Rb. Rotterdam, 19-12-2013, nr. DOR 12/1137, DOR 12/1138 en DOR 1/1139
ECLI:NL:RBROT:2013:10159
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
19-12-2013
- Zaaknummer
DOR 12/1137, DOR 12/1138 en DOR 1/1139
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2013:10159, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 19‑12‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 3:13/3:15 Burgerlijk Wetboek Boek 3; art. 7:3 Algemene wet bestuursrecht
Uitspraak 19‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Verweerder claimt misbruik van procesrecht. De rechtbank stelt voorop dat de bestuursrechter slechts overgaat tot het rechterlijk oordeel dat sprake is van misbruik van procesrecht in het uitzonderlijke geval waarin een natuurlijk persoon kennelijk onredelijk gebruik maakt van het bestuurs(proces)recht, bijvoorbeeld omdat voor hem evident moest zijn dat het instellen van het rechtsmiddel kansloos was. Voorts kan misbruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen worden aangenomen als, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, aannemelijk is dat eiser in redelijkheid niet tot uitoefening van diens bevoegdheid had kunnen komen. Nu de laagdrempeligheid van het bestuursrecht steeds uitgangspunt dient te zijn en misbruik daarvan uitzondering, concludeert de rechtbank dat niet zonder meer mag worden aangenomen dat eiser op zó een buitensporige wijze gebruik heeft gemaakt van zijn wettelijke mogelijkheden om beroepschriften in te dienen, dat hem in álle beroepszaken die aan de orde zijn op voorhand misbruik van (proces)recht kan worden tegengeworpen. De rechtbank wijst er op dat de gemeente bij haar vordering in kort geding een uitzondering heeft willen maken voor zover eisers brieven, faxen of e-mails betrekking hebben op vergunningaanvragen door of namens eiser ingediend, dan wel betrekking hebben op bezwaar- en beroepschriften van eiser tegen beschikkingen die de gemeente aan eiser heeft gericht. In die gevallen kan verweerder zich in ieder geval niet beroepen op misbruik van procesrecht. Naast het feit dat het eiser op grond van de Awb het recht heeft om bezwaar- en beroepschriften in te dienen tegen beschikkingen die een bestuursorgaan aan hem richt, dient ditzelfde uitgangspunt op grond van de Awb te gelden voor beschikkingen, die weliswaar niet aan eiser zijn gericht, doch waarbij eiser als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank per aanhangige zaak zal beoordelen of in die concrete zaak sprake is van misbruik van procesrecht en/of eiser in de proceskosten van verweerder dient te worden veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaken sprake is van misbruik van procesrecht, verklaart de beroepen niet-ontvankelijk en veroordeelt eiser in de proceskosten. Eiser heeft in deze zaken bezwaar gemaakt tegen de mededeling dat de beslistermijn betreffende een door hem ingediende aanvraag of verzoek wordt verlengd. Ingevolge vaste jurisprudentie betreft het hier een voorbereidingshandeling, waartegen geen rechtsmiddelen open staan. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat eiser in het jaar 2012 ongeveer 500 bezwaarschriften heeft ingediend tegen de mededeling dat de beslistermijn wordt verlengd. Verweerder heeft eiser er in brieven op gewezen dat tegen een dergelijke mededeling geen bezwaar mogelijk was. Ook zijn de bezwaren van eiser in beslissingen op bezwaar keer op keer niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij is eiser gewezen op de vaste jurisprudentie waaruit blijkt dat het in stellen van een rechtsmiddel niet mogelijk is. Eiser heeft niet betwist dat hij ongeveer 500 maal een bezwaarschrift tegen de verlenging van de beslistermijn heeft ingediend. Eiser kon dan ook weten dat het instellen van beroep tegen de hier aan de orde zijnde bestreden besluiten kansloos was, nu hij in redelijkheid geen positief resultaat van het rechtsmiddel kon en mocht verwachten.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: DOR 12/1137,
DOR 12/1138 en
DOR 12/1139
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2013 in de zaken tussen
[naam] , te [plaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigden: mr. G. Boukich, mr.drs. J.E. Ossewaarde en mr. E.A. van Dommelen.
Procesverloop
Op 27 juni 2012 heeft eiser een onttrekkingsvergunning aangevraagd voor het pand [adres 1] (zaaknummer DOR 12/1137).
Op 29 juni 2012 heeft eiser onttrekkingsvergunningen aangevraagd voor de panden[adres 2] (zaaknummers DOR 12/1138).
