is gelegen. Hoewel eiser in het kader van zijn Wob-verzoeken geen belang hoeft te stellen kan de achterliggende motivatie voor het doen van die verzoeken wel een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van misbruik van recht (zie bijvoorbeeld ABRvS 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3118 en ABRvS 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2640). In dit verband stelt de rechtbank verder vast dat eiser – zelfs wanneer hij daartoe is opgeroepen – nimmer op zittingen van de rechtbank verschijnt. Evenmin reageert eiser op verzoeken om gebruik te maken van mediation of om anderszins in gesprek te raken met verweerder. Een gesprek over de achterliggende reden van zijn vele Wob-verzoeken aan verweerder is daarom niet mogelijk. Deze proceshouding kan bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van recht in het nadeel van eiser uitvallen (vergelijk ABRvS 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3118). Ook thans is eiser ondanks de oproeping daartoe niet op zitting verschenen. Evenmin heeft hij in zijn uitgebreide reacties op het verweerschrift zijn motieven uiteengezet.
3.6.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de wijze waarop eiser zijn verzoeken en vooral ingebrekestellingen indient, het lastig maken om steeds te onderkennen om welke zaken het gaat. De eindeloze reeksen codes die eiser aan zijn stukken geeft en het daarbij hanteren van nieuwe codes voor ingebrekestellingen waarnaar hij in vervolgstukken wijst in plaats van op de codes bij de oorspronkelijke verzoeken, dit in samenhang met de grote hoeveelheid verzoeken die hij doet, gevolgd door reeksen ingebrekestellingen, leiden tot een grote mate van ondoorzichtigheid van de door eiser gevoerde correspondentie. Deze wijze van corresponderen vergroot de kans dat verweerder wegens niet tijdig beslissen dwangsommen verbeurt. Dat het eiser om het incasseren van dwangsommen te doen is, wordt bevestigd doordat eiser bezwaar maakt tegen het bij besluit van 9 juni 2015 toekennen van één dwangsom in een bestuurlijke aangelegenheid, terwijl eiser zijn verzoeken wenst op te knippen in evenzovele verzoeken teneinde evenzovele dwangsommen te incasseren.
3.7.
Tevens stelt de rechtbank vast dat eiser in de thans voorliggende zaken (meermaals) (de leden van) de rechtbank heeft gewraakt, deels omdat de rechtbank procesbeslissingen heeft genomen die eiser niet bevielen, waaronder het oproepen van eiser ter zitting en het niet verdagen van een zitting teneinde eiser meer tijd te geven schriftelijk te reageren. Ook de leden van de wrakingskamer zijn door eiser gewraakt en ook in andere, soortgelijke procedures heeft eiser wrakingsverzoeken ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank kan de wijze waarop gebruik is gemaakt van de wrakingsbevoegdheid bijdragen aan het oordeel dat sprake is van misbruik van recht. Ook eisers bericht van 11 mei 2017, ingediend op de avond voorafgaande aan de behandeling ter zitting in deze zaken, versterkt bij de rechtbank het beeld dat het eiser erom te doen is de afdoening van zijn zaken door de rechtbank te frustreren en het hem niet is te doen om de openbaarmaking van overheidsinformatie.
3.8.
De rechtbank is verder ambtshalve bekend met de omstandigheid dat eiser in een andere zaak beroep heeft ingesteld omdat het bestuursorgaan niet instemde met rechtstreeks beroep, terwijl gelet op artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb tegen een beslissing om artikel 7:1a van de Awb niet toe te passen geen beroep bij de bestuursrechter open staat. Niet alleen is een dergelijk beroep op voorhand kansloos, maar voorts staat die processtrategie haaks op de beroepen die eiser thans instelt tegen het door verweerder vermeend doorsturen van zijn bezwaren aan de rechtbank. Gelet op het wettelijke systeem en de voorhanden rechtspraak moest voor eiser ook duidelijk zijn dat het ten tijde van het maken van bezwaar – vóór de in 2.2 genoemde wetswijziging per 1 oktober 2016 – niet mogelijk was bezwaar te maken tegen het niet tijdig beslissen op een Wob-verzoek en dat het niet mogelijk is rechtsmiddelen in te stellen wegens het niet beslissen op ingebrekestellingen. Hoewel de rechtbank zich ter zake daarvan – zoals hiervoor is overwogen – onbevoegd zal verklaren, draagt deze processtrategie wel bij aan het oordeel dat eiser misbruik maakt van recht. De rechtbank is namelijk van oordeel dat deze additionele beroepen om geen andere reden kunnen zijn ingegeven dan om verweerder te betrekken in zinloze procedures (vergelijk Rb. Rotterdam 19 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10159). Ook dient eiser stelselmatig heel kort voor het verstrijken van de in artikel 8:58 van de Awb genoemde termijn van tien dagen nadere gronden in bij de rechtbank, voorzien van een grote hoeveelheid bijlagen.
