Einde inhoudsopgave
Verzamelbesluit Lijfrenten
4.2.9 Looptijd nabestaandenlijfrenterekening of nabestaandenlijfrentebeleggingsrecht bij nabestaande die AOW-leeftijd al heeft bereikt
Geldend
Geldend vanaf 23-12-2021
- Bronpublicatie:
13-12-2021, Stcrt. 2021, 48029 (uitgifte: 22-12-2021, regelingnummer: 2021-22413)
- Inwerkingtreding
23-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2021, Stcrt. 2021, 48029 (uitgifte: 22-12-2021, regelingnummer: 2021-22413)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Persoonsgebonden aftrek
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
Na het overlijden van de verzekerde persoon van wiens leven het ingaan van een nabestaandenlijfrente afhankelijk is, komt het lijfrentekapitaal bij een verzekering toe aan de begunstigden bij overlijden zoals die zijn genoemd in de polis. Bij een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht komt het tegoed bij overlijden van de rekeninghouder toe aan zijn erfgenamen.
In de praktijk doen zich situaties voor waarin iemand die de AOW-gerechtigde leeftijd al heeft bereikt, gerechtigd wordt tot een nabestaandenlijfrente. Het kan hierbij gaan om situaties waarin de overleden verzekerde persoon bijvoorbeeld een kind is en de gerechtigde een ouder is. Verzekeraars bieden in sommige gevallen geen lijfrenteverzekering meer aan als de gerechtigde tot de lijfrenteverzekering een dusdanig hoge leeftijd heeft bereikt dat dit door de hoge overlijdenskans niet meer verzekerbaar is. In dergelijke situaties bestaat er voor de gerechtigde tot de nabestaandenlijfrente bij de verzekeraar geen andere mogelijkheid dan de lijfrenteverzekering af te kopen met onder andere de verschuldigdheid van revisierente tot gevolg.
Om de fiscale gevolgen bij afkoop van de lijfrenteverzekering te voorkomen, kan de gerechtigde tot het nabestaandenlijfrentekapitaal met dit kapitaal een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht afsluiten. Wanneer het gaat om een bloed- of aanverwant, niet zijnde de (gewezen) partner, in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, is deze gerechtigde dan echter gebonden aan een looptijd van minimaal 20 jaar.1. De achtergrond van deze minimale looptijd is om voor lijfrenterekeningen en lijfrentebeleggingsrechten een levenslange uitkering te benaderen, zodat sprake is van een reële oudedagsvoorziening.
In de geschetste situatie vind ik het ongewenst om voor een gerechtigde die ouder is dan de AOW-leeftijd, aan te sluiten bij de minimale looptijd van 20 jaar. Daarom keur ik vooruitlopend op een mogelijke wetswijziging het volgende goed. Daarbij maak ik wel het voorbehoud dat wanneer het parlement niet akkoord zou gaan met een desbetreffende wetswijziging, deze goedkeuring weer komt te vervallen, onder eerbiediging van de tussentijds afgesloten contracten.
Goedkeuring
Ik keur goed dat als een gerechtigde tot een nabestaandenlijfrenterekening of nabestaandenlijfrentebeleggingsrecht, zijnde een bloed- of aanverwant, niet (gewezen) partner, in de rechte lijn of in de tweede of derde graad van de zijlijn, ouder is dan de AOW-leeftijd, de minimale looptijd van 20 jaar van een nabestaandenlijfrenterekening of nabestaandenlijfrentebeleggingsrecht wordt verminderd met ieder jaar dat deze gerechtigde ouder is dan zijn AOW-leeftijd, met dien verstande dat de looptijd ten minste vijf jaar bedraagt. Het begrip ‘jaar’ wordt in dit verband opgevat als een aaneengesloten periode van 12 maanden. Voor de minimale looptijd van vijf jaar wordt aangesloten bij de minimumtermijn voor lijfrente-uitkeringen voor partners en niet-bloed- en aanverwanten.
Voetnoten
Artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel b, onder 2, Wet IB 2001