Bij brief van 13 juli 2012 heeft eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verweerder verzocht om verstrekking van alle correspondentie vanaf 3 juli 2012 van de door verweerder afgegeven gedoogbeschikking ten behoeve van de [derde bedrijf] (zaaknummer 12/1139).
Bij brieven van 8 augustus 2012 heeft verweerder onder meer de termijn om te beslissen op de aanvragen voor een onttrekkingsvergunning met zes weken verlengd.
Bij brief van 15 augustus 2012 heeft verweerder met toepassing van artikel 6 van de Wob de beslistermijn met vier weken verdaagd tot 12 september 2012.
Bij besluiten van 10 september 2012 heeft verweerder de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen elk van de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 27 september 2013 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1.
Bij formulier van 27 juni 2012 heeft eiser een aanvraag voor een onttrekkingsvergunning ingediend met als doel om een deel van het pand [adres 1] om te zetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte.
Bij formulieren van 29 juni 2012 heeft eiser twee aanvragen onttrekkingsvergunningen voor de panden [adres 2] ingediend.
Bij brief van 13 juli 2012 heeft eiser op grond van de Wob verweerder verzocht om toezending van alle correspondentie met betrekking tot de door verweerder afgegeven gedoogbeschikking ten behoeve van de [derde bedrijf].
Bij brief van 8 augustus 2012 heeft verweerder eiser met betrekking tot zijn vergunningaanvraag van 27 juni 2012 verzocht aanvullende gegevens te verstrekken, waarvoor eiser 21 dagen de gelegenheid wordt geboden. Tot slot heeft verweerder aangegeven dat de uiterste beslisdatum 22 augustus 2012 is. Hierbij is geen rekening gehouden dat de beslistermijn onderbroken is door het opvragen van aanvullende gegevens. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de termijn eenmalig te verlengen met zes weken.
Bij brief van dezelfde datum heeft verweerder ten aanzien van de aanvragen onttrekkingsvergunning voor de panden [adres 2] aangegeven dat, gelet op de quotering van het aantal woningen dat onttrokken mag worden voor kamerverhuur, in de [adres 2] ruimte is om één woning te onttrekken ten behoeve van kamerverhuur. Eiser wordt verzocht om binnen veertien dagen verweerder mee te delen welke van de woningen [adres 2] eisers voorkeur heeft om onttrokken te worden alsmede dat de andere aanvraag dan zal worden geweigerd. Tot slot geeft verweerder aan dat de uiterste beslisdatum 24 augustus 2012 is en dat die termijn eenmalig met zes weken wordt verlengd, waardoor de uiterlijke beslistermijn 5 oktober 2012 wordt.
Bij brief van 15 augustus 2012 heeft verweerder de beslistermijn op eisers Wob-verzoek van 13 juli 2012 met vier weken verlengd, gelet op de inhoud van het verzoek, de frequentie en de hoeveelheid van de door eiser ingediende Wob-verzoeken op allerlei gebied, waardoor een onevenredig beslag wordt gelegd op de ambtelijke capaciteiten van de gemeente Dordrecht.
2.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verlengen van de beslistermijn is aan te merken als voorbereidingsbeslissing zodat geen sprake is van een besluit waartegen afzonderlijke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
Verweerder heeft bij de beroepsmogelijkheden aangegeven dat eiser in beginsel binnen zes weken beroep kan instellen tegen het besluit. Echter, omdat de jurisprudentie met betrekking tot dit punt bestendig en glashelder is, acht verweerder het instellen van beroep zinloos en aan te merken als misbruik van procesrecht.
3.
Eiser stelt in beroep - samengevat - dat de verdagingsbesluiten een voorbereidings-handeling betreffen die eiser rechtstreeks treft in zijn belangen. Eiser stelt daartoe dat verweerder met twee maten meet bij de afhandeling dan wel behandeling van aanvragen en dat sprake is van willekeur wat betreft afhandelingstermijnen. Door verweerder is niet gemotiveerd waarom de beslistermijn met betrekking tot zijn aanvragen met nog eens zes weken is verlengd.
Ten aanzien van de verlenging van de termijn voor een beslissing op zijn Wob-verzoek stelt eiser dat de redenen van verweerder niet van toepassing zijn omdat geen sprake is van een overmachtssituatie en burgers ook altijd binnen de wettelijke termijnen moeten beslissen, dat in een ander Wob-verzoek verweerder ook in staat was om tijdig te beslissen, alsmede dat bij een negatief besluit verweerder wel altijd in staat is om tijdig te beslissen. Voorts wijst eiser er op dat eiser niet is gehoord door verweerder.