3.9.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat eiser bij het instellen van zijn beroepen en zijn verdere wijze van procederen in deze zaken misbruik maakt van recht. De initiële beroepen wegens het niet tijdig nemen van een besluit in primo of in bezwaar zullen daarom alle niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.10.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij drie besluiten van 15 september 2016 alsnog op de bezwaren heeft beslist tegen het besluit van 30 april 2015 dat ziet op verzoek 1, tegen het besluit van 9 juni 2015 tot toekenning van een dwangsom van € 40,- en tegen het besluit van 2 april 2015, dat ziet op het niet in behandeling nemen van ingebrekestellingen inzake verzoek 2. Gelet op artikel 6:20 van de Awb zijn de beroepen van eiser mede gericht tegen deze besluiten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn ook deze beroepen niet-ontvankelijk, omdat de reden van de niet-ontvankelijkheid van de initiële beroepen wegens niet tijdig beslissen op bezwaar zich ook dient uit te strekken tot de beroepen die van rechtswege zijn ontstaan tegen deze nadere besluiten. Het geconstateerde misbruik raakt immers aan de kern van alle beroepen in deze procedures en raakt aldus aan de toegang tot de rechter als zodanig (vergelijk ABRvS 25 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3852 en ABRvS 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3999).
Onredelijk late indiening
4.1.
Met betrekking tot de beroepen wegens niet tijdig beslissen op de aanvragen en op de bezwaren merkt de rechtbank ten overvloede het volgende op.
4.2.
In artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is bepaald dat het beroep niet-ontvankelijk is indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. Bij de beoordeling van de vraag of een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit onredelijk laat is ingediend, stelt de wet geen vaste termijn en moeten de omstandigheden van het geval worden betrokken.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat in alle zaken tussen de (eerste) ingebrekestelling en het instellen van beroep wegens niet tijdig beslissen op de aanvragen of op de bezwaren steeds een periode zit van vijf maanden of langer, terwijl er in de tussenperiode niet is gebleken van correspondentie waaruit eiser mocht afleiden dat verweerder alsnog een beslissing zou nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onredelijk lang gewacht met het instellen van beroep (vergelijk ABRvS 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1509).
4.4.
Ook om die reden zouden de initiële beroepen wegens niet tijdig beslissen op de aanvragen en op de bezwaren niet-ontvankelijk zijn geweest.
Schadevergoeding
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar inzake het besluit van 9 juni 2015 eiser bij besluit van 10 mei 2016 een maximale dwangsom heeft toegekend van € 1.260,-. Eiser betwist in zijn schrijven van15 juni 2016 deze beslissing voor zover daarin is verzuimd de wettelijke rente toe te kennen over dit bedrag. Omdat rentevergoeding geen onderdeel is van dat besluit, maar gelet op artikel 8:88 van de Awb schadevergoeding kan worden verzocht wegens het niet tijdig nemen van een besluit, zal de rechtbank die betwisting opvatten als een schadeverzoek in de zin van artikel 8:91 van de Awb. Uit vaste rechtspraak volgt dat een dwangsombesluit niet als een besluit op aanvraag kan worden aangemerkt en dat dit evenzo geldt voor een bezwaar tegen een dwangsombesluit, zodat ten aanzien van het niet tijdig nemen van dwangsombesluiten artikel 4:17 van de Awb niet van toepassing is en geen dwangsommen kunnen worden gestapeld (ABRvS 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4448 en ABRvS 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2169). Hieruit volgt dat verweerder met het besluit van 10 mei 2016 onverschuldigd is overgegaan tot de toekenning van € 1.260,-. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grondslag voor een verschuldigdheid van verweerder om vanwege het tijdstip van betaling van dit bedrag rente te vergoeden. Dit verzoek om schadevergoeding moet dan ook worden afgewezen.
5.2.
In zijn beroepschriften heeft eiser in algemene zin verzocht om schadevergoeding. Hoewel op schadeverzoeken als bedoeld in artikel 8:91 van de Awb, gelet op artikel 8:94, eerste lid van de Awb, artikel 6:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing is, zal de rechtbank eiser niet in de gelegenheid stellen zijn ongemotiveerde schadeverzoeken te onderbouwen, omdat de verzoeken hoe dan ook moeten worden afgewezen. Immers geen van de beroepen is gegrond.
Slot
6. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren kennis te nemen van de beroepen die zijn gericht tegen het niet tijdig beslissen op een ingebrekestelling en van de beroepen die zijn gericht tegen het verondersteld doorzenden van zijn bezwaarschriften naar de rechtbank. Voor het overige zal de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaren wegens misbruik van recht.
7. De verzoeken om schadevergoeding zal de rechtbank afwijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart zich onbevoegd voor zover de beroepen zien op het niet tijdig beslissen op ingebrekestellingen en op het veronderstelde doorsturen van bezwaarschriften van eiser aan de rechtbank;
- -
verklaart de beroepen voor het overige niet-ontvankelijk;
- -
wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en
mr. A. Douwes, leden, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.