4.
Nadien stelt verweerder zich in de brief van 27 september 2013 op het standpunt dat, nu deze procedures deel uitmaken van een veel groter aantal procedures die eiser is gestart, sprake is van misbruik van procesrecht en verwijst daartoe onder meer naar de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 december 2004 (ECLI:NL:RBZUT:2004:AR8495). Tevens verwijst verweerder naar de uitspraak in kort geding van 21 maart 2013 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905). Verweerder verzoekt de rechtbank primair om eisers beroep niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair om het beroep ongegrond te verklaren en eiser te veroordelen in de proceskosten, te weten vergoeding van de reiskosten van de gemachtigden voor de zitting.
5.1
Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dat destijds luidde, kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
5.2
Art. 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt:“1. Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
2.
Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
3.
Uit de aard van een bevoegdheid kan voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.”
Ingevolge art. 3:15 van het BW vindt artikel 3:13 van het BW ook buiten het vermogensrecht toepassing, dit voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
6.
De stelling van eiser dat geen sprake is van kennelijk niet-ontvankelijke bezwaren zodat hij ten onrechte niet is gehoord, kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet slagen. Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en daarvan mag slechts worden afgezien, indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd bevat geen nieuwe aanknopingspunten die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om eiser in de bezwaarprocedure te horen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of eiser door het instellen van het beroep tegen de hier aan de orde zijnde beslissingen op bezwaar misbruik van (proces)recht heeft gemaakt. Tevens heeft verweerder gevraagd eiser te veroordelen in de proceskosten wegens kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht.
7.2
Eiser bezit een groot aantal panden in de gemeente Dordrecht, die hij geheel of gedeeltelijk kamergewijs verhuurt. In 2008 heeft de gemeente Dordrecht het beleid ten aanzien van dergelijke panden aangescherpt. In verband met het gewijzigde beleid heeft het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht een groot aantal handhavingsprocedures tegen eiser gevoerd, hetgeen ertoe heeft geleid dat eiser dwangsommen heeft verbeurd. In 2012 was dit bedrag opgelopen tot circa € 400.000,-. Vervolgens heeft de gemeente, aangezien de dwangsommen niet werden betaald, in juni en oktober 2012 een tweetal panden van eiser executoriaal laten verkopen. Als gevolg hiervan zijn de verhoudingen tussen eiser en de gemeente Dordrecht verder verslechterd.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser grote aantallen Wob-verzoeken, handhavingsverzoeken en bezwaarschriften heeft ingediend bij de gemeente Dordrecht. Alleen al in het jaar 2012 betrof het 41 handhavingsverzoeken, 476 Wob-verzoeken en 791 bezwaarschriften. In het jaar 2013 zijn tot en met de maand augustus 95 handhavingsverzoeken, 121 Wob-verzoeken, 7 klachten, 67 ingebrekestellingen en 499 bezwaarschriften ingediend. Uit krantenpublicaties is naar het oordeel van de rechtbank af te leiden, dat eiser er bewust voor heeft gekozen om honderden procedures tegen de gemeente Dordrecht te beginnen.
Verweerder is van mening dat de aan de orde zijnde bestuursrechtelijke procedures moet worden gezien in het grote geheel van alle procedures die eiser heeft aangespannen. Het misbruik blijkt, aldus verweerder, uit de grote aantallen zaken en uit de aard van de zaken. Daarnaast blijkt het misbruik uit de zaken die hij start als gemachtigde van anderen en de vele kansloze zaken die eiser start. De gemeente Dordrecht heeft aanleiding gezien zich tot de voorzieningenrechter in kort geding te wenden. Bij vonnis van 21 maart 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4905) heeft de voorzieningenrechter eiser verboden om zich gedurende twee jaar vaker dan 10 keer per maand met brieven, faxen of e-mails tot de gemeente Dordrecht te richten, behalve voor zover deze brieven, faxen of e-mails betrekking hebben op vergunningaanvragen door of namens eiser ingediend, dan wel betrekking hebben op bezwaar- en beroepschriften van eiser tegen de gemeente Dordrecht tegen beschikkingen die de gemeente Dordrecht aan eiser heeft gericht. Hieraan heeft de voorzieningenrechter een dwangsom verbonden van € 300,- per overtreding, met een maximum van € 100.000,-.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat verweerder thans nagenoeg elk bezwaarschrift dat eiser indient niet-ontvankelijk verklaart wegens misbruik van het procesrecht.
De rechtbank stelt voorop dat de bestuursrechter slechts overgaat tot het rechterlijk oordeel dat sprake is van misbruik van procesrecht in het uitzonderlijke geval waarin een natuurlijk persoon kennelijk onredelijk gebruik maakt van het bestuurs(proces)recht, bijvoorbeeld omdat voor hem evident moest zijn dat het instellen van het rechtsmiddel kansloos was. Voorts kan misbruik van de bevoegdheid om beroep in te stellen worden aangenomen als, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad, aannemelijk is dat eiser in redelijkheid niet tot uitoefening van diens bevoegdheid had kunnen komen. Nu de laagdrempeligheid van het bestuursrecht steeds uitgangspunt dient te zijn en misbruik daarvan uitzondering, concludeert de rechtbank dat niet zonder meer mag worden aangenomen dat eiser op zó een buitensporige wijze gebruik heeft gemaakt van zijn wettelijke mogelijkheden om beroepschriften in te dienen, dat hem in álle beroepszaken die aan de orde zijn op voorhand misbruik van (proces)recht kan worden tegengeworpen.
De rechtbank wijst erop dat de gemeente Dordrecht ook bij haar vordering in kort geding een uitzondering heeft willen maken voor zover eisers brieven, faxen of e-mails betrekking hebben op vergunningaanvragen door of namens eiser ingediend, dan wel betrekking hebben op bezwaar- en beroepschriften van eiser tegen beschikkingen die de gemeente Dordrecht aan eiser heeft gericht. In die gevallen kan verweerder zich in ieder geval niet beroepen op misbruik van procesrecht.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat, naast het feit dat eiser op grond van de Awb het recht heeft om bezwaar- en beroepschriften in te dienen tegen beschikkingen die een bestuursorgaan aan hem richt, ditzelfde uitgangspunt op grond van de Awb dient te gelden voor beschikkingen, die weliswaar niet aan eiser zijn gericht, doch waarbij eiser als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank per aanhangige zaak zal beoordelen of in die concrete zaak sprake is van misbruik van procesrecht en/of eiser in de proceskosten van verweerder dient te worden veroordeeld.
7.3
De rechtbank stelt vast dat in de hier aan de orde zijnde zaken eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de mededeling dat de beslistermijn betreffende een door hem ingediende aanvraag of verzoek wordt verlengd. Ingevolge vaste jurisprudentie betreft het hier een voorbereidingshandeling, waartegen geen rechtsmiddelen open staan. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat eiser in het jaar 2012 ongeveer 500 bezwaarschriften heeft ingediend tegen de mededeling dat de beslistermijn wordt verlengd. Verweerder heeft eiser er in brieven op gewezen dat tegen een dergelijke mededeling geen bezwaar mogelijk was. Ook zijn de bezwaren van eiser in beslissingen op bezwaar keer op keer niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij is eiser gewezen op de vaste jurisprudentie waaruit blijkt dat het in stellen van een rechtsmiddel niet mogelijk is. Eiser heeft niet betwist dat hij ongeveer 500 maal een bezwaarschrift tegen de verlenging van de beslistermijn heeft ingediend. Eiser kon dan ook weten dat het instellen van beroep tegen de hier aan de orde zijnde bestreden besluiten kansloos was, nu hij in redelijkheid geen positief resultaat van het rechtsmiddel kon en mocht verwachten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser in dit geval misbruik heeft gemaakt van de hem bij wet toegekende bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel aan te wenden. De rechtbank is van oordeel dat dit misbruik dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen van eiser.
8.
Voorts heeft verweerder verzocht eiser te veroordelen in de proceskosten. Nu er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van zijn procesrecht door eiser, is de rechtbank van oordeel dat ook voldoende reden bestaat om eiser met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door verweerder gevorderde proceskosten, zijnde de reiskosten van de drie gemachtigden van verweerder die ter zitting zijn verschenen. Deze kosten worden op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht toegekend tot het bedrag op basis van kosten van openbaar vervoer (overeenkomstig www.9292.nl) van (drie maal € 12,52) € 37,56.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
- -
veroordeelt eiser in de proceskosten die verweerder in het verband met het door eiser ingestelde beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 37,56 ter zake van reiskosten
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. A.I. van Strien en
mr. C.F.J. de Jongh, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.